| |
Zedeleerende schets van de pooging om in gezelschappen te schitteren.
‘De dwaasheid van het bestaan om de Bewondering en Toejuiching van anderen te verwekken, door Verhaalen van Gevallen nimmer gebeurd, en het ten toon spreiden van Hoedanigheden, nooit door den snorker bezeten, moet elk, die eenigen ommegang in de Weield heeft, in 't oog loopen. Hoe zeer aanstootelyk zulks is, in welk een veragting het de zodanigen brengt die 'er zich aan schuldig maaken, wordt door een Engelsch Zedeschryver ten toon gesteld in den volgenden Brief, waarin de veronderstelde Briefschryver een schets opgeeft van zyn eigen Gedrag, en de belachlyke ongelegenheden waarin hy zichzelven inwikkelde.’
myn heer!
Ik heb eene hebbelykheid van in het Wonderbaare te vallen, welke ik niet kan overwinnen. Eenige Lieden, die vermaak schynen te scheppen in de geringe misslagen, welke zy in alle Characters vinden, noemen dit met een naam, die geen Heer van fatsoen behoorde te gebruiken, of met eenig genoegen te hooren. Ik bezit met de daad eene zo tedere belangneeming voor de Waarheid in haaren naakten staat, dat ik niet durf denken, om haar anders dan wel gekleed, in gezelschap te brengen, en, indien haar voorkomen zomwylen zo veel veranderd wordt door de kleeding, dat haare beste Vrienden haar niet kunnen kennen, ben ik daarom te berispen?
Daar is een Man van myne kennis, zeer gesteld op 't daadlyk
| |
| |
gebeurde, die my op alle plaatzen volgt, en de plaag is van myn leeven; by werkt op my even als de harponier op den Walvisch, en hy is een Nagt-merrie voor myne verbeelding. Deeze Knaap laat nooit een van myne Verhaalen ongemerkt doorgaan. Hy kortte veertig mylen af van een weg van honderd mylen, dien ik, was hy 'er niet tusschen beide gekomen, in éénen dag zou hebben afgelegd op het zelfde Paard: en zou ik het plaisier gehad hebben van een dikken Knaap in 't gezelschap voorby te ryden, indien de kwaadaartige Waarheidliefde van myn Tegenspreeker my geen tien mylen agter hem hadt doen komen.
Dit tergend Schepzel vernietigde myn gelukkig slaagen in zo veele gevallen en ontmoetingen, dat ik besloot, my te verplaatzen op een grond geheel buiten zyn bereik, ik bragt hem daarom op het Eiland Corsica, waar ik wist dat hy my niet kon betrappen. Ik was 'er met de daad geweest, en kende 'er genoeg van om 'er voeglyk over te spreeken, en breed uit te weiden. Ik bespeurde eene soort van heimlyk genoegen by eenigen van het gezelschap; zy gaven dit te kennen, door het vriendlyk aanzien van een Heer daar tegenwoordig, die my vreemd was, en zo verre van zich met de anderen te bemoeien, dat hy zeer beleefd luisterde na 't geen ik verhaalde. Ik was toen hestig yverende voor de zaak der Vryheid, en had zulke wonderen van dapperheid in het voorstaan van haare zaak verrigt, dat ik, vóór het eindigen van myn verhaal, vermeldde, op zo goeden voet te staan met den Generaal paoli, dat myne Toehoorders, waren zy maar half zo geloovig geweest als zy behoorden te zyn, ons voor gezworene en onafscheidelyke Boezemvrienden zouden geagt hebben. - Dan hier weder, als of het ongeluk my vervolgde, tikte myn booze Geest my op myn schouder, en bemerkende, dat ik myn verhaal voornaamlyk rigtte tot dien Heer, wiens beleefdheid en aandagt my zo zeer innam, zeide hy met een glimlach, die duivelsch kwaadaartig was: Vergun my, u te mogen aanbieden aan den Generaal paoli, hier thans tegenwoordig. Hoe onbeschryflyk groot was myne verlegenheid! Het treffen van een Blixemstraal zou een gunst, in vergelvking met deeze ontdekking, geweest zyn. - Myn Vervolger hadt nog niet met my afgedaan. Ik vrees, voer hy voort, dat gy uwen ouden gemeenzaamen Vriend zult vergeeten hebben, die zich, buiten twyfel, ten hoogsten zal verheugen, als hy zyn Medeheld herkent,
die, nevens hem, zo edele diensten gedaan heeft, in den roemryken stryd voor de Vryheden zyns Vaderlands. - Kan ik de schaamte, welke my dit oogenblik overdekte, beschryven? 't Is onmogelyk: ik kan alleen zeggen, dat 'er eene edelmoedigheid is in waare Dapperheid, die weigert te zegenvieren over den gevallenen. Paar waren, sprak die beleefde Man, op een toon, welks indruk ik nooit zal vergeeten, zoo veele dappere Lieden, van wier diensten ik altoos eene dankbaare naagedagtems zal omdraagen, doch wier Persoonen my uit het geheugen geraakt zyn, dat ik alleen uwe vergiffenis moet verzoeken, wegens myne vergetelheid, die ik u bidde, in
| |
| |
my voor geen misdryf, maar voor eene zwakheid, aan te zien. - Al had men my met een vles voor de kop geslaagen, kon ik geen Chirurgyn meer noodig gehad hebben, dan op dit oogenblik; nooit kon ik my verbeelden, dat de Waarheid my zulk een slimmen trek zou speelen. Ik merkte haar altoos aan als een goedaartig eenvoudig Schepzel, zonder gal of bitterheid, en behandelde haar overeenkomstig met die hoedanigheden; doch dit was een zo doorslaand blyk van haare boosaartigheid, dat ik, zo schielyk ik konde, haar gezelschap ontvlood.
