Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
De wiskonstige zekerheid der sterrekunde aangetoond. Door Dr. M. Houttuyn.Moet men zig niet ten uiterste verwonderen, dat, in eene zo verlichte Eeuw, daar het bygeloof onder de beschaafde Natiën van Europa, en inzonderheid in ons Nederland, byna geheel is verbannen; nog zo veel ongeloof plaats heeft, omtrent de eigentlyke gesteldheid van ons Zonnestelzel, of van onze Wereld. Ik bedoel hier niet het blinde Gemeen, 't welk de beweeging der Hemellichten zonder eenige opmerking beschouwt; naauwlyks lettende, dan op zyne Kostwinning Godsdienst en Vermaaken; dus maar een kleinen trap boven de Beesten verheven. De zodanigen overweegen niet, hoe het zyn kan, dat de Eklipsen van Zon en Maan, derzelver Op- en Ondergang, de Eb en Vloed der Zeewateren, zo naauwkeurig gebeuren naar de berekening, die men in de goede jaarlyksche Almanachen vindt: het gaat hun begrip te boven, zo wel als het maakzel van een Uurwerk; en sommigen hunner zouden misschien, wanneer zy de Sterrekonstenaars hunne Werktuigen tot Waarneemingen aan den Hemel zagen stellen en gebruiken, gelyk voor eenige jaaren op afgelegen plaatsen in den Kerkelyken Staat gebeurde, wel nedervallen en dezelven aanbidden als Tovenaars of halve Goden. Ik heb de zodanigen op 't oog, in onze geleerde Wereld, die, of door onderwyzingen in hunne jongheid, of door bywooning van Genootschappen en het zien van Proefneemingen in de Natuurkunde, zig eenige denkbeelden hebben gevormd, aangaande de gesteldheid der Wereld, van Zon, Maan, Planeeten, Komeeten en Vaste Sterren, ja, die meer of min kennis bekomen hebben van de Rekenkunde en Wiskonst. Veelen, ja wel de meesten van deeze, niet in de Sterrekunde ervaren, nog weetende op welk een grond derzelver Stellingen gevestigd zyn, gelooven wel, door ondervinding, dat sommige dagelyksche Verschynzelen, gelyk de Op- en Ondergang van Zon en Maan, de stand der Planeeten, de tyd van de Eb en den Vloed der Zee, kunnen berekend worden; maar zy beschouwen dit even zo, als men gemeenlyk den gang van een Uurwerk of Orlogie beschouwt, zonder iets te be- | |
[pagina 190]
| |
grypen van het Stelzel, waardoor die veroorzaakt wordt. Ja het zigtbaare maakt alleenlyk indruk op hunne Zintuigen, terwyl de eigentlyke beweeging van hun zelfs niet erkend wordt. Dat de Maan een waaren, en de Zon slegts een schynbaaren Omloop hebbe, gelooven zy niet! Ondertusschen is het zeer blykbaar, dat iemand, die nimmer op 't Water was geweest, zig bevindende in een Vaartuig, dat op eene voor hem onzigtbaare wyze werdt voortgetrokken, of door den Stroom gedreeven, den schynbaaren voortgang van Huizen, Boomen, Toorens en andere Voorwerpen, die zig aan hem vertoonden, voor een waaren voortgang houden zou, terwyl de waare beweeging van de Schuit hem ongelooflyk zou voorkomen. Dit was de grondslag van het alleroudste Ontwerp, dat al voor veele Eeuwen van ons Zonnestelzel gemaakt werdt door ptolomeus. De Aardkloot, die onbewoogen schynt, werdt door hem in 't midden geplaatst, naast denzelven liep de Maan, vervolgens Mercurius, Venus, dan de zon, voorts Mars, Jupiter en Saturnus, elk in zynen kring. Maar laater Sterrekundigen hebben gezien, dat dit niet vallen kon, alzo de twee onderste Planeeten zig dan ook somwylen tegen over de Zon moesten vertoonen, 't welk nooit gebeurt, en derhalven is dit Stelzel, in 't algemeen, valsch verklaard, en wordt thans van niemand meer in Aanmerking genomen. Terwyl, nogthans, in de Heilige Schriftuur, van eenen loop der Zonne en van een stilstand des Aardkloots gesproken wordt, zo meende een niet onbekwaam Sterrekundige, tycho brahé, zulks te verhelpen, en maakte een Ontwerp, waarin de Aardkloot het midden bekleedde met de Maan; en de Zon, om welke zig de vyf Planeeten bewoogen, om den Aardkloot werdt omgevoerd: doch de ongerymdheid van dit Stelzel en deszelfs onbekwaamheid, om reden te geeven van de Hemelsche Verschynzelen, bleek zo duidelyk, dat het ook van iedereen verworpen werdt. Toen kwam de beroemde copernicus ter baan, met een Stelzel, dat in 't eerst wel veel aanstoots van de Geestelyken leedt, doch tot heden stand houdt, en door den onsterfelyken newton onwrikbaar is bevestigd. Door hetzelve worden alle Verschyningen der Planeeten aan den Hemel volkomen verklaard, en met de alleruiterste naauwkeurigheid berekend; de afstanden der Lighaamen in ons Zonnestelzel en derzelver Omloopstyden onwrikbaar betoogd, en alles zo- | |
