Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigt, wegens den berg Libanon, en de bewoonders van denzelven. Door den Heer De la Billardiere, M.D.(Getrokken uit de Registres de Academie Royale des Sçiences, du 16 Dec. 1789.)
‘Dezelfde Heer de la billardiere, van wien wy, onlangs, een Berigt plaatsten, wegens de Gom Dragant, door hem op den Libanon gevondenGa naar voetnoot(*), heeft ons, wegens deezen Berg en de tegenwoordige Bewoonders van denzelven, 't volgend verslag gegeeven, 't welk wy oordeelden de aandagt der Leezeren van ons Mengelwerk te verdienen.’ | |
[pagina 116]
| |
* * *
Om de hoogte van den Berg Libanon te meeten, bragt de Heer de la billardiere, op den twaalfden van April des Jaars MDCCLXXXVII, een Barometer in het Klooster der Karmeliten, geheeten Dair Maserkis. De Kwik daalde tot 23 Duimen en 11 Linien; de Thermometer van reaumur, in de schaduw waargenomen, tekende 10 Graaden. Een andere Barometer, ten zelfden tyde aan den Zeekant waargenomen, stondt op 28 Duimen, en de Thermometer wees, ter zelfde plaatze, 21 Graaden aan. Hier uit volgt, de verbeteringen van den Heer de luc in agt genomen zynde, dat het Klooster Dair Maserkis, gelegen is op de hoogte van 712½ Roeden. De sneeuw bedekte toen nog het bovenste gedeelte van den Berg Libanon, ter hoogte van meer dan 400 Roeden; en moest hy het eenige maanden uitstellen het overige der hoogte te meeten. De Heer de la billardiere deedt eene reis aan de kanten van de Woestyn van Syrie. By zyne wederkomst vondt hy de éénig hem overgebleevene Barometer gebrooken. Gelukkig bezat hy een Graphometer, welke hy gebruikte om zyn meeting te volbrengen. Van het gemelde Klooster den top des Libanons niet kunnende zien, mat hy eerst de hoogte van een Berg, Carnabiad geheeten, die hooger dan het Klooster ligt; een basis van 114 Roeden genomen hebbende, vondt hy de perpendiculaire hoogte 231 Roeden, en 548 Roeden van den top des Bergs Carnabiad tot dien van den Libanon; zich bediend hebbende van een basis van 272 Roeden. Indien wy nu de uitkomsten deezer drie meetingen by elkander voegen, zal de perpendiculaire hoogte van den Libanon, boven de oppervlakte der Zee, 1491½ Roeden zyn. De top van den Berg Libanon is niet altoos, geduurende het geheele Jaar, met Sneeuw bedekt; doch steeds blyft 'er wat over aan de Noord- en Noord-Oost zyde in de diepten, waar dezelve een gedeelte van den dag buiten het schynzel der Zonne blyft. Het Gebergte Libanon strekt zich van het Noord - Oosten tot het Zuid-Westen uit: 't zelve wordt doorsneeden van diepe waterkolken, door het water uitgehoold. Veele der Bergen, van eene middelbaare hoogte, vertoonen zich van verre als zo veele boogen, die rusten op de zyden van den hoogsten Berg: zy hebben het geweld der watervloeden, die zich van de hoogste toppen nederstorten, wederstaan. | |
[pagina 117]
| |
De Libanon is bykans geheel en al zamengesteld uit gelykwydig loopende kalkagtige laagen, een weinig na het Westen hellende. Zeer digt by Cosseya vindt men, in een zeer wyd uitgestrekte vlakte, beneden, gebrooken Kalksteenen Beddingen van gladde steenen, die waarschynlyk, door de Zee, die rondheid gekreegen hebben. De Wateren, die, door de altoos liggende Sneeuw, op Tummel Mezereb onderhouden worden, ondermynen den Berg op verscheide plaatzen, en vormen 'er verwelfzels, die met den tyd instorten. - Ten Westen van den hoogsten Bergtop des Libanons, ter plaatze waar de Cadicha den oorsprong ontleent, heeft het water een onderaardsch Kanaal uitgegraaven, 't welk zich meer dan 500 Roeden van de Ysvlakte uitstrekt. De Heer de la billardiere heest dit lange Kanaal, met een licht in de hand, toen het water laag was, doorgeloopen. 't Zelve verwydt zich op verscheide plaatzen, en men ziet, hier en daar, aan het verwelfzel, Stalactiten hangen. De dag zal komen, wanneer dit verwelfzel, door het water ondermynd, zal instorten, en alsdan zal de Cadicha waarschynlyk eenen anderen loop neemen. Op de hoogte van meer dan 1000 Roeden boven 't oppervlak der Zee, ontdekt men een Hol, welks opening één en een half voet lang en één voet wyd is: deeze opening doet zich voor, op den grond van eene eenigzins afhellende plaats. De Reiziger zou, was hy niet gewaarschuwd geweest, 'er zich in begeeven hebben. Dikwils ziet men eene groote menigte Kraaijen rondsom die opening vliegen; eenige verheffen zich zeer hoog daarboven, vallen loodregt neder, en verdwynen. Deeze Holte is zeker gevormd door het water, 't geen 'er steeds vyf of zes maanden van het Jaar nedersypelt. Aan den voet van den Berg Dyebel Marlias, aan den Zuidkant, treft men Joodenlym aan, alsmede op eene andere plaats, Del Ratel genaamd. Ter laatstgemelde plaatze ontdekt men eene roodkleurige Lym-aarde, waarin zich ook Amber voordoet, als dezelve door den regen gewasschen is. Men ontmoet op den hoogsten Berg, ter rechterhand van den weg na Balbec, dezelfde soort van Aarde op meer dan 1000 Roeden hoogte, waar dezelve een laag vormt van verscheide honderd voeten dikte. De Libanon, eigenlyk zo geheeten, wordt bewoond door Maroniten: zy onthouden zich daar in Dorpen onder de heerschappy van Prins joseph. Naa dat de Sneeuw ge- | |
