| |
Berigt eener reize na Mont-Rose. Door den Hoogleeraar De Saussure.
Vervolg van de Reis rondsom Mont-Rose. Overtocht des Ysvelds van Mont-Cervin.
(Vervolg en Slot van bl. 202.)
Van Roth-Horn afkomende, namen wy onze nagtrust in de hutten van Betta; het regende dien avond en den volgenden morgen. Wy vertrokken laat, uit hoofde van den regen: wy klommen een uur lang tot op de hoogte van een engte, Fourche de Betta geheeten, op 1351 Roeden gelegen. Vandaar daalden wy neder, in drie en een half uur, tot Saint Jacques de Val d'Ayas, een Dorp op de hoogte van 837 Roeden. Val d'Ayas draagt laager den naam van Vallée de Calland. - De Evanson, die deeze Valei bewatert, stort zich by de Verrex in de Doire.
Men hadt ons doen hoopen, dat wy van Saint Jaques, in éénen dag, de Ysvlakte van Mont-Cervin zouden kunnen overreizen, en te Zermat in Valais slaapen. In deeze hoop vertrokken wy vóór het aanbreeken van den dag, wy klommen vier en een half uur, tot op de hoogte van het benedenste der Ysvlakte, in een woestyn le Plantendre genaamd, op de hoogte van 1550 Roeden. Maar het Ys- | |
| |
veld was bedekt met een dikken nevel, wy hielden daar stil, deeden 'er onze Waarneemingen, hoopende dat intusschen de nevel zou opklaaren. Middelerwyl zogt onze Gids, of hy op de sneeuw, die het Ysveld overdekte, een betreeden pad kon vinden, of de voetstappen van eenige Reizigeren, naar welken wy onzen weg konden inrichten in de duisterheid des nevels, die niet schielyk scheen te zullen ophelderen; doch niets, tot geleide strekkende, ontdekt hebbende, raadde hy ons af te klimmen na Breuil, van waar wy met meer gemaks den overtocht zouden kunnen onderneemen. Breuil is een Zomerverblyf, of eene verzameling van Hutten, behoorende aan het Dorp van Val-Tornache, twee Mylen laager liggende in eene Valei van dien naam. Die Valei draagt ook den naam van Mont-Cervin, dezelve is acht mylen lang, en eindigt by de kleine Stad Chatillon. Wy bragten ruim drie uuren door, met na Breuil, op de hoogte van 1030 Roeden, af te daalen. De regen hield ons het overige van dien dag, en den volgenden, op, in deeze jammerhartige verblyfplaats.
Maar den veertienden scheen het weêr te bedaaren, en wy stonden 's morgens zeer vroeg op, om het Ysveld over te trekken, 't welk veel zekerder gaat van Breuil, dan van Saint Jaques d'Ayas. Deeze overtocht wordt, onverschillig, die van Val-Tornache, of dien van Mont-Cervin geheeten. Dezelve is zo gevreesd als bekend, 't zy uit hoofde van de verbaazende hoogte, 't zy van wegen het groote Ysveld, 't welk men over moet. Wy volbragten het egter zeer gelukkig.
Van Breuil afgaande, loopt de weg eerst Noord, vervolgens Noord-Oost op. In drie uuren klommen wy van Breuil, tot den ingang des Ysvelds, over vry steile schuinten; doch zonder eenig gevaar, zelfs voor de Muilezelen. Wy vonden de Ysvlakte geheel met sneeuw bedekt, nergens zag men Ys, en ook geen openbaare spleeten; daar waren 'er egter, en men kon ze ontdekken, door de langwerpig loopende inzakkingen van de sneeuw.
