Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneemingen over de zuiker-mieren, in eenen Brieve van John Castles, Esq. aan den Luitenant-Generaal Melvill, F.R.S. tevens strekkende, om een middel tot derzelver uitrooijng aan de hand te geeven, en het zuikkerriet, op een voordeeliger wyze, dan gewoonlyk geschiedt, te planten. Voorgeleezen in de Koninglyke-Societeit, den 20sten May 1790.De Zuiker-Mieren, zo genaamd, van wegen de verderflyke uitwerkzels, welke zy te wege brengen in het Zuiker-riet, vertoonden zich, omtrent twintig Jaaren geleden, voor de eerste keer, op Grenada, in eene Zuikerplantadie te Petit Havre, een Baay, tusschen de vyf en zes Mylen van de Stad St. George, de Hoofdstad, zeer gelegen om Sluikhandel op Martinique te dryven. Men besloot hieruit, dat zy van daar gebragt waren, met een Schip in dien Handel gebruikt; dit is vry waarschynlyk, naardemaal Volkplantingen van deeze Insecten naderhand desgelyks voortgezet zyn op verscheide plaatzen des Eilands, door Vaartuigen, die voorraad van het eene gedeelte des Eilands na het andere bragten. Van daar voeren zy voort, zich, eenige Jaaren agter een, allerwegen te verspreiden; alle Zuiker-Plantadien tusschen St. George en St. John, in eene ruimte van omtrent twaalf Mylen, de een naa de ander, vernielende. Ten zelfden tyde begon men Volkplantingen deezer Dieren waar te neemen, op andere deelen des Eilands, byzonder te Duquesne, aan de Noord-, en te Calavini aan de Zuidzyde van 't zelve. | |
[pagina 235]
| |
Alle de poogingen der Planteren, om de woede deezer bedervende Insecten te stuiten, vrugtloos bevonden zynde, voegde het de Regeeringe zeer wel, groote openbaare belooningen uit te looven, aan hem, die een uitvoerlyke wyze wist op te geeven om dezelve te vernielen, zo dat men de teelt van het Zuiker-riet, als voorheen, kon voortzetten. Aan den uitvinder van dusdanig een Middel, werden twintig duizend Ponden St. beloofd, uit de Schatkist des Eilands te betaalen. Veelen dongen na dien prys; doch zeer verre waren zy alle 'er af van een rechtmaatigen eisch daar op te kunnen doen; niet te min werden 'er groote Geldsommen uitgegeeven, tot goedmaaking der kosten, en belooning der genomene moeite, in het doen van proeven. Op Grenada hadt men altoos verscheide soorten van Mieren gehad, verschillende in grootte, kleur, enz. die egter geheel ouschadelyk waren voor het Zuiker-riet. De Mieren, over welken ik thans schryf, integendeel, waren niet alleen hoogst schadelyk voor dat Gewas, maar ook voor veele soorten van Boomen, als Orange-, Citroen-Boomen, enz. De Zuiker-Mieren zyn van eene middelmaatige grootte, rank van maakzel, donkerrood van kleur, en opmerkelyk van wegen de snelheid in haare beweegingen; dan derzelver uitsteekendste byzonderheid bestaat in den smaak, dien zy op de tong geeven, de ontelbaarheid van derzelver getal, en de keuze van de plaats haarer Nesten. Alle de andere Mieren op Grenada hebben een bitteren Muskussmaak. Deeze, daar en tegen, zyn zuur in de hoogste maate, en zy geeven, als men eene menigte tusschen de handpalmen plat wryft, een sterken vitriool-zwavelreuk van zich: en wel zo zeer, dat een Heer, als deeze proeve genomen was, begreep, dat de schadelykheid dier Insecten voor den groei aan deeze hoedanigheid moest toegeschreeven worden. Dit kenmerk, om ze te onderscheiden, was onfeilbaar en elk een bekend. Het aantal deezer Zuiker-Mieren is ongelooflyk groot. Ik heb de wegen, mylen agter elkander, door dezelven gekleurd gezien, en zo digt op een gehoopt waren ze op eenige plaatzen, dat de stap van een Paardenhoef zich alleen voor een oogenblik vertoonde, of men zag dien weder opgevuld door de omringende menigte. Dit is letterlyk waar, en zonder eenige vergrooting. - Alle de andere soorten van Mieren, schoon talryk, worden om- | |
