Wel edele heeren!
‘Doordrongen zynde van droefheid over het nadeel, 't welk men aan eenige braave Ouderlooze Kinderen, van een myner overledene Boezemvrienden, door de gevolgen van 't bedryven van Overspel, heeft toegebragt, en verzekerd zynde, dat deeze of diergelyke gevallen menigvuldige maalen plaats hebben; zo vatte ik de pen op, om deeze gruwelyke zonde, langs deezen weg, te bestryden. En vermits UEdele geagt Werk voornamelyk geschikt is om nuttig te zyn, zo twyfele ik niet, of UEdele zullen wel de goedheid gelieven te hebben, om deeze korte Aanmerkingen daarin een plaats te vergunnen, zo als anderen van my voorheen dit geluk hebben mogen erlangen; of het God mogt behaagen, slegts een van deeze Zondaars of Zondaaressen de oogen te openen, en hen vermogens te verleenen, om deeze Zonden te kunnen