Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOverdenking over den dood.Alle Stervelingen zyn schuldig te sterven,Ga naar voetnoot(*) is de wyze Spreuk van den scherpzinnigen menander. En wie, met een gezond verstand verwaardigd, zal de waarheid deezer Spreuk niet aanstonds gevoelen en erkennen. - Zy toch, word elk een dag, ja wat zegge ik, elk een oogenblik, met bestendige bewyzen gestaafd; en eens, wanneer de draad van ons vluchtig Leeven zal zyn afgeweeven, - wanneer wy naast zo veelen onzer bekenden, - vrienden en bloedverwanten, gevallen aan onze regter- en slinkerhand, in 't stille doodstof zullen nederzinken, zal ook ons voorbeeld, ter bevestiging van deeze onlochenbaare waarheid, 't zy vroeg, 't zy laat, verstrekken. * * *
Na dat in Edens bekoorlyke dreeven, daar alles den Mensch, zo hy den wil zyn's weldaadigen Scheppers niet uit het oog verloor, een Eeuwig Leeven en stoorelooze genoegens voorspelden, ons eerste Ouderenpaar zig aan het zinlyke vergaapten, - toen het Vleesch over den | |
[pagina 179]
| |
Geest de rampzaligste overwinning behaalde, - toen was het, dat de Heilige Handhaaver zyner onkreukbaare Wetten, dit geduchte, dit ontzettende - dit zo vernederende slotvonnis, afkondigde: Stof zyt gy - en tot Stof zult gy wederkeeren. Dit algemeene Vonnis is, van 's Waerelds aanvang tot op dit oogenblik, 'er zy een Enoch, - een Elias, van uitgezonderd, aan alle haare Kinderen ter uitvoer gebracht, en niemand, hy zy ryk of arm - hy voere den Scepter, of worde door ketenen der slaverny gekneld, - niemand onder de Zoonen des stofs leeft 'er, die den Dood niet zien zal, die zyne Ziele bevryden zal van 't overheerschend geweld des onverzaadbren Grafs. De maat onzer dagen intusschen is niet gelyk: - Zommige aanschouwen slegts den morgen, - andere den middag, - en weinige den avond van hun Leevenstyd. - Allen echter liggen wy, in elken leevensstand, voor de gewisse pylen des Doods bloot. - En legt deeze nimmer faalende Schutter eens zyn gescherpte schicht op den Mensch, wiens wankele grondslag in 't stof is, aan, - 't zy dan het jeugdige Wichtje, nauwlyks het daglicht aanschouwende, dat men op 's Moeders koesterenden schoot, veilig rekent; - 't zy den onbezorgden Jongeling, die op kragten, op schoonheid, op gezondheid, bouwt; - 't zy den bezadigden Man, die van geen pynlyke ongemakken, - van geen eind voorspellende krankten, weet; - - of den afgeleefden Ouden, die den dag des Doods nog jaaren verschuift, - - hy treft - - hy treft doodelyk, - - en ylings brengt hy het Kind, den Jongeling, - - den Man - - en den Grysaard, in de zombere verblyven van zwarte duisternis en onafgebrooken stilte over. - - Zegt my, gy Ryken, die schatten by schatten legt, - - zegt my, gy verachtelyke vrekken, die u dagelyksch in het beschouwen en tellen uwer hooge geldstapelen verlustigt, - - zegt my, zo gy 't weet, een middel, om den Dood af te koopen. - Dan de schatten van een Cresus waren hiertoe niet toereikend. - - Zegt my, gy Eerwaardige Wyzen, die uw nuttig Leeven, der edele der onvergelykelyke Weetenschappen toewydet, - die uw schrander brein met het naspeuren der verhoolenste geheimen der schoone Natuur dagelyksch afslooft: - zegt my, dacht uwe Wysheid nimmer een middel uit, om de schichten des Doods te verstompen; en stelde zy nimmer een krachtig tegengif tegen zyn doo- | |
[pagina 180]
| |