[pagina 236]
| |
schreeven binnen, en bepaald tot, een kleinen plek; doch deeze is, vergeleeken met de plaats die de Zuiker-Mieren beslaan, als een Molshoop by een berg. De gemeene zwarte Mieren, deezes lands, hebben haare nesten omstreeks de grondslagen van huizen en oude muuren, of in holle boomen, en een groot soort van Mieren huisvest in de velden, door een eng gat in den grond opkomende en nederdaalende. De Zuiker-Mieren vervaardigen, zo ik geloof, haare nesten by de wortelen van Planten en Boomen, als Orange, Citroenboomen, enz. Voornaamlyk sloeg men twee wegen in, om dit Geslacht te verdelgen; men zogt ze te vergeeven of te verbranden. In het eerste geval, bediende men zich van Rottekruid en bytend Sublimaat, gemengd met eene dierlyke zelfstandigheid als Zoute Visch, Haring, Kreeften of andere Schaal-Visschen, enz. Zy aten het gretig. Veele duizenden werden 'er door om 't leven gebragt: en te meer, dewyl men, door een vergrootglas, en ook, schoon niet zo onderscheiden, door het bloote oog, waarnam, dat het bytend sublimaat de uitwerking deedt van de Zuiker-Mieren zo woedend te maaken, dat zy elkander verslonden; dit uitwerkzel greep zelf plaats als zy naby dit vergift kwamen. Doch het is duidelyk en de ondervinding bevestigt het, dat deeze vergiften in geene genoegzaame veelheid konden gelegd worden, over eene zo groote uitgestrektheid lands, om het honderd duizendste gedeelte den smaak daarvan te geeven, en gevolglyk waren deeze middelen ongenoegzaam. 't Gebruik van 't vuur beloofde een waarschynlyker goeden uitslag: want, (wat ook de oorzaak moge geweest zyn) men nam waar, dat zy, indien hout, tot houtskool gebrand, zonder vlam, en onmiddelyk uit het vuur genomen, hun in den weg gelegd, daarop met zulk eene menigte klommen, dat het geheel wierd uitgedoofd; schoon met het gevolg, dat duizenden, die dit bestonden, 'er by omkwamen. Deeze byzonderheid schynt naauwlyks geloofbaar; doch de proef zelf neemende, heb ik dezelve waarheid bevonden. Ik lag vuur, op de wyze boven beschreeven, op eene plaats, waar zich eenige weinige Zuiker-Mieren vertoonden; binnen het verloop van eenige minuuten, zag ik duizenden daar na toe- en 'er opkruipen, tot dat het geheel bedekt was met de doode Insecten. Men delfde derhalven holen, op voeglyke afstanden, in een Zuikerveld, en stak in elk derzelver vuur. Verbaazend veele | |
[pagina 237]
| |
kwamen 'er op die wyze om 't leven: want, deeze vuurkoolen, uitgebluscht zynde, vertoonden zich als Molshoopen, door het aantal opeen gehoopte dooden. Niet te min vertoonden zy zich, binnen kort, zo talryk als ooit. Hiervan kan men reden geeven, niet alleen door in aanmerking te neemen, de verbaazende vrugtbaarheid deezer Dieren; maar dat ook waarschynlyk geene der broedende Zuiker-Mieren, of het jonge broedzel, by deeze proeve tot verdelging iets leden. Om dezelfde reden, vind men weinig baat by het verbranden van het stroo des Zuikerriets, zo als het op den grond lag: want, hoewel eene menigte dier Mieren daar door omkwamen, ontkwam het de groote hoop, door zich in haare Nesten te verbergen, en de broedende Mieren, met het jonge kroost, bleeven onbeschadigd. De Heer smeathman, die ons een breed verslag gegeeven heeft van de Termites of Witte Mieren in AfricaGa naar voetnoot(*), en zich ten dien tyde op Grenada bevondt, verbeeldde zich, dat deeze Mieren de oorzaak niet waren van de schade aan het Zuikerriet toegebragt. Hy veronderstelde, dat dezelve moest toegeschreeven worden aan een Brand, gelyk men 't noemt; een ongemak, waaraan het Zuikerriet onderhevig is, en veroorzaakt wordt, naar men denkt, door eene soort van kleine Vliegen, voortteelende aan de stengen en bladeren; en dat de Mieren in zulk eene menigte gelokt wierden, om zich met die Vliegjes te voeden. 