tuig vervaardigt; zonder zich te bekommeren, of men 'er vervolgens gebruik van zal kunnen maaken, dan niet. Het Stelzel van dien Wysgeer loopt aan tegen veele verschynzelen in de Natuur, welke die goede Man niet vooruit gezien hadt.’ - De Kloosterbroeder herhaalde zyn oude hm! hm! en scheen de zyde van den laatst spreekenden te kiezen.
Moliere, moeilyk over deeze schynbaare zegepraal zyner Partye, verdubbelde zyn yver in het bestryden van gassendi, en geraakte in zulk een vuur, dat de ontstelde Kloosterbroeder zich gedwongen zag, voor de derde keer het deftig hm! hm! uit te boezemen, 't geen de stryd, ten voordeele van moliere, scheen te beslissen.
Chapelle begon ook driftig te worden, en, om den Regter tot andere gedachten te brengen, zo sterk te schreeuwen, dat diens gemaatigdheid aan 't wankelen geraakte. ‘Ik staa, voor een oogenblik toe:’ zeide chapelle, ‘dat cartesius onder alle Menschen het beste gedroomd heeft; maar, wat duivel! hy hadt zyne Droomen van overal gestoolen, en dat is niet eerlyk; niet waar, lieve Pater?’ - De Kloosterling, die gaarne alles toestemde, geeft, op nieuws, zyne goedkeuring door hm! hm! zonder een enkel verstaanbaar woord te spreeken. - Moliere wierd hoe langer hoe heeter, en kaatste dit zelfde bewys zynen Mededinger toe.
De beide Wysgeeren verlooren alle bedaardheid, en hun redentwist veranderde in schelden, gepaard met de hevigste gebaaren. Onder dit woelen, bereikten zy het Minnebroeders Klooster. De Kloosterbroeder verzogt verlof, om uit het Vaartuig te mogen stappen, bedankte zeer beleefd voor de eer hun's gezelschaps, onder betuiging van zyne hoogachting voor hunne grondige Geleerdheid. Hierop haalde hy den Reiszak van den Schipper, en ging aan land. Zy zagen nu, dat het een Leekebroeder was, die de giften voor het Klooster hadt opgezameld; op het kenteken dat hem als zodanig onderscheidde, hadden zy, in de hitte des Wysgeerigen geschils, geen agt geslaagen. Beiden zaten zy beschaamd over zulk een onnutten stryd, gevoerd in tegenwoordigheid van een Mensch, die 'er niets ter wereld van begreep: een geruime wyl keeken zy elkander spraakloos aan. Eindelyk vatte moliere het woord, en brak het stilzwygen af, met den Tooneelspeeler baron, die mede in 't Gezelschap geweest was; doch, uit bescheidenheid, nog jong zynde, zich niet in den stryd gemengd hadt, te gemoet te voeren: ‘Leer hieruit wat het stilzwygen, of een niets beduidend hm! hm! doet, als het op zyn tyd wordt in agt genomen.’ - ‘En gy moliere,’ sprak de misnoegde chapelle: ‘wees altyd zo slim om my aan te hitzen, dat ik my uitlaate in het gezelschap van zulk een Ezel, die niet weet te oordeelen, of ik gelyk dan ongelyk heb Een gansch uur heb ik myn long vermoeid, zonder iets te vorderen.’