[pagina 118]
| |
smolten is, zetten zich eenige Stammen van Arabische BedouinenGa naar voetnoot(*) neder by den Berg Lhadet. Zy leeven daar van de voortbrengzelen van hun Vee, en verzamelen 'er Gom-Dragant, welke zy verkoopen aan de Grieken, omstreeks Danias woonende, die 'er zich van bedienen in het bewerken hunner Stoffen. De Maroniten teelen 'er Maïs, Tarwe, Garst, Boonen, Wyn en Katoen. Zy voeden eene menigte Zyd-wormen. Indien deeze uitkomen eer de Witte Moerbezieboom bladeren heeft, voeden zy de Jongen met Kleine Malva, (Malva rotundifolia, lin.). Ook hebben de Maroniten Honigbyen. Eenigen houden ze in Korven digt by hunne Wooningen; anderen brengen Honig en Wasch te zamen in het digtste en ontoeganglykste der nabuurige Bosschen. De Honigbyen vervaardigen, in 't midden van harstagtige Boomen, allergeurigste Honig. De inzameling der Tarwe geschiedt, op 't Gebergte, niet voor het einde van Augustus, en dus omtrent twee maanden laater dan in de Vlakten. Men zaait ze in September, en ze blyft den Winter over, onder de Sneeuw. Het is hier niet gebruiklyk de Landen te mesten. Het gezaaide brengt omtrent tienvoudige vrugt voort. Op het Gebergte is men van één Oogst 's Jaars verzekerd, in de Vlakten heeft men zomtyds Misgewassen. 't Is nog niet lang geleden, dat die van Balbec, door gebrek aan regen, drie op een volgende Jaaren onvrugtbaar was. Men zaait alle Jaaren. Het Koorn kwam niet voort dan in het derde Jaar, en de Oogst was allerovervloedigst. De Maïs slaagt wel op 't Gebergte; de landen, daarmede bezaaid, worden bevogt door rioolen die het water derwaards brengen. Eene maat Maïs, op 't Gebergte verzameld, weegt omtrent een negende meer dan dezelfde maat in de Vlakte geteeld. Men zaait de Garst (Panicum Miliaceum) in 't begin van Juny. Deeze dient tot Vogelvoeder. Men mengt ook het Meel met Tarwemeel, om 'er Brood van te bakken. Men kweekt 'er den Wynstok, ter hoogte van meer dan zeven honderd Roeden boven het oppervlak der Zee. Dezelve wordt niet ondersteund door Wyngaardstaa- | |
[pagina 119]
| |
ken; en verhaast de warmte des gronds het rypen der vrugt. In de tuinen, waar men de Wynstokken onderstut, zamelt men de Druiven eene maand laater in dan in den omtrek. De Bewoonders van den Libanon doen het vogt, uit de Druiven geperst, in de Zon uitwaassemen, tot dat het eene soort van lyvigheid bekomen heeft. Dit levert eene zeer aangenaame Syroop op, door hun Dips geheeten. De Cederen groeijen ten Westen van de Ysvlakte, men telt 'er nog omtrent tachtig, waarvan 'er zeven veel grooter zyn en ouder dan de overige. Zy hebben de hoogte van tachtig of negentig voeten. De stam van den diksten is, over 't kruis, negen voeten, de andere haalen omtrent acht voeten. - Op den twaalfden April MDCCLXXXVII, moest de Heer de la billardiere een weg van vyfhonderd roeden, met Sneeuw bedekt, afleggen, om by de Cederboomen te komen. Hy heeft by de driehonderd Cedervrugten medegenomen, en in Frankryk gebragt. De gezaaide zaaden slaagen gelukkig. De Heer de monnier, eerste Lyfarts des Konings, heeft eene menigte in zyn tuin geplant die overvloedig uitspruiten. De Heer de la billardiere verzekert, dat hy Cederboomen gezien heeft te Elhadet, en op veele andere plaatzen. - Hy heeft ook waargenomen dat 'er geene Lieden met Halsgezwellen (Goitereux) op 't Gebergte Libanon gevonden worden, schoon zy de trek, om koud water te drinken, zo verre laaten gaan, dat ze veel Sneeuw eeten, en 'er zich, als een zeker hulpmiddel van bedienen, tot geneezing van veele Ziekten. - Geduurende den Zomer slaapen de meeste Landlieden in de open lugt, waardoor zy menigmaal zeere oogen krygen, gevolgd van eene meerdere of mindere verduistering van het doorschynend hoornvlies. - De Bewoonders van den Libanon zyn zagtaartig. Belang is de groote dryfveêr hunner daaden. Als een verslaasd Volk, veinzend en vreesagtig, bedienen zy zich zelden van geweld, om zich, 't geen zy begeeren, te verschaffen. |
|