'Er valt niet aan te twyfelen, of deeze Vliegjes maakten, waar dusdanig een Brand plaats hadt, een gedeelte van het voedzel der Zuiker-Mieren uit; doch dit stelzel wordt omver geworpen, door waar te neemen, dat verre het grootste gedeelte van het beschadigd Zuiker-riet niet bezet was met deeze Vliegjes; doch ziek en slap wierd, blykbaar door gebrek aan voedzel. Daarenboven, was dit het geval geweest, dan moest het Zuikerriet, door deeze Insecten, eer bevoordeeld dan benadeeld zyn. Tot geneezing van den Brand, stelde die Heer voor, het gebruik van Traan; doch 't had geen de minste uitwerking | |
[pagina 238]
| |
tot voorkoming van het kwaad, en schoon het deeze gehad mogt hebben, kon het nooit algemeen genoeg gebruikt worden, om aan het oogmerk te beantwoorden. Deeze ramp, die zo langen tyd de poogingen der Planteren te leur stelde, werd eindelyk weggenomen door een anderen, die, hoe verdelgend ook voor de andere Eilanden in de West-Indiën, in andere opzigten, voor Grenada een groote zegen was; naamlyk, de Orkaan van den Jaare MDCCLXXX, zonder welke het waarschynlyk is, dat de teelt van Zuikerriet, in de beste gedeelten van dit Eiland, grootendeels zou hebben moeten gestaakt worden, althans voor een aantal Jaaren. Hoe deeze Orkaan dit uitwerkzel te wege bragt, heeft men veeleer als een stuk van verwondering en verbaazing aangemerkt, dan gepoogd te verklaaren. Doch door de volgende bedenkingen, meen ik, zal de zwaarigheid worden weggenomen. Deeze Zuiker-Mieren maaken haare Nesten of Cellen, tot het plaatzen haarer Eijeren, alleen onder of by de Wortelen van zulke Boomen of Planten, als dezelve niet alleen kunnen beschutten tegen zwaaren regen, maar teffens zo vast in den grond staan, dat ze haar beveiligen tegen allen leed, veroorzaakt door de werking van gewoone Winden. Deeze twee vereischten bezit het Zuikerriet in eene vry groote maate: want de Stoel van het Zuikerriet ('t welk de verzameling is van de veelvuldige Wortelen, waaruit het Riet opgroeit) is bykans onindringbaar voor den regen, en teffens, door de verbaazende veelvuldigheid en uitgestrektheid der Wortelen, vast in den grond. Gevolglyk zal, wanneer elk ander gedeelte van het Veld met Regen doortrokken is, de grond onder deeze Stoelen geheel droog gevonden worden, gelyk ieder Planter ondervonden heeft, als hy de Stoelen op een Zuikerveld uitgraafde om dezelve tot verplanting gereed te maaken. En wanneer, door gewoone Winden, of door eigen weelderigen groei, het Zuikerriet op 't Veld zich nederkromt, blyven de Stoelen doorgaans in den grond; te deezer oorzaake zyn, by gewoon Weêr, die Nesten in een staat van volmaakte veiligheid. De Orange-, en Citroen- Boomen, en eenige andere, verschaffen aan deeze Insecten dezelfde voordeelen, door het groot aantal en de hoedanigheid van derzelver Wortelen, die vast in den grond geklemd en zeer uitgestrekt zyn; en wier digtgebladerde toppen zelfs een vry sterken Regen beletten in den grond daaronder door te dringen. | |
[pagina 239]
| |