Den volgenden morgen ging ik op reis, in de gemeene Postkoets, na myn Geboorte-stad, in 't Noorden van Engeland, geheel uit myn humeur, wegens myn mislukte rol op Corsica; maar zelfs hier kon ik myne oude hebbelykheid zo verre niet afleggen, dat ik de verzoeking wederstond, om voor den laatsten Postweg eene Post-chais af te huuren; door dat te doen, kreeg ik het aanzien van iemand, die als een Heer gereisd had, en verwierf my het regt, om uit te vaaren tegen de Belastingen op de Posteryen en kosten onder weg.
Ik verwierf de toelaating in een gezelschap van de voornaamste Inwoonderen der Stad; en dewyl ik geene reden had om te gelooven, dat de historie van myne laatstbekomene nederlaage derwaards was overgewaaid, herkreeg ik welhaast den ouden moed, en, met deezen, het vergrootend vermogen myns vindingryken vernufts. Myne vertellingen werden een tyd lang zo greetig ingezwolgen, en lagen zo gemaklyk in de maagen van dit natuurlyk en niet vittend volk, dat ik genoopt wierd de dosis dermaate te vermeerderen, dat dezelve eene walging scheen te verwekken by de zodanigen, aan welke die werd toegediend; dit was in 't byzonder het geval van een zeer naauwgezet Man, tot den Aanhang der Kwaakeren behoorende, zekeren simon styf, een ryk Koopman, zeer gezien van wegen zyne braafheid en eerlyken handel. Simon had voor een gewoonte, als ik eene Vertelling eindigde, te vraagen: - Maar is 't wel waar? dit maakte my zomtyds verlegen, en verminderde grootlyks de toejuichingen, met welke het overige des gezelschaps gewoon geweest was my te verëeren.
Toen ik, op zekeren avond, de beschryving gegeeven had van een verbaazend grooten Haay, door welken ik was aangevallen geweest op een myner West-Indische Reizen, hief simon styf beide de handen, vol verwondering, op, en zeide: Waarlyk, Vriend, gy spant uw boog vry uyd. - Met een ontevrede gezigt vroeg ik hem de meening van dit zeggen. - Ik meen, hervatte simon, gy spreekt van iets dat niet bestaat. - Dat is, voerde ik hem te gemoet, zo veel als dat ik een Leugen vertel. - Zo is het Vriend, hernam simon, gy hebt het juist geraaden; hy sprak dit zonder eenige stemverandering, of zonder te letten op den spytigen toon, door my gebruikt. De ernsthaftige zedigheid van zyn gelaad sloeg my geheel uit het veld, en ik moest lyden, dat hy, zonder gestuit te worden, op deeze
| |
| |
wyze voort voer. ‘Gy hebt veele dingen verteld, Vriend, die geheel ongelooflyk zyn; indien ik myne klanten in myn handel poogde te bedriegen, gelyk gy uw gezelschap doet, in uwe wyze van spreeken, de Wereld zou my met regt voor een oneerlyk Man houden. Geloof my, gy kunt een zeer goed Gezelschapsman weezen, zonder van de waarheid af te wyken, en gy kunt geen goed Gezelschapsman zyn, zo gy u daaraan niet vasthoudt; want, indien gy voortvaart met onwaarheden te vertellen, wy zullen het voor een regel moeten houden u niet te gelooven, zelfs dan wanneer gy de waarheid spreekt, en zo zal 'er een einde weezen aan alle vertrouwen in de zamenleeving, en uw zeggen zal niets beduiden. - Ik heb waargenomen, dat het trotsheid is, die u vervoert tot leugentaal. Ik had gehoopt, gy zoudt niet vergeeten hebben, hoe uw Leugentaal u met schaamte en schande overdekte, en hoe wy u in ons gezelschap opnamen, toen uwe Vrienden, in de Hoofdstad, u uit hun gezelschap geweerd hadden. - Denk niet, dat gy agting by ons zult inliggen, door de vercieringen uwer verbeelding; eenvoudige Waarheid behaagt aan heden van gezond verstand. Al ware uw Haay nog eens zo groot geweest, als gy ons wilde doen gelooven dat dezelve was, wat zoudt gy 'er by gewonnen hebben? Niets dan de verdiensten dat gy een Monster gezien had; en wat is dit in vergelyking by het gevaar, om voor een Monster-verd chter gehouden te worden? Indien gy uit de kaaken van dat Monster gered zyt, door de hand van God, gees God de eere; indien uw eigen moed en behendigheid u daarin geholpen heeft, geef hem evenwel de eer, die u deeze middelen ter reddinge verschafte; waar is de grond om op dit alles eenigzins te roemen? - Zomtyds zoekt gy ons diets te maaken, dat gy een Man van betekenis zyt, dat gy in de gunst van Vorsten staat, en in de Geheimen der Staatsdienaaren deelt. Indien wy dit alles geloofden, schandvlekt gy deeze Staatsdienaars, door te vermelden, dat zy zulk een Babbelaar by hunne raadslagen toelaaten;
