Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
Natuurlyke historie der smienten.(Volgens den Heer de buffon.)
De Smient, in 't Grieksch Πενέλοψ, in 't Latyn Penelops en Anas Festularis, in 't Hoogduitsch Pfeifente, in 't Zweedsch Wri-and, in 't Engelsch Whewer, in 't Fransch Canard Siffleur, en Vingeon of Gingeon, geheeten, onderscheidt zich van alle andere Eendvogelen, wier stem rauw en krassend is, door eene heldere en fluitende stem. Dewyl zy dit geluid vliegende en zeer veelvuldig slaat, kan men haar zeer dikwyls, ook op een verren afstand, ontdekken. Meest vliegt de Smient in den avond, en zelf by nagt. Zy is vrolyker dan de andere Eenden, en zeer vlug, altoos in beweeging. Zy is kleinder dan de gewoone Eend, en heeft een zeer korten Bek, blaauw, met een zwarten punt. De Pluimadie, boven op den hals en den kop, is helder bruin, de kruin witagtig, de rug heeft, op een witten grond, kleine zwartagtige zigezaagswyze loopende streepjes; de eerste dekveeren vormen op de vleugels een groote witte plek, en de volgende een goudgroene vlek; het onderlyf is wit; maar de twee zyden van de borst, alsmede de schoft, zyn schoon purperagtig rood. Volgens den Heer baillon, zyn de Wyfjes wat kleinder dan de Mannetjes, blyven altoos graauw van kleurGa naar voetnoot(*), en neemen, oud wordende, de kleuren der Mannetjes niet aan, gelyk de Slobbe. Deeze Waarneemer, zo naauwkeurig als oplettend en teffens zeer oordeelkundig, heeft ons meer geleerd van de Water-vogelen, dan alle Natuurkundigen die over dezelve geschreeven hebben; en door zyne herhaalde Waarneemingen bevonden, dat de Smient, de Eend met een lange staart, door hem Renard geheeten, de Roeper en de Slobbe, alle graauw ter wereld komen, en die kleur behouden, tot in de Maand February; zo dat men, in dien eersten tyd, Mannetjes en Wyfjes niet kunne onderscheiden; doch, met het begin van Maart, krygen de vederen de kleuren, en de Natuur geeft hun kragten en bekoorlykheden, voegende aan den tyd der liefde; zy ontneemt deezen opschik | |
[pagina 102]
| |
weder omtrent het einde van July; de Mannetjes behouden niets, of bykans niets, van de schoone Pluimadie; graauwe en donkere veeren neemen de plaats der glanzige in; de stem, gelyk ook die der Wyfjes, gaat weg, en zy schynen, zes Maanden van het Jaar, tot stilzwygen, en een vry onverschillig leeven, verweezen. 't Is in deezen treurigen staat, dat deeze Vogels, in de Maand November, hun langen reistocht beginnen, en men vangt 'er veele in dit eerste voorby trekken; doch, het is alsdan niet mogelyk, de Ouden van de Jongen te onderkennen, bovenal niet by de Renards, onder deeze is het graauwe bekleedzel volstrekter dan by de andere. Wanneer alle deeze Vogels, op 't einde van February, of in het begin van Maart, in het Noorden wederkeeren, zyn ze vercierd met alle die schitterende kleuren, en laaten zonder ophouden de stem hooren. De ouden zyn reeds gepaard, en 'er blyven in onze Moerassen alleen eenige Slobben over, wier leggen en broeden men kan nagaan. De Smienten vliegen en zwemmen altoos by bendenGa naar voetnoot(*); en alle winters trekken 'er eenige door de meeste onzer Fransche Landschappen. Zelfs die het verste van Zee leggen, als Lorraine en Brie; doch in grooter getale langs de Kusten, en bovenal die van Picardie. Laaten wy den Heer baillon hier over hooren. ‘De Noorde en Noord-Ooste Winden, schryft hy, voeren de Smienten by ons in groote benden aan; ze staan onder de Inwoonderen van Picar die bekend, by den naam van Oignes; zy verspreiden zich in onze Moerassen; een gedeelte brengt 'er den Winter over, een ander trekt veel verder Zuidwaards. Deeze Vogels zien zeer goed by nagt, althans, wanneer het niet volstrekt donker is; zy zoeken 't zelfde voedzel als de Wilde-Eenden, en eeten, gelyk deezen, Zaaden, Insecten, Kikvorschen en Wormen. Hoe sterker de Wind opsteekt, hoe meer men de Smienten ziet omzwerven; zy onthouden zich aan Zee en by de monden der Rivieren, hoe slegt het weêr moge weezen, en kunnen de koude zeer wel verduuren. Geregeld vertrekken zy op het einde van Maart met Zuidlyke Winden; geene blyven 'er over. Ik geloof dat zy na 't Noorden wyken; nooit heb ik 'er nesten of everen van gezien. Nogthans kan ik verzekeren, dat deeze Vogels | |
[pagina 103]
| |