De afhelling der Ysvlakte loopt zeer langzaam: onze Muilëzels stapten 'er zo vast op voort, dat onze Gidsen ons aanmaanden om 'er op te gaan zitten. Maar zo ras de afhelling onëffener werd, begonnen onze belaadene Muilëzels 'er dieper in te treeden, nu met den eenen, dan met den anderen poot, en eindelyk met alle de vier pooten te gelyk, zelfs tot den buikriem toe: men wilde beproeven om ze op te houden; doch moest 'er van afzien. Onze Gidsen namen
| |
| |
de vragten op hunne schouders, en droegen ze tot het hoogste der Ysvlakte, die gelukkig op geen verren afstand was. De Muilëzels, van derzelver vragt ontslaagen, zonken niet meer in; doch gingen met groote moeite voort, zy waren ten einde adem, en genoodzaakt, eenige stappen gedaan hebbende, stil te staan om dien te haalen. De af helling was egter niet steil, en de drie of vier uuren reizens hadt dezelve niet zodanig kunnen afmatten: zy hadden te vooren ook wel uitgerust; maar 't was de dunheid van de lugt, die hun aandeedt; zy ondervonden alles wat wy ondervonden hadden, toen wy Mont-Blanc, Coutet en Cachat beklommen: zy die my toen vergezelden, waren getroffen door deeze gelykvormigheid, en merkten dezelve de eersten op. De ademhaaling deezer arme Dieren ging zeer moeilyk toe; op 't oogenblik zelfs dat zy adem schepten, haalden zy dien met zo veel benaauwdheid, dat het met een klaagend geluid gepaard ging, 't welk ik hun nooit, zelfs in de grootste vermoeienissen, hoorde slaan. 't Is waar, ik bevond my nimmer met Muilëzels op zulk eene hoogte, en 'er is zeker, behalven misschien in de Cordillieres, op den gantschen aardkloot geen weg zo hoog voor Muilëzels begangbaar. De Barometer, waargenomen op eene kleine vlakte, een weinig boven het opperste des wegs, stondt op 18 duimen 10½ linie, 't welk eene hoogte aanwyst van 1736 Roeden boven 't oppervlak der Zee.
De hoogte van dezen overtocht biedt nog eene zeldzaamheid aan, te weeten een Fort, met een Muur van wel vastliggende steenen met schietgaten voor zwaare Musketten. Dit Fort draagt den naam van St. Theodule, wy hadden reeds, by de intrede op de Ysvlakte, een dergelyk Fort gezien. Deeze twee Forten zyn, omtrent drie eeuwen geleden, aangelegd, door de Inwoonderen van Val d'Aoste, die van deezen kant een inval vreesden van de Inwoonderen van Valais. Dezelve zyn waarschynlyk de hoogstgelegene Vestingwerken op onzen Aardbodem. Maar deeze plaats, waar de Menschen, op zulk eene hoogte, zodanig een gedenkteken van hunnen haat en geneigdheid tot vernieling hebben naagelaaten, is anderzins zeer schoon in haare soort. De geheele hoogte, door de winden bestreeken, is in 't zomersaisoen geheel vry van sneeuw; de plaats, aan den oostkant, waar wy een tent nedersloegen, was omringd met een grond, vercierd met de Diapensa Helvetica, en Ys-Ranonkels. Had ik deeze plaats, zo gemaklyk te beklimmen, in vergelyking met Col du Geant, en veel digter by bewoon- | |
| |
de plaatzen, en slegts 27 Roeden minder hoog, gekend, ik zou 'er zeker de voorkeus aan gegeeven hebben, om 'er onze Weêrkundige Waarneemingen te doen, en wy hadden 'er zeker minder geleden.