delyk vergif daar? - Maar neen, hoe vruchtbaar ook anderszints in uitvindingen, - dit dacht zy nimmer uit. - Nimmer was anders een Salomo, die van Libanons staatige Ceders tot op den laagen Hysop schreef, even als een onvernuftige een onbeschofte Nabal gestorven. - Nimmer waren Sterren van de eerste grootte, in myn Vaderland en elders, zo schielyk uit het oog hunner bewonderaars verdweenen. - - Nimmer zou de Wysheid, over het verlies haarer edelste Zoonen, zo dikwerf in diepen rouw gedompeld zyn. - Helaas! de Dood heeft niet het geringste ontzag voor verhevene kunde, voor doordringende schranderheid! - en door deeze laat hy zich zo min als door aanzien - - door gezag - - door sterkte, beteugelen. - Hy belacht de Koningen op hunne trotsche Zetels. - Geen gloeiend purper - - geen schitterende Kroon, - geen geëerbiedigde Scepter - geen dichte drom van geharnaschte Lyfbenden, of schaaren van vleiende Hovelingen - doen hem een enkelen stap te rugge treeden. - En schoon de Ryksvorst Koningryk op Koningryk verwon, - schoon Zegenpraal op Zegenpraal des Overwinnaars naam onder alle de Volkeren der Waereld ontzachlyk maakte, - dees laatste Vyand zet het onoverschreedbaar perk aan zyne bloedige triumphen; - en in deez' jongsten slag moet hy, terwyl zyne Legers van verre aanrukken, de eer der overwinning aan den Koning der verschrikkinge afstaan. - Hier sneevt de Monarch, zo weinig verschoond als de armste zyner Onderdaanen, schoon de Vorst wel licht op eene vorstelyke Legerkoets - en de schamele daglooner, in zyne bouwvallige Hut, - op een handvol stuivend strooi, den laatsten ademtocht liet. Voorzeker, de Mensch van een Vrouwe gebooren, is kort van dagen en zat van onrust! - By onze eerste intrede in een Waereld, die met al haare begeerlykheden ydelheid der ydelheden is, brengen wy met ons den Dood in dezelve. - De eerste trede die wy daarin zetten, is de eerste tred naar 't op ons wagtend graf. - Wy alle bewoonen leemen Hutten, die door den geringsten schok op hunne nietige grondvesten wankelen, - en op 't onverwagtst, wanneer de redelyke bewooner 'er het minst op bedacht was, kunnen instorten. - En wie is 'er, die de duizende ongemerkte en onvoorziene toevallen kan opzommen, die den broozen Sterveling doodelyk kunnen zyn? - Men behoeft deezen algemeenen Vyand, | |
[pagina 181]
| |
niet op te spooren in de bloedige Oorlogsvelden, daar hy, van zyne vriendin, de Oorlog, geholpen, door gevloekte moordtuigen, duizende noodlottige slagtoffers aanricht, en zyne rampzalige paden, met lillend brein - met geronnen bloedplassen, tekent. - Men begeeve zig niet, om hem aan te treffen, op vademlooze Zeên, - daar, wel is waar, wanneer loeiende Oceaanen de schuimende golven over 't verbryzelde Vaartuig jaagen, - daar zinken wel duizenden in peillooze afgrondenGa naar voetnoot(*), - maar duizenden geeft de Dood een ontydig bezoek, daar zy kommerloos op hun donssige Legersteden sluimerden, dan - ô ontzettend denkbeeld! - van dezelven in eene Eeuwigheid nederstorten, in welke door te denken, wy ons zelven oogenbliklyk verliezen. - Wat boogt dan de Rykaart nog langer op Schatten - op Vorstelyke Huizen, - op Lusthoven, daar Konst en Natuur elkander als den voorrang betwisten? Schoon hy zyne Ziele van al het gewenschte, voor veele Jaaren, verzorgd heeft, - schoon zyne ruime schuuren de inkomsten zyner weelige Landen niet langer omvatten kunnen; in deezen zelfden nacht kan God de Ziel diens dwaazen van hem neemen, - en zyn doorvoede vleeschklomp ten prooie der vraatige Wormen verwyzen. - Wat verlaat zig de Jeugd op bestendige gezondheid, op verrukkende schoonheid, - - op uitsteekende krachten? - - Schoon roozen op haare kaaken gloeien, een enkele guure vlaag doet dezelve verwelken, - - een enkele kille Koorts met doodsche bleekheid verwisselen. - En de fiere houding des schoonen Jongelings, - de fraaie leest der bekoorlyke Maagd, word binnen weinige weeken een gastmaal voor verachtelyke maaden, - binnen weinige Maanden een afzichtelyke, een stinkende, stofhoop. - Wy alle verkeeren oogenbliklyk in 't dreigendste Doodsgevaar. - Wy zyn de dwaasheid zelve, zo wy ons op iets verlaaten, 't geen zig Arendsvleugelen maakt en eensklaps wechvliegt. - Niets is 'er, 't geen ons, in de akelige, de | |
