Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNodige aanmerkingen van doctor Van Aken, op het Wiskunstig Betoog der Sterrekunde, door Doctor Houttuyn geboekstaafd in 't Mengelwerk, No. 5. 1791. bladz. 189.Daar ik altoos de Opstellen van anderen met een bedaard gemoed leze, en, in dezelve iets goeds vindende, dit ten mynen nutte make; en daar men, myns oordeels, van het rechte pad afwykt, dit voor my zelven houde; bevind ik my hier juist in het tegenovergestelde geval. Het smert my in der daad, dat ik Doctor m. houttuyn, voor wien ik achting heb, onder het oog moet brengen, het onderscheid, gemaakt tusschen de Theoretische en Wiskunstige Sterrekunde. Had zyn Ed. wiens kunde groot is, dit wel in acht genomen, zyne bescheidenheid, meen ik, zou grooter zyn geweest; en hy zou, als een rechtschapen Wysgeer, nimmer daartoe zyn overgegaan, om my dus ongegrond opentlyk te hoonen. - De wiskunstige Ze- | |
[pagina 285]
| |
kerheid is boven allen twyfel, en niemand is 'er, die zich ooit in die Wetenschappen geoefend heeft, of hy zal dit zonder eenige de minste bedenkingen toestaan: ook word 'er, in myne bedenkingen, geen één woord van dezelve gerept. Maar van een anderen aart is de theoretische, dat de wiskunstige zekerheid aan dezelve eigen zy, meen ik, valt bezwaarlyk, om te bewyzen. Immers des kundigen hebben over lang aangemerkt, dat de omtrek van den aardbol, en de daar uit afleidelyke diameter of radius, twist onderhevig was; welke, gelyk men weet, tot de afmeting en bepaling van de onderlinge afstanden der Planeten dient. Op deze aanmerkingen, heb ik myne gedachten gebouwd; niet om eene onzekerheid te stellen, gelyksoortig aan zoo genaamde Meteorologische Voorzeggingen; maar eene onzekerheid, die den naam van een Wiskunstig betoog niet kan wechdragen. Dit zwak, of onnauwkeurige, het welk in de berekening der onderlinge afstanden der Planeten, die door halve Aardkloots Middellynen, of radii, geschied, moet plaats hebben, en het welk, door beroemde Mannen, vóór my is opgemerkt, heb ik door uitrekeningen van vier voorname Sterrekundigen bewezen, welke met den ander, in grootte, merkelyk verscheelden: zoo dat ik eene baan bewandeld heb, die anderen voor my gelegd hadden. Of 'er een drukfeil in de getalen zy ingeslopen, is my onbekend: ze zyn gesteld, zoo als ze my zyn opgegeven. Wel is waar, 'er is verandering van woorden gemaakt, gelyk dit meermalen is gebeurt, wanneer men my zaken heeft doen zeggen, die ik niet voor goed keur, en voor welke ik niet in staa: ook is de grootte der radius van den aardbol, die ik, volgens de uitrekening van Cassini, in myne Copy 'er had bygevoegd, uitgelatenGa naar voetnoot(*). Doch, om dit gemis te | |
[pagina 286]
| |
gemoet te komen, en de geleerde onderrichting van den Heere houttuyn, nopens de voeten my ten nutte te maken, die my echter al lang te voren zeer wel bewust was, zal ik, tot staving van myn gezegde, de uitrekening van Cassini, met die van Picard vergelyken, die beide van Parysche voeten, en gevolgelyk van voeten van gelyke grootte, spreken. De eerste begroot de radius van den aardbol op 19615782, de laatste op 19615800. Hier uit leide ik de onzekerheid van den grondregel der theorethische Sterrekunde af. Of ik in dezen den bal zeer geweldig misgeslagen, en my by Doctor houttuyn belachelyk gemaakt hebbe; en of dit verschil zoo gering zy, dat het in geene aanmerking dient te komen, en om die reden zulke beledigende en grievende neepen, als 'er in zyn Eds. betoog pag. 193 voorkomen, verdiend heb, laat ik over aan het oordeel van onpartydigen. Tot myne gerustheid, heb ik des kundigen tot myne voorgangers, die als dan diezelfde blaam onderhevig zyn: want het geheugt my zeer wel, dat de beroemde Musschenbroek, de theoretische Sterrekunde zullende verhandelen, wanneer zyn Hoog Geleerde tot het hoofdstuk over de gedaante der aarde, en de verschillende begrippen over dezelve, gekomen was, zich in deze woorden uitliet: ‘Vóór dat we hier toe overgaan, is het niet ondienstig aan te merken, dat de grondregel der beschouwende Sterrekunde zeer onzeker is; want, dewyl men de lichamen niet dan met betrekking tot andere lichamen kan meten, behoorde ons de grootte des aardbodems bekend te zyn, op dat men, door deszelfs behulp, de hemelsche lichamen zou kunnen meten: dewyl men daaren- | |
[pagina 287]
| |
tegen over dezelve redentwist, en onder den ander niet een en het zelfde denkt, moet de grondregel der beschouwende Sterrekunde zeer onzeker zyn.’ Op dezen grond, heb ik myne bedenkingen gebouwd. Volgens den Heer houttuyn, doet dit echter niets ter zake, om daar uit eenig zwak in de theorethische Sterrekunde te betoogen; om dat zyn Ed. zoo het schynt, geen onderscheid schynt te maken, tusschen de theoretische Sterrekunde, en de wiskunstige zekerheid, der Sterrekunde onbetwistbaar eigen. Het beoordeelen hiervan, laat ik verder voor onbevooroordeelden over; voor het overige vergenoegd, dat ik, zonder eenige oogmerken, uit zuivere zucht voor die Wetenschappen, het een en 't ander, nu en dan eens heb van de hand gegeven; niet, om verdrietelyk te willen twisten, maar om mynen geest door Wetenschappen, voor welke ik, van myne Jeugd af aan, eene byzondere genegenheid gehad heb, zoo veel in my is, te verlustigen; altoos leerzaam voor bescheide onderrichtingen, die my wyzer zouden kunnen maken. |
|