Integendeel, worden de Nesten der Zuiker-Mieren nimmer gevonden by de Wortelen van Planten of Boomen, niet in staat, om deeze tweevoudige bescherming te verleenen; van dien aart is, by voorbeeld, de Koffyboom. Deeze staat, 't is waar, vast genoeg in den grond; maar dezelve heeft slegts één langen spilagtigen Wortel, die recht nederwaards gaat, en de zydlingsche Wortels zyn zo smal, dat ze geen beschutzel tegen den Regen verschaffen. Zo loopen ook de Wortels van de Katoenplant te digt aan de oppervlakte van den grond, om de toevallen van den Regen te beletten, en zyn niet duurzaam of vast genoeg om der werking van gewoone Winden tegenstand te bieden. Deeze zelfde Waarneeming gaat door ten opzigte van de Cacao, de Tabak, de Maiz, de Indigo en andere soorten van Boomen en Planten. Boomen of Planten van de eerstgemelde soort lyden altoos min of meer in Landen, waar Zuiker-Mieren gevonden worden; terwyl die van de laatstgemelde soort onbeschadigd blyven. Hieruit mogen wy veilig besluiten, dat het nadeel, door deeze Infecten gedaan, alleen veroorzaakt wordt door het huisvesten en nestelen omstreeks de Wortelen van byzondere Boomen of Planten. In deezer voege worden de Wortels van het Zuikerriet zo zeer daardoor beschadigd, dat ze buiten staat zyn om het behoorelyk voedzel aan de Planten te verschaffen, die, uit hoofde van dit gebrek, ziek en zwak worden, en geene vogten opleveren, geschikt, om eene draaglyke hoeveelheid, of hoedanigheid, Zuiker op te leveren. Dat de Zuiker-Mieren zich niet voeden met eenig gedeelte van het Zuikerriet, of de Boomen daardoor aangetast, is zeer duidelyk; want men heeft nimmer eenige vermindering of verlies aan dezelve waargenomen; noch dat ze eenige groeiende zelfstandigheid, welke ook, wegnamen. De waarheid hiervan wordt handtastlyk beweezen door het volgende geval. Een zeer schoone Lindenboom op de weide van de Plantadie Mount William, op een vry grooten afstand van eenig Zuikerriet, maar digt by een Woonhuis, werd ziek, en stierf, korten tyd naa dat de Zuiker-Mieren zich aldaar vertoond hadden. Wanneer dezelve in dien toestand eenige Maanden gestaan hadt, zonder eenig blad of groente, vondt men eenige weinige Zuiker-Mieren omtrent dien Boom; doch, toen dezelve, met verlof des Eigenaars, werd uitgerooid, ontdekte men eene verbaazende menigte van Zui- | |
[pagina 240]
| |
ker-Mieren en Zuiker-Mieren-Nesten, vol van Eyeren, rondsom de Wortelen, die alle dood en voor een groot gedeelte verrot waren. - Dat deeze Boom geen gedeelte van der Mieren voedzel uitmaakte, is ten vollen zeker; maar dewyl dezelve haar eene geschikte en veilige plaats voor de Nesten uitleverde, bleeven zy 'er verblyf houden. Integendeel is 'er zeer groote waarschynlykheid, dat deeze Zuiker-Mieren vleeschvreetend zyn, en geheel van dierlyke zelfstandigheden leeven; want als men een Insect, of dierlyk voedzel, van welk een aart ook, haar in den weg legt, wordt het terstond weg gehaald. 't Was bykans onmogelyk, koud vleesch voor dezelve te beschutten. De grootste Krengen, zo ras dezelve beginnen te rotten, zo dat zy de deelen konden van een krygen, verdweenen schielyk. Negers, met zweeren geplaagd, hadden veel moeite om de Zuiker-Mieren van de kanten af te houden. Zy verstrooiden ander ongedierte, inzonderheid Ratten, van deezen zuiverden zy alle Plantadien, waarop zy kwamen, waarschynlyk, door op de Jongen aan te vallen en te aazen. Men vond het zeer bezwaarlyk jong Gevogelte voort te teelen; de oogen, de neus en andere vogtige gedeelten, van stervende of gestorvene Dieren, waren onmiddelyk met deeze soort van Mieren bedekt. In den Jaare MDCCLXXX hadt men veele Zuikerplantadien, eerst met deeze Insecten bezet, of geheel verlaaten, of 'er andere voortbrengzels, bovenal Katoen, geteeld; 't welk, gelyk ik boven opmerkte, geen voegelyke plaats tot nestelen verschaft. Ingevolge hiervan waren de