| |
Berigt wegens Oost-Tartarye, of de Crim.
(Opgemaakt, uit de Natuurlyke Historie van dat Gewest te Petersburg, door de Academie der Weetenschappen uitgegeeven.)
Het Schier-Eiland van Taurides was, ten tyde des Tochts der Argonauten, wel bekend, en toen deels bewoond door de Cimmeriaanen, van welk Volk de zodanigen, die het Gebergte bewoonden, zich Tauri noemden, en eindelyk hun naam aan 't gansche Schier-Eiland gaven. De zuidlyke en westlyke Oevers werden bezeten door eenige Grieksche Volkplantingen, die Cherson bouwden. De oostlyke Kusten tot aan den Don, stonden onder de magt des Griekschen Gebieders van Vospor, thans Kertsch. Het binnenste gedeelte werd bewoond door Scythen, wier veelvuldige invallen de Grieksche volkplantingen noodzaakten de hulp van mithridates in te roepen: die, de invallen verdryvende, het Koningryk van Vospor beheerschte, 't geen toen ten tyde het zuidelyk gedeelte van het Schier-Eiland bevatte, en het daar tegenover liggende Vasteland tot aan Caucasus; terwyl het westlyke gedeelte bezeten werd door de Chersonenaaren. Onder de Regeering van diocletianus, veroverden de Sarmaaten 't geheele Land. Op deezen volgden de Alaren en de Gothen, en eindelyk de Grieksche Keizers, die zich nogthans buiten staat bevonden om het Schier-Eiland te beschermen, tegen de indringingen der Hungaarsche Cozakken en Tartaaren.
Omtrent het einde der twaalfde Eeuwe, vestigden zich de Genueezen op de Oevers van Chersonesus Taurica. - In de dertiende Eeuwe gaven de Tartaaren den naam van Crimea (eene Sterkte), aan de Stad Solgate; maar de Genueezen hielden alle de Zeehavens en Zeesterkten in bezit.
| |
| |
In den Jaare MDCCLXXIV verklaarden zich de Tartaaren van de Crim, bygestaan door de Russen, voor onafhangelyk; en in het Jaar MDCCLXXIII werd het geheele Schier-Eiland, onder den naam van Chersonesus Taurica, vereenigd met het Russische Ryk.
Het Landschap, 't welk zo veel lotwissels onderging, ligt tusschen de 45 en 47o Noorder Breedte, en tusschen de 50 en 55o Ooster Lengte. Noordwaards strekt het zich uit tot het Landbestuur van Chaterineslau; ten Oosten wordt het omringd door de Zee van Azow en de Rivier van Kuban; ten Zuidwesten en Noordwesten door de Zwarte Zee.
Het kan gevolgelyk verdeeld worden, in vlak land, in Gebergte, het Schier-Eiland Kertsch en het Eiland Taman.
Het Vlakke Land behelst de groote Vlakten tusschen de Zwarte Zee en de Zeeën van Azow en Sivache, die, Noordwaards heen strekkende, zich van den Dnieper tot Perecop uitbreiden, en verder dan de nabygelegene Rivieren Salghir en Boulghanak. De grond bestaat uit eene geelachtige aarde, die zich aan de oppervlakte graauw vertoont, door het mengzel der verrotte planten; op eenige plaatzen trest men veel Zouts aan. - De vrugtbaarheid hangt af van de vogtigheid en de hoeveelheid van zwarte vette aarde. Op de meeste plaatzen ontmoet men eene genoegzaame hoeveelheid van Weidlanden, ook geschikt om beteeld te worden. 'Er zyn geen Bosschen; doch de Vrugtboomen groeijen 'er van zelve. - Het Rivierwater is modderig en slegt van smaak, onstaande uit de slymerigheid van den bodem en de traagheid des loops door een vlak land. Het Welwater is laf of brak. - De Zoutmeiren zyn ongelyk van grootte, en doorgaans in de nabyheid van de Zee, tot welke zy waarschynlyk eertyds behoorden, en 'er valt weinig twyfel aan, of de geheele Vlakte was, in vroegeren tyd, door de Zee bedekt. Uit eenige deezer Meiren kan naauwlyks eenig Zout gehaald worden; die van Perecop leveren 't meeste uit, en 's jaarlyks verkrygt men vandaar eene groote menigte. Het Zout vormt zich, van het einde van Juny tot Augustus, in vaste brokken, twee vingeren dik, bestaande uit kleine Kristallen, meest van eene onbepaalde gedaante. Zomtyds vindt men, op den bodem van het Meir, enkele Zoutkristallen van eene aanmerkelyke grootte, doorschynend en geregeld vierkant. Die Zoutbrokken worden, door houten schoppen, uit de diepte des Meirs gehaald, aan stukken geslagen, in 't Water gezuiverd, en op Wagens, door Ossen getrokken, op 't Land gebragt.