en indien gy u verbeeldt daardoor by ons gezien te zullen worden, misneemt gy het grootlyks, want wy weeten zeer wel wat u niet voegde te verhaalen, en wy veragten den Dienaar, die zyns Meesters zaak verraadt. - En, wat de Wonderen betreft, wat betekent derzelver vertelling? De tyd, dien wy beleeven, is vol wonderen, de Omwenteling van Ryken, de val der Eigendunkelyke Regeering, en de Vrywording des Menschdoms, zyn Voorwerpen, welker grootte uw Haay tot een onzigtbaar stipje maaken. Had het Zeemonster u opgesnapt als een ontbyt, hoe veele duizenden, en tien duizenden, zyn 'er, in eene opeenvolging van Veldtochten, verslonden door de kaaken des doods. - Ontkwaamt gy het Monster? Wat dan? hoe kunnen wy met geduld luisteren op uwe Verlossing, daar wy voor onzen geest hebben zulk een aantal van wanhoopige Gevangenen, die verlost zyn uit de Kerkers der
| |
| |
Dwinglandye? Met één woord, myn Vriend! indien zugt tot het Wonderbaare u zo vry met den heiligen naam der Waarheid doet omspringen, misbruikt gy alleen ons geduld, en verkwist uwen tyd in het jaagen na Haayen en Monsters uit de diepte der Zee; en, indien gy eenige andere beweegreden hebt, met uwe vercieringen, dan de bovengemelde, moet het eene beweegreden zyn van eenen veel min schuldeloozen aart, dan ik veronderstelde, en, in dat geval, houden wy u voor gevaarlyk in de zamenleeving, en een schande voor de Menschlyke Natuure!’ Met deezen sterken zet besloot hy, en, schoon de langwyligheid en teemende toon, waarop hy deeze aanspraak voordroeg, my tyds genoeg gave, had ik nogthans myne gedagten niet kunnen byeen haalen, om hem te wederleggen, en myzelven te verdeedigen. Hoe te handelen met dien Knaap wist ik met. Hem braaf af te rossen, zag ik voor te gevaarlyk in, want hy was veel sterker dan ik; hem uit te daagen, om, als een Heer, my voldoening te geeven, zou, daar hy een Kwaaker was, my blootgesteld hebben aan algemeene uitjouwing. Ik stond derhalven op, nam myn hoed, en verliet oogenbliklyk het gezelschap. - Den volgenden morgen zond ik om myn Naam op de lyst des Gezelschaps te laaten doorschrappen; maar ziet! zy hadden my 's Avonds die moeite reeds bespaard, en ik moest weder ander gezelschap zoeken.
In deezen eenzaamen tusschentyd, zogt ik, den last des verveelenden tyds, te verdryven, door een briefwisseling aan te vangen, met een onzer Drukkeren van Nieuwstydingen, en zo lang ik zyn Dagpapier verhaalen van het Land verzorgde, kan ik, zonder roem zeggen, dat 'er nooit een Watervloed, Moord, of Roovery, geschiedde, of alle die gevallen kreegen de vereischte bycieraaden. Ik liet 'er dikwyls by een Wedloop twee of drie den hals breeken, zonder dat de Maatschappy 'er iets by leed; tot vermaak van myne Leezers deed ik blinde Bedelaars overryden, dronken Boeren verzuipen, zwangere Vrouwen door dolle Stieren in de lugt smyten, zonder dat de doodenlyst 'er iets in 't minste door vergrootte; ik sloot Huwelyken zonder tal, die op de Registers nooit vermeld werden. Ik was ten zelfden tyde een Correspondent te Brussel, een Resident in Spanje, en een Reiziger in Constantinopole, die heimlyke berigten mededeelde uit alle die onderscheidene plaatzen, en door den geheimzinnigen styl, in welke ik myne Nieuwstydingen doorgaans kleedde, kon niemand my van de valschheid myner berigtgeevingen overtuigen; tot dat ik, ongelukkig in een onbedagt oogenblik, gewaagde, van een Slag aan de Oevers van den Donau, naa dat de Legers de Winterkwartieren reeds betrokken hadden; een Slag, die, hoe zeer ten nadeele der Turken beschreeven, hun geen het minste leed deedt; maar my overhoop wierp met den Uitgeever des Nieuwspapiers, en deezen van zyne gelooswaardigheid te eenemaal beroofde. |
|