Zuiker-Mieren aldaar zodanig in aantal afgenomen, dat men het Zuikerrietplanten weder begonnen hadt. Maar geheel anders was het gesteld met die Plantadien, 't laatst door dit ongedierte aangevallen, en nog tot Zuikerlanden gebruikt. Te Duquesne waren zy, op dien tyd, in 't byzonder, hoogst verderflyk; verspreidende zich met eene groote snelheid allerwegen heen, wanneer een schielyke stuiting ontstondt door den Orkaan, die in 't midden van Wynmaand diens Jaars voorviel. Hoe dit bykwam, zal, myns bedunkens, klaar ontvouwd kunnen worden, door agt te geeven, op de Waarneemingen hier boven medegedeeld. Uit dezelve blykt, dat een drooge plaats, die den gewoonen Regen buiten haare Nesten of Cellen, geschikt voor de Eijeren en het Broedzel, sluit, volstrekt noodig | |
[pagina 241]
| |
is; maar dat deeze plaatzen, hoe wél geschikt voor gewoon Weêr, die beschutting tegen den Regen, geduurende den Orkaan, niet konden verschaffen, begrypt men gereedlyk. Toen, door 't geweld des Orkaans, zwaare stukken Geschut van derzelver plaats geweerd, Huizen en Zuikermolens met den grond gelyk gemaakt werden, kan men niet twyfelen, of Boomen, en alles wat boven den grond groeide, moest veel lyden. Veele Boomen en Planten, tegen een gewoonen Wind genoegzaam bestand, werden met Wortel en al uit den grond gescheurd. Het Zuikerriet was, of losgerukt of als door een dwarrelwind door elkander geslaagen, of geheel uit den grond gehaald. In 't laatste geval moesten de broedende Mieren, met derzelver kroost, zich aan een onvermydelyk verderf blootgesteld vinden, door den vervaarlyken Plasregen, die ten zelfden tyde viel. Het getal van de Zuikerplanten, nogthans, dus uit den grond gerukt, was niet genoegzaam tot de schielyke vermindering der Zuiker-Mieren; maar het valt gereedlyk te begrypen, dat de Wortels van de Zuikerplanten, die in den grond bleeven, zodanig bewoogen en geschud, en teffens de Zuiker-Mieren-Nesten dermaate opengebrooken of beschadigd wierden, door het geweld des Winds, dat ze de daar mede gepaard gaande Plasregen inlieten. Ik begryp, derhalven, dat de voornaamste vernieling deezer Infecten op die wyze is toegegaan. Twee omstandigheden werkten mede om dit gezegend uitwerkzel daar te stellen. Veele van de Wortelen der Zuikerplanten waren, zo als ik reeds heb aangeduid, of dood of verrot, zo dat zy denzelfden wederstand aan den Wind niet konden bieden, als Planten in een volmaakt gezonden staat. - Daarenboven viel deeze Orkaan voor, zeer laat in Wynmaand, wanneer het Zuikerriet zo verre boven den grond was opgeschooten, dat de Wind 'er genoegzaamen vat aan hadt, 't geen vroeger het geval niet zou geweest zyn. Dat veele Zuiker-Mieren, door het stroomend Regenwater weggevoerd in de Rivieren, en ander Water, omgekomen zyn, wil ik niet in twyfel trekken; doch indien wy overweegen, dat de hinderpaalen daar tegen vry algemeen geweest zyn, kon zulks maar luttel toebrengen om het getal veel te doen afneemen. Op 't vlakke Land kon zulks niet gebeuren. In bergagtige streeken zou het stroo van 't Zuikerriet veel beschuttings aangebooden, en de Zuiker-Mieren | |
[pagina 242]
| |