[pagina 191]
| |
danig opgehelderd, dat, onder de zo groote menigte van Sterrekundigen, niemand tegenwoordig aan de zekerheid van hetzelve twyfelt. Dit, nu, is een aanmerkelyk ja volstrekt bewys. Immers, in alle Weetenschappen, Konsten en Handwerken, vertrouwt men altoos, des onkundig zynde, op de kundigheid der ervarenen. Dit ook vereischt de reden! En hoe zou het mooglyk zyn, dat zo veele kundige Luiden, die alles ten naauwkeurigste onderzogt hebben, hier in misleid waren? Bovendien is het zeker, dat de bepaaling van de grootheden en afstanden, van de Zon, Maan en Planeeten, zo wel op de Wiskonst gegrondvest is, als het meeten van afstanden, hoogten van Toorens, enz. op den Aardkloot. De waarschynlykheid zelve pleit voor de zekerheid van het gedagte Copernicaansche Stelzel. Men heeft al van ouds geweeten, dat de Zon byster veel grooter was dan onze Aardkloot: doch in de laatste Jaaren is men daarin zo ver gekomen, van ten naauwkeurigste te berekenen, dat hy ongevaar een millioenmaal grooter is. Wie kan zig nu verbeelden, dat een zo ontzaglyk groot Lighaam, dagelyks, rondom zulk een klein Stipje, als onze Aardkloot, in vergelyking daarmede, is, zou worden omgevoerd? Wat zeg ik, dat zulk een oneindige menigte van Sterren, die mooglyk ieder wel zo groot zyn als de Zon, ieder Etmaal een toer doen zouden rondom dit kleine Bolletje? Dit strydt tegen alle ondervinding in de Natuurkunde: tegen alle wetten der beweeging. Maar, zal mooglyk iemand vraagen, hoe bewyst men, dat de Zon, die ik by dag niet grooter zie dan de Maan by nagt, zo verbaazend veel grooter dan de Aardkloot, en de Maan, ondertusschen, veel kleiner dan dezelve zy? Ten dien opzigte moet men slegts opmerken, dat een Tooren, by voorbeeld, van drie honderd voeten hoogte, op een verren afstand gezien, zig niet hooger, ja zelfs laager, dan een gemeen Huis van naby vertoont. Maar, zegt hy, hoe weet men dat de Zon zo byster veel verder van ons af is dan de Maan, die men op 't oog zou zeggen even ver afstandig te zyn? Hieromtrent moet hy slegts in acht neemen, dat alle Voorwerpen, van eenige hoogte gezien, hoe nader by, zig zo veel meer onder 't waterpas vertoonen, en die ver af zyn zo veel minder. Dit noemt men in de Hemelsche Lighaamen Verschilzigt, en al van ouds is hetzelve door de Sterrekundigen afgemeeten, doch door de verbetering van de naauwkeurigheid der Werktuigen langs hoe | |
[pagina 192]
| |
nader bepaald, en uit hetzelve wordt, met alle zekerheid, door middel van 's Aardkloots halfmiddellyn, de afstand van Zon en Maan berekend. In de vaste Sterren is dit Verschilzigt zo klein, dat men van derzelver afstand, met zekerheid, niets besluiten kan, dan dat dezelve nog ongelyk grooter zy dan die der Zonne en PlaneetenGa naar voetnoot(*). Men zou verder hier tegen kunnen inbrengen, hoe het onverbeeldelyk is, dat wy alle Etmaalen met den Aardkloot omgevoerd worden, met eene snelheid, zo groot als de vlugt eens Kanonkogels, van het Westen naar 't Oosten; doch, dewyl de Lugt met ons omgevoerd wordt, zo baart dit geen zwaarigheid; even zo min als iemand, in een snel rydende Wagen zittende, aan zyn voortgang zoude twyffelen, om dat hy in 't Rytuig niet van plaats verandert. En wat den Jaarlykschen loop des Aardkloots om de Zon aangaat, die kan in dit opzigt even weinig duisterheid baaren. Alle Waarneemingen der Hemelsche Verschynzelen bevestigen dit allernatuurlykste Stelzel. De Zon, zo ver het zwaarste en