| |
| |
Het Bergagtig gedeelte wordt ten Noorden bepaald door de Rivieren Salghir en Boulghanak, strekkende aan den eenen kant, na het Oosten, zo verre als Caffa, en aan den anderen kant na het Westen tot aan den mond van de Alma. Deeze Bergen vormen drie groote ketens, alle van het Oosten na het Westen loopende; de zyde na het Zuiden is steiler dan na het Noorden. Zy bestaan voornaamlyk uit Kalksteen van onderscheide vastheid, de beddingen hebben, met weinig verandering, eene Zuidwaardsche strekking. Eenigen nogthans zyn op onderscheide tyden gevormd uit bezinkzel van de Zee, andere door het Vuur voortgebragt; terwyl nog andere de duidelykste kenmerken draagen, van geweldige werkingen des onderaardschen Vuurs tegen de kragt des Waters aandruischende.
In dit Bergagtig gedeelte zyn verscheide bekoorlyke plaatzen, en zeer vrugtbaare Valeien. De middelste Bergreeks is met Houtgewas bedekt. Eenige van de Rivieren loopen Noord-Oost of Noord-West, andere Zuidwaarts. Deeze vormen veele schoone Watervallen, gelyk men doorgaans in Bergagtige Landen aantreft. Een derzelven stroomt, geheel vry van Rots, meer dan 1000 voeten lang. Doch de meeste Rivieren zyn in den Zomer droog.
De Bergen van de eerste reeks zyn ongeregeld en vermengd, bestaande uit zagten Kalksteen, vol van Versteeningen, en op veele plaatzen met Hakhout bezet. Aan de zyden deezer Bergen vindt men veele Spelonken, de verblyfplaatzen der oude Inwoonderen; eenige blyken begraafplaatzen geweest te zyn; de wanden deezer Spelonken zyn met salpeteragtige uitgroeijingen bezet. - Eene soort van Smectis, of Vulaarde, wordt hier in groote hoeveelheid uitgegraaven. De Tartaarsche en Turksche Vrouwen gebruiken dezelve in haare baden, en men bedient 'er zich van tot het vullen van lakens. De Tartaaren noemen deeze aarde Kil. - In zommige streeken van dit Gebergte zyn zigtbaare blyken van Vulcanische uitbarstingen, Lavas van verscheide soorten, Puimsteen, en Yzer aarde. Op den top van een deezer Bergen is een diep hol, waar in het Ys een geheel Jaar over blyft.
De Zeebergen neemen eenen aanvang by Boulaclava, en loopen, een zeldzaam afgebrooken Keten vormende, evenwydig met de Oevers van de Zwarte Zee na Caffa. In deeze geheele uitgestrektheid zyn veelvuldige voetspooren van uitbarstingen des onderaardschen Vuurs. Versteeningen worden in geen gedeelte van dezelve gevonden. Aan de
| |
| |
Noordzyde zyn ze met Houtgewas begroeid. De Steen is vast, van een donkergraauwe kleur, en behoort tot den Stinksteen; want, gewreeven zynde, geeven zy een stank als van bedorven Eijeren. In de diepten en aan de kanten der beekjes, vindt men uitgestrekte beddingen van Leisteen. - Op de toppen van alle deeze Bergen zyn groote vlakten, die heerlyke Weiden uitleveren, waar men des Zomers het Vee houdt, bevryd van het kwellen der Insecten. - De beroemde Wyngaarden van Scudak, voor de besten van Tartarye gehouden, liggen tusschen deeze Bergen, en beslaan een Valei die tien Wersten in de lengte haalt.