natuurlyk zich in haare Nesten begeeven hebben, by het dreigen des gevaars. Eenigen hebben verondersteld, dat de Zuiker-Mieren, naa het verloop van zekeren tyd, verbasteren en onschadelyk worden; ter bewyze hier van voert men aan, dat men op Martinique en de Barbados bevryd geworden is van derzelver nadeelige uitwerkzelen, zonder Orkaan of eenige andere blykbaare oorzaak. Het denkbeeld van zulk eene buitengewoone en ongehoorde afwyking van de Natuur is te ongerymd, om eenig antwoord te verdienen: dan de oorzaak van dit verschynzel, op Martinique en de Barbados, laat zich gereed ontvouwen. De Planters aldaar verlieten, of hunne Zuikervelden, of beplantten dezelve met Koffy, Cacao, Katoen, Indigo, enz. geen van welke Gewassen, blykens het hier boven gezegde, aan de Zuiker-Mieren eene geschikte plaats verschaffen tot het voortzetten van haar Geslacht. Gevolglyk moet derzelver getal zodanig, natuurlykerwyze, verminderen, dat men, naar ouder gewoonte, weder met het planten van Zuikerriet kon beginnen. - Teffens is het zeer waarschynlyk, dat deeze vermindering deels moet toegeschreeven worden aan eene oorzaak van denzelfden aart als de Orkaan, die ons daarvan verloste: 't is immers elk genoeg bekend, dat zwaare Wind, gepaard met sterke Regenvlaagen, zeer veelvuldig in de West-Indien voorvallen, schoon dezelve zo lang niet duuren, of zo geweldig niet zyn, dat ze den naam van een Orkaan verdienen. Men kan egter niet loochenen, dat, schoon de Natuur, voor een tyd, toelaate, dat een byzonder soort van Dieren zo onevenredig talryk worde, dat ze eenige andere deelen van haare werken in gevaar brengt, dikwyls zelve, ten behoorelyken tyde, een bedwang ligt op de al te sterke vermenigvuldiging; en dat dit zomtyds geschiedt door de talrykwording van eenig ander Dier, vyandig tegen de voorgaande verwoesters. - In het tegenwoordig geval, nogthans, bleek niets van deezen aart; wanneer, derhalven, een eenvoudige natuurlyke oorzaak voor onze zinnen blykbaar zich opdoet, waar uit wy reden kunnen geeven van de verbaazende en schielyke vermindering dier verdervende Insecten, is het onnoodig de toevlugt te neemen tot andere mogelyke oorzaaken, te klein voor onze naavorsching. Alles, wat ik omtrent dit onderwerp gezegd heb, zal zeker weinig te beduiden hebben, als het ons geene handleiding gaf tot de rechte wyze, waarop wy moeten | |
[pagina 243]
| |
te werk gaan om Zuikerriet te teelen, op landen met die vernielende Infecten bezet; uit dit oogpunt bezien, wordt het gezegde van veel gewigts. Indien dan het boven opgegeevene juist is, zo volgt onmiddelyk, dat wy onze aandagt geheel hebben te vestigen, op de verdelging van de Nesten deezer Mieren, en gevolglyk op de broedende Mieren, met de Eijeren en Jongen. Om dit te wege brengen, moeten alle BoomenGa naar voetnoot(*) en Haagen, onder welker wortelen deeze Zuiker-Mieren, doorgaans, haar verblyf kiezen, eerst uitgerooid worden; inzonderheid de Linden-Haagen, die zeer algemeen zyn op Grenada, en doorgaans waargenomen worden, van die Insecten geleeden te hebben, vóór dat het Zuikerriet in 't minst beschadigd was. Vervolgens moet het Zuikerriet zorgvuldig uitgetrokken, en de steelen zo ras mogelyk te gelyk met het stroo, (of de gedroogde bladen en steelen van het Riet) verbrand worden, om te beletten, dat de Mieren zich niet elders nederzetten. De beste wyze, om dit te doen, bestaat, myns oordeels, hierin, dat men het stroo tot groote hoopen byeen haalt, en de steelen, zo ras ze uit den grond gerooid zyn, daarop werpt en terstond in brand steekt. Hierdoor zal een groote menigte omkomen; want het stroo, droog zynde, brand snel en heftig. Dan moet het land geploegd, of twee maalen (ééns ten minsten) geëgd worden, in het natste jaarsaisoen, om den regen in te laaten, vóór dat men het land tot het planten van Zuikerriet gereed maakt; door deeze middelen zullen die Infecten, zo 't my voorkomt, dermaate verminderd worden, dat men zich ten minsten van eene voordeelige Zuikerplanting kan verzekeren. Maar het is de gewoonte, op de meeste Eilanden in de West-Indien, het Zuikerriet te laaten overstaan, dat is, na dat het Riet afgesneden is om 'er Zuiker van te maaken, laat men de stoelen weder uitgroeijen, zonder dezelve te verplanten; dit geschiedt doorgaans drie of vier jaaren agtereen, maar zomtyds tien, vyftien of twintig. In deeze wyze van Zuikerteelt, worden de stoelen van jaar tot jaar, | |