grootste Lighaam, bekleedt nagenoeg het midden; hier omheen loopen de twee onderste Planeeten, Mercurius en Venus; daar aan volgt de Aardkloot, met zyne Maan, vervolgens Mars, allen zeer kleine Lighaamen ten opzigte van de Zon: eindelyk Jupiter en Saturnus, die grooter zyn dan de andere Planeeten, en ieder hunne Omloopers of Maanen hebben. Derzelver Omloopstyden komen allen met de bekende Afstanden in zulk een naauwkeurige eveniedigheid, dat niemand, die eenige kennis van de Sterrekunde en Wiskonst heeft, aan de zekerheid van dit Stelzel kan twyfelen. Een voornaame oorzaak van de verwarring, in welke veel Menschen ten deezen opzigte zyn, komt daaruit voort, dat zy de Astrologie niet van de Astronomie onderscheiden. De eerste, steunende op Voorzeggingen, die men haalt uit de onderstelde, maar nooit beweezene, en geheel onwaarschynlyke, werking der Planeeten op ons Lighaam; of ook op den Dampkring; en daartoe afgeleid van derzelver verschillende standen ten opzigt van onzen Aardkloot en van elkanderen, mist alle zekerheid, en is te beuzelachtig, om van Menschen van Verstand in aanmerking te worden genomen. | |
[pagina 193]
| |
De Astronomie of sterrekunde, integendeel, steunt op Wiskonstige grondbeginzelen, en is derhalve volkomen zeker. Even zo vast als men de afstanden en hoogten van Toorens, enz. op den Aardkloot afmeet: even zo zeker zyn de afstanden en Lighaamelyke grootte der Zon, Maan en Planeeten, door de Sterrekonstenaars afgemeten, en ten naauwkeurigste bepaald. Dat Menschen, die in de Wiskonst onervaren zyn, hier aan twyfelen, is eenigzins toe te geeven: hoewel zy zig, in deezen, aan de verlichte kundigheid van zo veele bekwaame Mannen, behoorden te onderwerpen. Zy twyfelen immers niet of allerley Konstenaars, in hun werk bedreeven, zyn in staat, om Konstwerken tot volmaaktheid te brengen, waarvan zy de samenstelling geheel niet begrypen, maar de uitwerking zien. Neem een Horologie, een Uurwerk, ten voorbeelde. Hoe kunnen zy dan twyfelen aan de Grondbeginzelen der Sterrekunde, daar zy ondervinden, dat door dezelve de loop der Hemelsche Lighaamen zo naauwkeurig wordt bepaald. Maar dat iemand, een verheven trap van kundigheid moetende bezitten in deeze Weetenschappen, een Doctor in de Wysbegeerte en Meester der Vrye Konsten, de Sterrekunde gaat gelyk stellen, in onzekerheid, met de zo beuzelachtige Voorzeggingen van de gesteldheid van het Weêr, die, in 't algemeen gesproken, geen den minsten grond hebben, dan eene geduurige verandering, van zo veele oorzaaken afhangende, dat 'er in 't allerminste geen peil op te trekken is, komt verwonderlyk voor. Ondertusschen zien wy dit zodanig voorgesteld in de Bedenkingen van den Heer p. van aken, over het Zwak in de Natuur- en Sterrekundige Weetenschappen, onlangs in dit Werk geboekstaafdGa naar voetnoot(*). Zyn Eerwaarde heeft, wat de Natuurkundige Weetenschappen aangaat, in zyne redeneering zo veel ongelyk niet: maar, wanneer hy een groot zwak in de Sterrekunde betoogen wil, uit de ongelyke bepaalingen van des Aardkloots Omtrek, als of dit een aanmerkelyken invloed had op de berekeningen van de afstanden der Planeeten en derzelver grootte, dan slaat hy den bal geweldig mis, en maakt zig by kundigen belachelyk. Eerst brengt hy de bepaaling van snellius ter baan, welke, zo door denzelven, als door den beroemden mus- | |
[pagina 194]
| |