Het Schier-Eiland Kertsch is omtrent twintig Wersten lang, van twintig tot vyftien Wersten breed: by den ingang zyn vlakten, verderop kleine Heuvels, en naby Kertsch kleine Bergen. De Oevers van de Zwarte Zee en van de Zee van Azow, die 't zelve omringen, zyn vry steil en hoog, grootendeels uit Heuvelen van Potäarde bestaande. In de diepten tusschen dezelve ontmoet men Zout-meiren. In alle deeze streeken worden slegts eenige weinige Beeken gevonden, geheel zonder Water in den Zomer; het Water der Wellen is, meestentyds, brak; doch de Bergen in de nabuurschap van Kertsch Jénicalé hebben uitsteekende Bronnen.
De Grond is, behalven de zoute Moerassen, vrugtbaar; en de streek rondsom Kertsch brengt meer Koorns voort dan eenig ander gedeelte deezes Lands. Gras groeit 'er in overvloed; Wynstokken en fyne Vrugtboomen zouden 'er kunnen geplant worden. Op het Schier-Eiland groeit geen Hout. - De Bergen, op zes mylen afstands van Kertsch, maaken verscheide Ketens uit, tusschen deezen liggen wydstrekkende Valeien. - Noordwaards, op ééne Werst afstands van Jénicalé, zyn Zoute Springwellen op den top der Bergen, die Petroleum van den grond opleveren.
Het Eiland Taman ligt langs de straat van Jénicalé, door welke het deels omringd wordt, en deels door de armen van de Rivier Caban. In de lengte is het omtrent zestig, en in de grootste breedte veertig, Wersten. De ligging is hoog, de Oevers zyn bykans overal steil. Het heeft groote Zoutputten en één breed Zout-meir; schoon 'er zich blyken van Zoutdeelen op andere plaatzen opdoen, gaat de verzameling gemaklykst toe, in de afloopende Valeien tusschen de Heuvelen. 'Er is geen gebrek aan Weidlanden. Noch Boomen noch Kreupelhout groeit 'er van zelve;
| |
| |
nogthans vindt men in de nabyheid van Taman groote Boomgaarden. - Dit Eiland heeft geen loopend Water; maar veele Bronnen. 'Er zyn putten die een Zoutlym, en Zoutbronnen, die Petroleum, opgeeven. Bronnen van zuivere Naptha, zegt men, dat gevonden worden by het begin van den Zuidlyken Arm des Riviers Cuban. Op het geheele Eiland is geen spoor van Kalksteen.
De uitsteekendheid der Lugtstreeke in dit Gewest blykt uit de weelderigheid van den groei der Gewassen. Behalven de Boomen en Planten, die bykans byzonder eigen schynen aan de Zuidlyke Landen, groeijen 'er de keurlykste Vrugten, ook de zodanige, die zelfs in gemaatigde Lugtstreeken de zorgvuldigste voorbehoeding vorderen, om ze tegen de koude te dekken.
Drie vierde gedeelten van het Jaar is het Weêr warm; de Natuur rust 'er slegts vier Maanden. De Lente begint met Maart. De Hette is, van het midden van Juny tot het midden of het einde van Augustus, sterk; doch wordt gemaatigd door Winden, die, geduurende al dien tyd, van den Morgen af tot 's Avonds ten zes uuren waaijen. In September en October is de Hette gemaatigd, en het Weêr aangenaam; dit schoone Saisoen houdt aan tot het midden van November. In December komt de vaste Sneeuw; doch het Weêr is veranderlyk, en de Vorst duurt zelden langer dan twee of drie dagen. Zelfs in January zyn de aangenaame en warme dagen geen ongewoon verschynzel.
Noorde en Noord-Ooste Winden waaijen 'er meest; Koude en Sneeuw volgen deezen in den Winter, in den Herfst en in de Lente betrokken Weêr; doch in den Zomer verfrissen en zuiveren zy de Lugt. In den Herfst blaast de Zuid-Weste Wind zomtyds hevig op; de Lugt is dan zeer warm en bewolkt, doch het Weêr droog.
In de Vlakten, die van den Dnieper tot het Gebergte reiken, zyn de Hette en Koude geweldigst, en de Regen, in den Zomer, min geweldig dan op andere plaatzen. In het Gebergte verschilt de Lugtstreek aan de Noordzyde aanmerkelyk van die aan de Zuidzyde, zynde de laatste beschut door een hooge Bergketen.