graauw ter wereld komen, en dat 'er, vóór den ruityd, wat de Pluimadie betreft, geen onderscheid is, tusschen de Mannetjes en Wyfjes; want, in de eerste dagen van de aankomst deezer Vogelen, heb ik jongen gevonden, die bykans nog geheel graauw waren, en slegts half voorzien van de veeren, die het onderscheid der Sexen toonen. De Smient gewent gemaklyk aan den opgeslooten staat, eet gaarne Gerst, Brood, &c. en wordt, dus gevoed, zeer vet. Zy heeft liefst ruim Water, en maakt 'er duizenderlei aartige beweegingen in, zo by nagt als by dag. Ik heb 'er veelen onder myne Water-vogelen gehad; en derzelver vrolykheid behaagde my altoos.’ Zo wel in America als in Europa, treft men de Smienten aan. Wy hebben 'er verscheidene van Louisiane ontvangen, onder de benaamingen van Canard, Jensen en Canard GrisGa naar voetnoot(*); 't schynt ook, dat men de Smient wil aanduiden door den naam van Wigeon, dien 'er de Engelschen aan geeven, en dat ook de Vingeon, of Gingeon, onzer Inwoonderen van St. Dominge en Cayenne, niet anders dan de Smient is. En 't geen ten bewyze schynt te strekken, dat deeze Vogels van warme Lugtstreeken dezelfde zyn, als de Smienten in het Noorden, is, dat men ze op tusschenbeiden liggende breedten gevonden heeftGa naar voetnoot(†). Daarenboven hebben zy dezelfde natuurlyke geaarthedenGa naar voetnoot(§), alleen doen 'er zich die verschillendheden in op, welke uit de Lugtsgesteltenisse ontstaan. Nogthans durven wy nog geen volstrekte uitspraak doen, over de volkomene gelykheid van de Smient en de Vingeon van de Antilles. Onze twyfelingen, ten deezen opzigte, en over veele andere byzonderheden, zouden weggenomen geweest zyn, indien | |
[pagina 104]
| |
de Oorlog, onder andere verliezen, welke dezelve aan de Natuurlyke Historie toegebragt heeft, ons niet beroofd hadt van een stel gekleurde tekeningen der Vogelen van St. Domingo, op dat Eiland zeer keurig vervaardigd door den Ridder le febvre deshayes, Correspondent van 's Konings Kabinet. Gelukkig zyn de Memorien van dien arbeidzaamen en schranderen Waarneemer, waarvan hy een dubbeld gemaakt hadt, ons ter hand gekomen; en kunnen wy niets beter doen, dan 'er een uittrekzel van geeven, terwyl wy nadere ontdekkingen wagten, om met zekerheid te bepaalen, of deeze Vogel dezelfde zy als onze Smient. ‘De Gingeon, op Martinique bekend onder den naam van Vingeon, schryft de Heer deshayes, is een byzonder soort van Eend, die geen smaak vindt in lange reistochten, gelyk de Wilde-Eend, en doorgaans zyne reize bepaalt, tot het gaan van de eene poel na de andere, of om een rystland te gaan berooven, als hy 'er een niet verre van zyn verblyfplaats ontdekt heeft. Deeze Eend heeft dit byzondere, dat ze by wylen op de boomen roest; doch, zo veel ik lieb kunnen waarneemen, gebeurt dit alleen geduurende den zwaaren regentyd, en wanneer de plaats, op welke hy gewoon was zich over dag te onthouden, zodanig met water bedekt is, dat 'er zich geen Waterplant voordoet, geschikt om 'er een bedekzel en schuil onder te vinden; of wel, wanneer de brandende hette den Vogel aanzet, om de frisheid in den digten lommer te zoeken. Men zou veelligt in verzoeking komen, om de Gingeon onder de Nagtvogelen te tellen; want zeldzaam ziet men deezen Vogel by dag; maar, zo ras de Zon onder is, komt hy uit zyne schuilplaatzen te voorschyn en op den kant der poelen, waar hy slobbert en eet gelyk de andere Eendvogels; men zou naauwlyks kunnen zeggen, waar mede hy zich over dag bezig houdt; 't valt zeer bezwaarlyk de Gingeon onder 't oog te krygen, zonder van dezelve gezien te worden; doch het is zeer te vermoeden, dat zy, schoon onder 't riet verborgen, den tyd niet slaapende doorbrengen; althans, indien men mag oordeelen uit het gedrag der opgeslootene Gingeons, als welke over dag zich niet meer slaaperig vertoonden dan de andere Vogels. De Gingeons vliegen by benden, even als de andere Eendvogels, zelfs in den paartyd; dit instinct, waardoor zy met elkander vliegen, schynt door vrees ingeboezemd. Men verhaalt, dat zy altoos, even als de Ganzen, een op | |
[pagina 105]
| |