[pagina 182]
| |
angstvallige oogenblikken van ons verscheiden, uit dit verganglyke, daar 't zelve verganglyk is, bergen kan, voor de gevreesde aankomst des Doods. - Vrienden - Schatten, - zwellende Eertytels, zeggen ons dan het laatste Vaarwel - ontzinken - begeeven ons! - En een Waereld, met alle haare volheid, is dan niet genoegzaam ons ten einde geloopen Leeven slegts een enkel tydstip te verlengen. Hoe rampzalig intusschen waren de Stervelingen, moesten zy, in dien geduchten stond, alle vertroosting - alle uitzicht, missen! - Moesten alle, het eenzaame dal der zwarte doodsschaduwe, zonder zekeren Gids, en onbewust waar zy zullen aanlanden, doortrekken!! - Maar neen, hier juichen onze Zielen! - Hier word alles by ons Lof en Dankzegging! Hy, die zich, in de onbegonnen Eeuwigheid, reeds over doodschuldigen ontfermde - die toen reeds een middel van Leeven, - van Eeuwige Zaligheid, beraamd heeft - Hy heeft ons, de beweldaadigden onder zo veel andere Volken, met eene dierbaare - met eene hemelsche, Openbaaring verwaardigd. - Hem daarin aan ons geschonken, die dien geduchten - - dien, door geen Menschen of Engelen vermogen, verwinbren Vyand, in zyne geheimste schuilhoeken vervolgd - over hem de blyde - de Zalige overwinning behaald - hem aan zyne staatige Zegenkoets gekluisterd - en het Leeven en de Onsterflykheid aan het licht gebragt heeft! - Het is Jezus, Gods eigen, Gods Eeuwige, Zoon. - - Jezus die stierv, en hier zyn de Engelen begeerig in te zien voor onder 't geweld des Doods liggende Zondaaren. - De Christen, die deezen Verlosser, op Gods vrye noodiging, als den zynen omhelst - de Christen, de ryke Erfwachter van goederen, die geen motte of roest verteeren, vind in Jezus, in de gewenschte oogenblikken van zyn sterven, eene volle, eene peillooze, bron van Heil, - van stoorelooze Zaligheid. - Thans is de Dood niet langer een Koning der verschrikking - maar een boodschapper van goede tyding, - geen geweldenaar - maar een, die de grendels van den engen kerker des loggen lighaams afrukt. En, terwyl de rampzalige slaaf van 't heilloos ongeloof, wanhoopend, handen wringt, en aakelig tanden knerst, - heft hy, schoon 't klamme doodszweet van zyn aanzigt gudst, - schoon zyne lippen verbleeken, en de Godloovende tong byna den laatsten dienst aan de | |
[pagina 183]
| |
reeds verhemelde Ziel weigert, de blyde Overwinningsliederen aan. - Onzichtbaare Geesten - Vrienden - Bloedverwanten, die zyn leger omringen, zyn verrukte getuigen van zyn vrolyk verscheiden naar 't Land van eeuwige rust - van onbewolkte klaarheid. - ‘Dood, zingt hy, waar is uw prikkel? - Hel, waar is uwe overwinning? - de prikkel nu des Doods is de Zonde, en de kracht der Zonde is de Wet - maar, Gode zy dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus!’ P. Leer my Sterven in myn Leeven,
Wees myn Heiland in den nood,
Gy kunt hulp en uitkomst geeven,
Vreugde schenken in den Dood:
Goël! God van Zaligheden!
Help my door de proefwoestyn!
Zal ik uit de Waereld treeden;
Laat myn uitgang Vrede zyn!
Nieuw Euang. Magazyn. IV. Deel, p. 144.
|
|