Men heeft van daar een overheerlyk gezigt op de Bergen. Ten Oosten ziet men een gedeelte van den Buitenomkring van Mont-Rose, die den Gezigteinder beslaat van het Noord-Oosten tot het Oost-Zuid-Oost. Ten Zuiden doet zich een schoone Bergketen op van hooge Bergtoppen, doorsneeden met sneeuwvlakten en rotzen. Deeze keten hegt zich aan Mont-Rose, by den doortocht van Weiss-Grat, waarvan ik boven gesprooken heb, en van Macugnaga na Zer-Matt loopt. Beneden ons, ten Westen, waren de Weiden van Breuil ingeslooten, in een bykans cirkelronden ommekring van hooge Bergtoppen. Maar het schoonste gezigt, 't welk deeze stand oplevert, is de hooge en trotsche kruin van Mont-Cervin, die zich tot eene verbaazende hoogte verheft, in de gedaante van een driehoekigen Obelisk van levendige rots, als met den beitel gehouwen. 't Is niet door de Barometer daar op te brengen, dat men de hoogte van denzelven kan meeten; want de scherpe en steile kanten maaken het beklimmen onmogelyk, zelfs kan 'er geen sneeuw op blyven liggen.
De Ys-valei, met sneeuw overdekt, langs welken wy moesten af klimmen om van St. Theodule na Zer-Matt te gaan, van deeze hoogte bezien, vertoonde zich als eene onmeetelyke uitgestrektheid, en scheen de gedaante van een T te hebben, welks boven dwarstreep de rondsomloopende keten van Mont-Rose scheidt, en van Mont-Cervin, die derzelver uitpuilende kanten vertoonen.
Hier zyn geen Graniten in klompen, geen verticaale beddingen. De hoogte van St. Theodule en de rotzen, die ik ten Noorden, daarboven, bezigtigde, zyn zamengesteld uit beurtlingsche en een weinig af hellende, laagen van Speksteen, Kalksteen en Quartz. Wat Mont-Cervin betreft, ik heb denzelven niet van naby waargenomen. Nogthans van Breuil na St. Theodule opklimmende, heb ik een omreis van een myl gedaan, Noordwaards, ter slinkerhand af, om de brokken van dien Berg te zien, op een Ys-veld, 't welk daar van afkomt: ik vond daar niets dan geäderderde Granit en bladrotzen van Quartz en Talk; doch geen Granit in klompen. De verscheidenheid van kleuren, welke men in den Obelisk van Mont-Cervin bespeurt, wyst egter uit, dat men 'er andere soorten van steen vindt.
| |
| |
De laagen vertoonen zich niet onderscheiden in het lichaam van den Obelisk zelve; maar alle de Bergen van de keten van welke deeze een gedeelte uitmaakt, en bykans recht van 't Noorden na het Zuiden loopt, zyn zamengesteld uit zeer onderscheidene beddingen, die uitspringen beneden den stompen kruin van dit reusagtig Gebergte.
Wy besteedden een uur in het beklimmen van den zuidkant der Ysvlakte, en bykans twee in het afdaalen van de noordzyde. De Muilëzels gingen tot de kniën toe in de sneeuw, doch redden zich zeer wel: zy deeden, om voort te komen, alle poogingen, die aanduidden, dat zy verlangden om uit deeze Ysgewesten te geraaken, en wy hadden werks genoeg om deeze Dieren met een snellen tred te volgen. 't Is waar, dat de oppervlakte van de sneeuw harder was dan daar beneden, nu eens kon dezelve ons draagen, dan eens zakten wy 'er tot de kniën toe in; deeze struikelingen, welke men altoos poogt te ontgaan, gaven ons een houding, zo lastig als belachelyk. Eerst togen wy Noord-Oost aan, vervolgens Noord-Noord-Oost, de gemiddelde streek na de Valei van Viege, aan welker hooger einde Zer-Matt ligt, waar wy voorhadden de nagtrust te neemen. Het gezigt van dit Dorp, omringd van boschadie en schoone weidlanden, verschaft een gevoelig vermaak, op 't oogenblik wanneer men 't zelve ter helft van de Ysvlakte ontdekt, 't schenkt een zagte rust aan de oogen en den geest, vermoeid van niets anders dan sneeuw en dorre rotzen te zien.
Omtrent vier uuren bragten wy door van den voet der Ysvlakte tot Zer-Matt. 't Is waar, dat wy eenige oogenblikken verlooren in het zoeken en opzamelen van gecristalliseerde Schorls, van verschillende kleuren, welke wy op den weg aantroffen. De meest voorkomende Steen, in deeze Bergen, is een harde, yzeragtige Speksteen, groen van binnen; doch die in de lugt rood wordt; dezelve ligt in bykans horizontaale laagen.