[pagina 244]
| |
uitgebreider en groeijen boven den grond tot eene aanmerkelyke hoogte, en verschaffen dus meer en meer beschutzel aan de Mieren-nesten; derhalven moet, voor twee of drie agtereen volgende Zuiker-Oogsten, het Zuikerriet jaarlyks verplant worden; zo dat het niet alleen zo min beschutzel, als mogelyk, voor de Mieren-nesten verleent; maar steeds zodanige Mieren gestoord worden, als ontsnapt zyn, daar zy met de voortzetting van haar Geslacht bezig waren. Ongetwyfeld is 'er veel arbeids, en groote kosten, vast aan het te werk stellen van dit middel: dan een kostbaar en bewerklyk middel is beter dan geheel geen. Maar, volgens de algemeene beginzelen des Landbouws, ben ik van oordeel, dat de Planter overvloedig beloond zal wor den voor zyne genomene moeite, door de goedheid zyner inzamelingen, ingevolge van de betere bewerking, welke de grond in deeze handelwyze ondergaat. - Wy hebben hier van een voorbeeld op het Eiland St. Kitts, waar men bestendig het Zuikerriet jaarlyks verplant, en het is bekend genoeg, dat een Acre Zuikerland daar meer oplevert, van een Acre op eenig ander Eiland. Op St. Kitts is de gewoone teelt, op goed land, vyf Vaten van ieder Acre. Op Grenada van twee tot drie Vaten van geplant Zuikerriet, en half die hoeveelheid van overgebleevend Planten. Schoon dus op St. Kitts de Planter alleen de helft zyner Zuikervelden 's jaarlyks snydt, heeft hy, in een gegeeven getal jaaren, een grooter inkomen dan de Planter op Grenada, volgens de tegenwoordige handelwyze, om de Zuikerplanten over te laaten staan, wanneer vier vyfde van het Zuikerland jaarlyks gesneeden wordt. Eenigen mogen van gevoelen zyn, dat het voordeeliger zou weezen van voortbrengzelen te veranderen, dan de voorgestelde wyze te volgen. Hier omtrent moet ik alleen aanmerken, hoe het my toeschynt, dat de helft van eene gewoone inzameling van Zuiker, dus geteeld, meer voordeel zal geeven aan den Planter, (wanneer hy ten zelfden tyde vordert in het verdelgen der Zuiker-Mieren,) dan een volle oogst van eenig ander voortbrengzel. In eenige weinige gevallen de Katoen mogelyk uitgezonderd. - Wat de Koffy betreft, daaromtrent staat aan te merken, dat deeze geen vrugt geeft, dan in het derde jaar naa de planting, en geen vollen pluk dan in het vyfde jaar. - De Cacao begint in vyf jaaren te draagen; maar geeft weinig in het zevende. - De Indigo verarmt het land niet alleen | |
[pagina 245]
| |
geweldig; maar is ongezond voor de Negers. Voegt hierby, dat verre het grootste gedeelte der Zuikerlanden ongeschikt zyn tot de teelt der gemelde Vrugten. Ik zou deeze reeds langen Brief tot eene nog veel grooter dikte doen uitdyen, wilde ik alles bybrengen, wat omtrent dit Onderwerp kan gezegd worden. Ik zal, overzulks, besluiten met aan te merken, dat de beste Proeve van de waarheid myner voorgestelde Leere bestaan zal in den goeden uitslag der aangeweezene wyze van Zuikerteelt, of eene die tot hetzelfde einde strekt, om, naamlyk, zyn best te doen tot het vernielen van de Nesten deezer Infecten, en by gevolge van de broedende Mieren, met derzelver gebroed: want deezer vrugtbaarheid schynt zo verbaazend groot, dat het volstrekt onmogelyk is, dit schadelyk Infect te vernielen door Vergift, 't geen nimmer algemeen genoeg kan aangewend worden, om dat oogmerk te bereiken. |
|