Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
Aan de uitgeevers van de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.myne heeren!
De dood van een der beroemdste Botanisten, die by den uitgang deezer Eeuw in Europa leefde, van te veel gewigt zynde, om dezelve, by gelegenheid, dat ik U Wel Eds. andermaal verzoeke de volgende kleine VertaalingGa naar voetnoot(*) in U Wel Eds. geacht Tydschrift te plaatzen, geheel onaangeroerd te laaten, hoope ik den Nederlandsche Leezeren geen ondienst te zullen doen, door dezelve hier mede een korte Schets van het Leeven deezes vlytigen en verdienstvollen Natuurkenners mede te deelen. Ik heb de eer met hoogachting te zyn,
myne heeren! U Wel Ed. Dw. Dienaar, d.l. oskamp. Gottingen, den 23 May 1791. * * *
Johannes andreas murray wierd te Stokholm, waar zyn Vader d. andreas murray den Predikdienst by de Duitsche Gemeente vervulde, den 27 January des Jaars 1740 gebooren, en maakte in 1756 te Upsal een aanvang zyner Studien, welke de Geneeskunde in het algemeen, en in het byzonder de Kruidkunde, onder het geleide des vereeuwigden linnaeus, tot hun onderwerp hadden; van daar maakte hy een Reize in 1759 door de Zuidelyke Gewesten van Zweden naar Koppenhagen, en keerde met een verzamelden schat van Natuurkundige en Oeconomische Ontdekkingen, langs een anderen weg, naar zyn Vaderstad terug, van waar hy zig weder in het volgende Jaar naar Gottingen begaf; naar dat hy de Lessen der Professoren deezer Universiteit, met vrugt gehoord hadde, vong hy zelf, in het Jaar 1763, met Paaschen, naar bekomen verlof, aan, anderen in de Kruidkunde onderrigt te geeven, en wierd in Augustus deszelfden Jaars tot Doctor, en in April des volgenden Jaars tot Professor Medicinoe Extraordinarius verheeven; in 1768 wierd hy Doctor in de Wysbegeerte, en Medelid van de Academie der Weetenschappen te Stokholm; in 1769 wierd hy Professor Medicinoe | |
[pagina 277]
| |
Ordinarius en Proefectus der Koninglyke Botanische Kruidtuin, en in 1770 Medelid der Gottingsche Maatschappy der Weetenschappen; in 1771 noemde linnaeus een Oost-Indischen Boom, hem ter Eere, Murraya exotica, zoo als hy ook reeds een door hem ontdekt Insect Cassida Murrayi genaamd had; in 1772 wierd hy Lid van het Bernsche Gezelschap tot voordeel des Landbouws; in 1776 van het Geneeskundig Genootschap te Koppenhagen; in 1779 van het Genootschap der Weetenschappen van Gotheborg en Upsal; in 1780 van dat te Lund; in 1782 van het Heelkundig Genootschap te Parys en Nancy; in 1784 van het Genootschap der Weetenschappen te Florenz, Lyon, Vlissingen, en van het Gezelschap der Georgofili te Florenz; in 1785 van het Genootschap der Weetenschappen te Orleans, en in 1786 van dat te Dyon, zoo als in 1787 van het Oeconomische Gezelschap te Parys. In het Jaar 1780 wierd hy Ridder der Koninglyke Schwedische Wasa-Orden; in 1782 bekwam hy van den Koning van Groot-Britannien den tytel van Hofraad, en in 1791 overleed hy, den 22sten May, naar een ziekbed van byna agt dagen, aan een Longe-Zweer, [Vomica Pulmonis] des nademiddags om 3 uuren, in den ouderdom van 51 Jaaren en 4 Maanden; nalaatende eene Weduwe en vier ongehuwde Dochters. De verdiensten van deezen grooten Natuuronderzoeker zyn te algemeen bekend, dan dat het nodig zoude wezen dezelve hier te herhaalen; het grootste deel van zynen tyd besteedde hy aan de Kruidkunde, en de daar mede verbondene Weetenschappen; ook zyne Voorleezingen waren meest der Botanie en Materies Medica toegewyd, waarmede hy echter, zoo veel mogelyk, de nodige kennis der Insecten, en met de enkelde Geneesmiddelen, derzelver Oeconomisch gebruik immer tragtte te vereenigen; zyne volstandige kennis der Grieksche, Latynsche en der bekendste leevendige, Spraaken is een voldoenend bewys zyner genie en gepaste eergierigheid; en de aanzienlyke menigte der Werken, waar van hy, of de zeer nuttige en leerryke Vertaaler, of de geleerde en zinryke Autheur zelf was, gepaard met zoo veele aaneengeschakelde bezigheden, getuigen genoeg van zyne pryzenswaardige vlyt en onvermoeiden arbeid; van deezen heeft hy in het Eerste Deel zyner Opuscula, Commentationes varias tam medicas, quam ad rem naturalem spectantes continentia, een Lyst dier geenen, welke tot 1785 in het licht gekomen waren, vervaardigd, en, om | |
[pagina 278]
| |
onder dit aanmerkelyk getal geene anderen te gedenken wie kent niet zyne Apparatus Medicaminum? Wie kent niet zyne beide uitgaven van 't Systema Vegetabilium? Dat het eerste een der volkomenste Werken van deezen aart, en misschien wel in veele opzichten het eenige is, zal niet ligt iemand, denke ik, ontkennen; en het is te bejammeren, dat zyne vroegtydige dood ons zoo wel van eene tweede uitgave, daar de eerste gedeeltelyk reeds lang is uitverkogt geweest, als van de verdere voortzetting deezer nuttige, en inderdaad zeer zwaare, onderneeming beroofd heeft; de waardy des anderen, niet oppervlakkig, doch naar den tyd en gelegenheid, waar in wy dit Werk bevoorens uit de handen des Ridders ontfingen, beschouwdGa naar voetnoot(*), zal ik aan ieder weldenkend, en, zonder buitenspoorige eigenliefde of wraakzucht, waarheid minnenden liefhebber en kenner der Planten zelfs te beoordeelen overlaaten; terwyl die geenen, welke deeze de menschheid zoo zeer onteerende hoedanigheden, te dikwyls met een hoogen graad van onkunde en ondankbaarheid vereenigd, schynen te bezitten, de volgende woorden der Voorreden zyner Opuscula met aandacht kunnen overdenken: ‘Etenim observatum aliquoties, eos, quibus, gradum Doctoris ambientibus, vix specimen junceum, exsuccum, mutilatum extorqueri poterat, ut species saltem obsequii statutorum prostaret, ab auditoribus suis, oetate, ingenio & profectibus, sibi oequalibus, pereximios, scientesque oratores declaratos fuisse; & animadversum, eos, qui male, & exiliter scriberent, tanto magis docentes aquoso & languido dicendi genere, vel insulsis spurcisque jocis condito, vel ad intelligendum difficili, inconcinno, inordinato, rimarum errorumque pleno, usos fuisse, vel Hypothesium clangore, item proprii meriti ostentatione, intonuisse, quum deesset, qui aurem vellicaret.’ |
|