Veel moeite hadden wy om een huis te vinden, waar men ons wilde ontvangen; de Herbergiers waren uit, of ongewillig. De Priester, die zomtyds Reizigers inneemt, liet ons antwoorden, dat hy ons niets wilde verkoopen. Eindelyk noodzaakte onze braave Gids, jean baptiste erin, by wien wy te Breuil gehuisvest hadden, en die alle aanpryzing verdient, een Herbergier om ons in te neemen.
De Top van Mont-Cervin, schoon omtrent twee of drie
| |
| |
mylen van dit Dorp afleggende, schynt zich, vol majesteit, daar boven te verheffen; van hier geeft, in Valais, dit Dorp den naam aan deezen Berg, men noemt 'er denzelven Matter-Horn, of Corne de Matt. Dezelve ligt ten Zuidwesten van het Dorp; of naauwkeuriger, 53 graaden Zuid ten westen.
's Anderen daags, den 15den van Augustus, kwamen wy, naa omtrent vyf uuren gaans, te St. Nicolas, een groot Dorp van de Valei van Viége, op de hoogte van 566 Roeden, en bereikten wy, naa vier en een half uur gereisd te hebben, Viége of Viesh Bach, de hoofdplaats der Valei van dien naam, leggende op 334 Roeden hoogte. De Valei van Sass, in 't Hoogduitsch Sasser-Thal en Val-Sosa in 't Italiaansch, welker bovenste uiteinde, gelyk ik elders opgemerkt heb, tot Mont-Rose reikt, vereenigt zich met de Valei van Viége, omtrent het Dorp Stalder, 't welk wy doortrokken. De streek in welke de Valei van Sass na Mont-Rose opryst, kwam my voor, twintig graaden Zuid ten Oosten te zyn.
Van Viége kwamen wy te Geneve, op den 20sten van Augustus, dus hadt onze Reis in 't geheel zeven-en-dertig dagen geduurd.
| |
Opgave der merkwaardigste byzonderheden van Mont-Rose.
Ik zal dit Reisverslag besluiten, met de opgave van de byzonderheden, welker zamenvoeging Mont-Rose onderscheidt van de Bergen aan my bekend.
1. Zyne Hoogte, die, behalven voor de Cordillieres, alleen voor Mont-Blanc moet onderdoen.
2. De veelvuldigheid en de nabyheid der hooge Bergtoppen.
3. De schikking dier Bergtoppen in een kring, van binnen ledig.
4. Het aantal der Valeien en der Ketens van hooge Bergen, die op den buitenomtrek deezes krings uitloopen. Deeze Valeien zyn zeven in getal, en wyzen een gelyk getal hooge Bergketens aan, op 't zelfde middelpunt uitkomende: in deeze orde heb ik doorreisd Val-Anzasca, Val-Sesia Piccosa, Val-Sesia Grande, Val du Lis, Val d'Ayas, de Valei der Ysvlakte van Mont-Cervin, en eindelyk die van Sass.
5. De Ligging der Beddingen, die in Mont-Rose, en na- | |
| |
bygelegene Bergen, bykans overal, ten naastenby horizontaal is.
6. De langzaame Afhellingen en de groote hoogte tot welke men te paard komen kan; eene eigenschap die aangemerkt kan worden, als een gevolg van de voorgaande.
7. De natuur der Rotzen, waar de Granit in klompen niet dan toevallig voorkomt.
8. De veelvuldigheid der Goud-mynen, welke byna aan alle kanten van den ommekring, in de naastgelegene Bergen, gevonden wordt.
