der gewigtige vraag: Wat moet ik doen, op dat ik zalig worde?
Strydt myne leerwys niet tegen, maar stemt ze overeen met, en is ze gelykvormig aan, de leerwys van de Propheten, van Christus en zyne Apostelen?
Is de eenvouwige, overredende, sterke, innemende voordragt der Bergpredikatie my natuurlyk, gemeenzaam? heb ik dezelve vlytig genoeg bestudeerd? heb ik dezelve diep en zeker genoeg in mynen geest gedrukt?
Zou zich in myne plaats, voor myne Hoorders, in mynen tyd, een Propheet, een Apostel, Christus zelfs, wel zo hebben uitgedrukt?
Versta ik alles, wat ik zeg, zo volkomen, dat ik het ligt met andere woorden zeggen, in duidelyke denkbeelden ontwikkelen, en rekenschap van myne uitdrukkingen geeven kan?
Ben ik van alles, wat ik zeg, volkomen overtuigd en doordrongen?
Moet men het aan myne Predikatie aanzien en ondervinden, dat ik ware en duidelyke, zelfsgedachte denkbeelden, eige ondervinding en eige overreding wil schynen te hebben van de zaken, welke ik anderen leren wil?
Wordt myn Toehoorder, door middel van myne Predikatie, met de leer van den Bybel, en de daarin geopenbaarde schikkingen van God, tot herstelling van het menschelyk geslagt naar zyn evenbeeld meer bekend? Kan zyne kennis in den Bybel daar door wasdom bekomen?
Is myne Predikatie overeenkomstig met de omstandigheden van den tyd, met de vatbaarheid en het gemoedsbestaan van myne Hoorders, met myn eigen karakter, ouderdom en bediening?
Is myn voorstel vry van alle ruwe, gemeene, onëdele, lage, bittere en gebiedende uitdrukkingen?
Is myn' yver voor de waarheid zuiver, verbergen zich daar onder geene het eigen zoekende hartstochten?
Vindt de geleerde en scherpzinnige, zoo wel als de eenvouwige, voedsel voor zyn verstand en hart in myn voorstel, worden zy beide verlicht en verwarmd?
Verstaat hy, die my verstaan wil, my volkomen? Kan hy my gemakkelyk nagaan?
Is het niet de schuld van myne bearbeiding en van myn voorstel, wanneer myne Hoorders niet meer verlicht en