De Lugt in Oost-Tartarye wordt voor zeer gezond gehouden. Het geheele Land is tot eene genoegzaame hoogte boven de Oppervlakte der Zee verheeven, en de Dampen worden door gestaage Winden weggevaagd. Het Bergagtig gedeelte houdt men, uit hoofde van de hoogere ligging en de uitsteekenheid van het Water, voor het ge- | |
| |
zondste: de streeken van Koslow en Kertsch komen 'er naast by in aanmerking.
De Ziekten deezes Lands zyn kwaadaartige Koortzen, die zich op het einde van den Zomer openbaaren; Buikloopen heerschen ook in dat Saisoen. De Pest wordt 'er menigmaal uit Turkye aangebragt; maar de Melaatsheid of de Elephantiasis, in het Zuidelyk gedeelte van Astracan, onder den naam van de Crimsche Ziekte bekend, kent men hier alleen in naam.
De Planten van Oost-Tartarye zyn, over 't algemeen, de zodanigen, als meest in het Zuiden van Europa voorkomen; maar in het Zuidelykst gedeelte van 't Gebergte worden die van Asia gevonden; en doorgaans dezelfde als op den tegenover gelegen Oever in Natolie, door tournefort beschreeven; op de toppen der hoogste Bergen treft men de Planten der Alpen aan. - De Tuinen leggen altoos aan de Oevers van Rivieren of den kant van Beeken. Zy zyn van eene groote uitgestrektheid; vol Grasvelden, waarin de Boomen onderëen geplant zyn: men mag ze veeleer Boomgaarden dan Tuinen heeten. Zeer weinig zorg wordt aan derzelver oppassing besteed, nooit worden zy gewied, noch de Boomen geënt. De Wynstokken groeien op den grond onder het onkruid, of slingeren zich in 't wilde om het geboomte, en nogthans krygen de Druiven eene aanmerklyke grootte. Het meeste waarover een Tartaarsch Hovenier zich bekommert, is, om zyn Tuin van Water te voorzien. - Kerssen, Abricoosen, Pruimen, Appelen, Peeren, Moerbeien, Nooten en Druiven, van verscheidenerlei soort, groeijen 'er in grooten overvloed. De Wyn is smaaklyk, gezond, en mag onder de beste Tafelwyn geteld worden. Men zou denzelven zeer veel kunnen verbeteren, en Wynstokken in hooge Landen aanleggen.
Van den Italiaanschen Populus groeit 'er een soort, die vaster en harder hout geeft dan de gemeene, de Terpentynboom levert uitneemenden Balsem uit. De verscheidenheid van Tuin-bloemen is niet groot. Moeskruiden teelt men in grooten overvloed. Tarwe en Rogge leveren groote korrels uit, en goed meel. De Boschboomen en het Kreupelhout tieren 'er weelig: zo ook de wilde Veldgewassen, die tot voedzel, cieraad en huislyk gebruik, dienen.
't Dierenryk is wel voorzien van de bekendste viervoetige Dieren, doch men vindt 'er geen Beeren. - De gevederde Bende huisvest 'er in menigte, en heeft het Land
| |
| |
zyne Trekvogels. - Rivier-, Zee-, en Schelpvisch heeft men geen gebrek aan. - Dieren van beiderlei leeven en kruipende Dieren komen 'er voor. - Insecten zyn 'er menigvuldig. Byen worden 'er in groote menigte gehouden; de Korven zyn van gevlogten boomtwygen gemaakt, aan den buitenkant met klei bestreeken, ze hebben de gedaante van een cylinder, en staan op den grond, of hangen aan de boomen. De kunst om het Wasch te bleeken verstaan de Tartaaren nog niet. Slegts twee schadelyke Insecten zyn hier bekend, de Tarantula en de Scolopendra morsitans. Muggen zyn 'er zeldzaam. Weegluizen en Motten ziet men niet in de huizen.
Wanneer wy het oog slaan op dit verkort Berigt deezes Lands, blykt het zelve eene aanwinst van belang voor Rusland te weezen. Het brengt in de drie Ryken der Natuur niet alleen het noodige, maar ook het verkwiklyke, deezes leevens voort, vlytbetoon en aanmoediging kon dit alles tot grooter volmaaktheid opvoeren; de Landman, de Landbouwer en de Koopman, kunnen, daar de grond zo mild is, in eigene voortbrengzelen, door zich te beyveren, groote voordeelen behaalen, en geneugten genieten. |
|