9. Eene soort van Hoogduitsche Wagt op den buitenkant des omtreks, ik wil zeggen van Hoogduitsche Dorpen, gelegen rondsom den voet van Mont-Rose, zelfs in de Valeien, waar men voor het overige Italiaansch of Fransch spreekt. Deeze Dorpen zyn Goule, Macugnaga, Allagna en Gressoney, de drie eerstgemelde ingeslooten in Italiaansche Valeien, en het vierde in Val d'Aoste, waar men Fransch spreekt. - De oorsprong deezer Duitscheren is volstrekt onbekend; doch de waarschynlykste meening is, dat het Inwoonders zyn van Opper-Valais, die, de Alpen overtrekkende, zagen dat de hoogste einden dier Valeien onbewoond waren, en zich daar nedersloegen op een tyd, in welken de Bewoonders van Italie, gewoon aan eene zagtere Lugtstreeke, hun Vee niet durfden brengen, of hunne Wooningen vestigen, in streeken met sneeuw en ys omringd.
10. Ik zal 'er nu nog een woord byvoegen, betreffende de Zeden van de Bewoonders dier Dorpen, die geenszins de minst opmerkenswaardige byzonderheden zyn van Mont-Rose, voor eenen Reiziger.
Naardemaal de voortbrengzels van den onvrugtbaaren en bepaalden grond deezer hoogliggende Dorpen niet genoegzaam zyn, om onderhoud aan de Inwoonderen te verschaffen, trekken 'er de Mannen bykans allen uit om de kost te winnen: zy beginnen met Marschkraamers te weezen, en worden dikwyls Kooplieden van eenig aanzien. De ligging deezer Dorpen noodzaakt ze allen, om, van hunne vroegste kindschheid af, behalven het Hoogduitsch, hunne Moedertaal, het Italiaansch of het Fransch, te leeren, 't welk in de nabygelegene Dorpen gesprooken wordt, en de kennis van die twee en zomtyds drie Taalen schenkt hun een groot gemak in 't reizen.
De Vrouwen blyven derhalven bykans geheel belast met al den arbeid des Velds; en dewyl zy in veel grooter ge- | |
| |
tal zyn dan aan dit werk te pas kunnen komen, houden zy zich onledig met Koopwaaren op den rug te draagen, en gevaarlyke plaatzen door te trekken, ontoeganglyk voor Lastdieren, waar door zy dikwyls omwegen van verscheide dagen bekorten. Zy draagen die vragten met een kragt, een vaardigheid en trouwe, die zeer zeldzaam is. Ik zal u een denkbeeld geeven van de sterkte deezer Vrouwen. Ik had te Macugnaga een kasje Mineraalen verzameld, dat vry zwaar was. Ik vroeg aan myn Waard, of hy een Man zou kunnen vinden die het zelve na Vanzon bragt, vanwaar men het naa Geneve zou kunnen zenden. Hy antwoordde my zeer ernstig, dat 'er geen Man in 't Land was, in staat om zulk een vragt zo verre te draagen; maar dat, indien het onverschillig ware, eene Vrouw het zou doen; hy vond 'er een die het zeer gaarne aannam: en, in de daad, twee haarer zouden in staat weezen den last van één Muilëzel te torssen. Deeze moeilyke arbeid vermindert de vrolykheid niet van haar character. Toen wy de steil afloopende hoogte van den doortocht Egua beklommen, zagen wy zes deezer Vrouwen aan den anderen kant des Bergs, zy waren vóór den dag 'er overgetrokken om te Baino te komen, en keerden weder om in Val-Sesia den nagt te verblyven. Gewoon dit Gebergte te beklimmen, met een zwaaren last belaaden, was het voor haar een spel dien weg tweemaalen ledig af te leggen: zy liepen, zy zetten elkander na, zy klommen, uit vrolykheid, op de hoogten aan den kant des wegs; zy snelden ons twee of drie honderd schreden voor uit; zy vermaakten zich met bloemen te verzamelen, of, in de schaduw van een rots gezeten, te zingen, om vervolgens weder weg te snellen als Vogels, op het oogenblik dat onze eenpaarige en langzaame tred ons by haar bragt.