schenbroek, grootelyks is verbeterd, en in allen gevalle was die in Rhynlandsche Maat berekend, daar de vermaarde picard dezelve in Parysche Maat hadt opgegeven, zo wel als cassini, door wien, en vervolgens door andere Fransche Sterrekundigen, deeze afmeeting tot zulk een naauwkeurigheid is gebragt geweest, dat de Omtrek van de Aarde maar anderhalve Hollandsche Myl grooter werdt bevonden, dan de oude Egyptenaars dien bepaald hadden, 't welk niet veel meer dan een vyf-duizendste deel van den geheelen Omtrek verschilt, zo de zeer kundige struyck heeft opgemerktGa naar voetnoot(*). Wat onzekerheid nu kan dit kleine verschil in deeze bepaaling geeven, daar men de waarheid steeds nader komt? Zo eenige Meetkonstenaars, op verscheide manieren en plaatsen, de hoogte van den Westerkerks-Tooren, hier te Amsterdam, hadden afgemeten, en dus een half Voet of een Voet verschil hadden, zou men dit een groot zwak in de Meetkonst kunnen heeten? Of zou dit eenigen invloed hebben op de vergelyking van Bergen, die twintig, veertig, ja tagtigmaal, zo hoog zyn, met dezelve? Immers, de een kon den hoogsten top op de rug van den Haan, de ander op deszelfs kop, genomen; de een kon het onderste gerekend hebben van den Drempel, de ander van den Grond daar hy op staat. Dus was het ook veel beter, de hoogte van deezen Tooren, die de hoogste in deeze Provincie is, te bepaalen op 300, een vol getal, dan op 299 Amsterdamsche Voeten. Dit driehonderdste deel zou, in gezegde vergelyking, even zo weinig verschil maaken, als het nog veel kleinere verschil in de bepaaling van den Omtrek, en de daaruit afleidelyke middellyn, des Aardkloots, ten opzigt van de afstanden en grootheden der Planeeten, tot welke men doorgaans maar Aardkloots-middellynen, of, op het kleinste, Mylen, gebruikt, zonder in deezen op Roeden, Voeten of Duimen, te denken. Maar een Voet is een Voet, of kan de Maat van een Voet beslaan, volgens den Heer van aken. Weet zyn Eerwaarde dan niet, hoe groot een verschil 'er in de Voetmaaten, zelfs hier te Lande, plaats heeft? Zeker Heer, hier in de Stad, te Parys een Ledikant naar den eersten smaak willende laaten maaken, zondt derwaards de maat van de Kamer, daar het staan moest, in Amsterdamsche Voeten, en toen het kwam was het veel te | |
[pagina 195]
| |
groot. Want 100 Parysche Voeten maaken ongevaar 112 van deeze Stad. Dus hadt hy ook gedagt een Voet is een Voet, maar was daar door schrikkelyk bedroogen. Even zo schynt gezegde Heer de Wereld te willen misleiden, door Rhynlandsche Voeten, waar van de 25 omtrent met 24 Parysche overeenkomen, ten opzigt van den omtrek des Aardkloots in vergelyking te stellen, om den zo edelen grondregel van de afstanden en grootte der Planeeten, ware het mooglyk, wankelbaar te maaken, of van onnaauwkeurigheid te betigten. Ik zwyg, dat hy de oude opgave van snellius, die reeds lang verworpen is, gebruikt, en die van picard is ook merkelyk verbeterd. Bovendien is 't zonderling, dat zyn Eerw. naderhand in de getalen, die nog wel het meeste tot vergelyking zouden kunnen dienen, zulk een grooten misslag heeft begaan, waar door de bepaalingen meer dan een millioen Voeten schynen te verschillen. Die groote Wiskonstenaar cassini heeft nooit zulk een bepaaling opgegeeven, en de Graaden in Vrankryk zelfs grooter bevonden dan picard. Ik zou denken, of het ook een drukfeil konde zyn; maar, schoon men de drie eerste Cyferletters op 123 neemt, gelyk zy zekerlyk moeten zyn, dan komt het evenwel niet goed. Dit zou de Graad van een grooten Cirkel uitbrengen, op ruim 57280 Toises of halve Roeden, daar tegenwoordig, volgens de laatste verbetering der Franschen, dezelve gerekend wordt op 57072 Toises, 't welk uitmaakt 123, 275, 520 Parysche Voeten, voor den geheelen omtrek des Aardkloots. Op welke Voeten nerhaud gerekend hebbe, en of dat opgegeven getal echt zy, is my niet bekend. Ondertusschen doet die geheele bepaaling van 's Aardkloots omtrek in Voeten, gelyk ik gezegd heb, niets ter zaake, om daar uit eenig zwak in de Sterrekunde te betoogen. Dit weinige heb ik met het gezegde oogmerk, tot aantooning van de Wiskonstige zekerheid der Sterrekunde, voorgesteld. Wie twyfelt hedendaags, of de Aardkloot niet Knolrond, dat is een weinig platter aan de Poolen zy, daar zulks door redeneering en ondervinding zo blykbaar is bevestigd. Voor 't overige zou ik dit alles Wiskonstig kunnen betoogen, maar het bestek deezer Verhandelingen lydt zulks niet; het is den Sterrekundigen genoeg bekend en anderen zou ik veel moeite hebben daarin te onderrigten. |
|