De Maatigheid vergezelt doorgaans den lust tot werken, en is nog eene opmerkenswaardige hoedanigheid by de Bewoonders deezer Valeien. Dat Roggenbrood, van 't welk ik gesprooken heb, 't welk men eet zes maanden naa dat het gebakken is, weekt men in getapte of andere melk, en die soup maakt hun voornaamste voedzel uit: de Kaas, en een weinig Koe of Geitenvleesch gezouten bewaard, bewaaren zy voor Feestdagen of als zy sterk moeten werken: versch vleesch eeten zy nimmer, die spys komt hun te duur. - De ryke Lieden, in dit Land, leeven op dezelfde wyze met dezelfde zuinigheid. Onze Gastheer te Macugnaga, die niets minder dan arm was, zag ik alle avonden, uit een be- | |
| |
sloote plaats, Astrekzel van Knoflook krygen, waarvan hy met veel deftigheids iets aan zyne Vrouw en Kinderen gaf, en dit was het eenige tot veraangenaaming van hard brood, tusschen twee steenen stukken gewreeven, waar mede zy hun avond-maaltyd deeden. De zodanigen, die buitenslands handel dryven, komen ten minsten ééns, in de twee jaaren, eenige maanden in hunne voorvaderlyke Dorpen doorbrengen, en schoon zy in andere Landen aan een beter slag van voedzel gewend zyn, zetten zy zich, zonder moeite, aan den schraalen disch hunner Landsgenooten, en verlaaten dien met leedweezen. Ik ben ooggetuige geweest van een of twee die op hun vertrek stonden, zy maakten my, tot schreiens toe, bewoogen.
Het grootste gebrek deezer Bergbewoonderen is mangel aan Herbergzaamheid: niet alleen bekreunen zy zich niet over het huisvesting verleenen aan Vreemdelingen; maar als zy Vreemdelingen op den weg ontmoeten, zoeken zy dezelven te ontkomen, en zien ze aan met een houding vol afkeer en schrik. Die van Macugnaga nogthans, waar wy tien of twaalf dagen doorbragten, gewenden aan ons, zy groetten ons met een vriendlyk voorkomen; en men verhaalde ons zelfs, dat zy genoegen schiepen in de belangneeming waar mede wy hunne Bergen beschouwden. De loontrekkende Herbergzaamheid, in Landen door Vreemdelingen veelvuldiger bezogt, is, buiten tegenspraak, veel gemaklyker voor de Reizigers; maar duidt dezelve beter Zeden aan, dan de ongastvrye lompheid der Bewoonderen van Mont-Rose?
| |
Naaschrift.
Naa het vervaardigen van dit Reisverhaal, heb ik kennis gekreegen aan een klein Werkje van den Ridder de robilant, Lid van de Academie der Weetenschappen te Turin, sur l'utilité & l'importance des Voyages des courses dans son propre pays, in 4to. Turin 1790.
Om by 't voorschrift het voorbeeld te voegen, heeft de Ridder de robilant, met verrtien Gezigten van verscheide Metaalbergen in Piemont, dit Werk verrykt. - Zes deezer Gezigten behooren tot Mont-Rose. De twee eerste geeven een zeer goed denkbeeld van de Beddingen, die de toppen deezes hoogen Bergs uitmaaken. Twee andere verbeelden den Berg, die de Koper-mynen van Allagna en de Smelteryen van Scopel bevat. De twee laatste behooren tot een Goud- en Zilver-myn, in een Berg, boven Allagna, ge- | |
| |
legen; doch die, naar men my berigt heeft, niet meer bearbeid wordt. Deeze Gezigten kunnen niet dan belangryk weezen voor de Liefhebbers der Mynwerken; doch zy zullen, op het zien, spyt gevoelen, dat de Heer de robilant 'er geene Beschryvingen heeft bygevoegd, aan welke zyne kundigheden, in dat vak, groote waarde zouden hebben bygezet. |
|