schildwagt hebben, terwyl de overige bezig zyn met eeten te zoeken; als deeze schildwagt iets ontdekt, geeft hy aan de benden terstond een teken, door een byzonder geschreeuw; hierop staaken alle de Gingeons hun gekakel, zy komen digt by elkander, steeken den kop overeinde, en schynen geheel oor en oog; houdt het geroep des schildwagts op, dan gaan zy alle weder aan 't eeten; maar verdubbelt het zelve, en kundigt het een daadlyk gevaar aan, dan wordt de aankundiging van onraad een scherp en doordringend geluid, en alle Gingeons vliegen weg; volgende den schildwagt, die eerst van allen opvliegt. Zeer snapagtig is de Gingeon; wanneer een hoop deezer Vogelen loopt te eeten of zwemt, hoort men by aanhoudenheid een zagt gemommel, vry veel gelykende naa een aanhoudenden lach van iemand die zich bedwingt. Dit gesnap verraadt hun, en dient den Jaager ten teken. Zelfs wanneer de Gingeons vliegen, is 'er altoos een onder de bende, die een fluitend geluid slaat, en, zo ras zy zich in 't water begeeven hebben, begint het gesnater op nieuw. De Maand January is voor de Gingeons de legtyd; in Maart vindt men de Jongen; de Nesten hebben niets opmerkenswaardigs; of 't moest weezen het groot getal van Eyeren. De Negers zyn zeer afgerigt in het opspeuren deezer Nesten, en de Eyeren, aan broedsche Hoenderen gegeeven, komen zeer wel uit: door dit middel verkrygt men Tamme Gingeons; maar men zou alle moeite der wereld vinden, wilde men jonge Gingeons, eenige dagen naa derzelver geboorte uit het nest genomen, tam maaken; zy hebben dan reeds den wilden en woesten aart van Vader en Moeder aangenomen, terwyl het schynt als of de Hoenders, die de Eyeren der Gingeons uitbroeden, aan de Jongen een deel geeven van hunne gezellige en gemeenzaame geaartheid. De jonge Gingeons zyn veel vlugger en leevendiger dan de Jongen der gewoone Eenden. Zy komen ter wereld met een bruin dons, en groeijen zeer schielyk; zes weeken zyn genoeg om ze den vollen wasdom te geeven, en alsdan beginnen de slagpennen te groeijenGa naar voetnoot(*) | |
[pagina 106]
| |
In deezer voege kan men zich met weinig moeite tamme Gingeons verschaffen; doch moet ze meest alle op die wyze verkrygen, en weinig staat maaken op aanwinst van Gingeons die opgeslooten voortteelen; men vindt 'er voorbeelden van, doch schaars. Het zou een wenschlyke zaak weezen een tam ras van deeze Vogelen aan te kweeken, dewyl het vleesch uitsteekend goed is, en bovenal dat der opgeslootenen; het heeft den grondigen sinaak niet der Wilden; en een reden te meer, om deeze Vogelsoort te temmen, levert het belang op om de Wilde Gingeons uit te rooijen, althans te verminderen: want zeer dikwyls komen zy onze akkers vernielen; stukken met ryst bezaaid, in de nabyheid van poelen, ontkomen zeldzaam hunne verdervende snoeperyen; daar is het ook dat de Jaagers, by maaneschyn, op hun jagt maaken, en op onderscheide wyzen vangen. Niet alleen eeten de Gingeons Ryst; maar ook alle Graanen die hun worden voorgeworpen; in den wilden staat eeten zy Kruiden, kleine Vischjes, Kreeftjes en Krabbetjes. Hun geluid is waarlyk fluitend; men kan het met den mond nadoen, zo dat men de voorby vliegende benden lokt. De Jaagers blyven niet in gebreke, om zich af te rigten tot het nabootzen van dit geluid. Voor het overige staat nog op te merken, dat de Gingeon, loopende, den Staart laat hangen, naar den grond gekeerd; maar denzelven in 't water overeinde steekt; de Rug is ook veel verheevener en ronder dan die van den Eendvogel; de Pooten zyn, naar evenredigheid, veel langer. Zy hebben een veel leevendiger oog en een veel vaster tred, zy loopen veel meer overeinde, en met den Kop in de lugt gelyk de Ganzen: hoedanigheden, die, gevoegd by de hebbelykheid om op de boomen te gaan zittenGa naar voetnoot(*), ze altoos van alle andere Eendvogelen onderscheiden; daar-enboven heeft deeze Vogel, by ons, die digt gevulde Pluimadie niet, als de Eenden van koude Gewesten. | |
[pagina 107]
| |
Wel verre dat de Gingeons van onze Vogelpleinen zich met den Indiaanschen Eend of den Gewoonen Eend vermengen, gelyk deeze onderling doen, betoonen zy zich geslaagene Vyanden van alle Vogelen by hun opgeslooten, en verzamelen byeen, als het te doen is, om de andere Eenden of Ganzen aan te vallen; en het gelukt hun altoos om ze weg te dryven, en zich meester te maaken van het voorgeworpen graan, of het nedergezette water om te baaden: en men moet bekennen dat het heerschend character van den Gingeon dat van een moeite-maaker is; maar dewyl zyn kragt zyn kwaadaartigheid niet evenaart, moge hy de rust der Vogelen stooren: dan hy doet geen nadeel, groot genoeg om niet te wenschen, dat deeze Vogelsoort onder de tamme vermenigvuldige, dewyl dezelve in zo veele opzigten de andere overtreft.’ De Gekuisde Smient, in 't Italiaansch Capo rosso maggiore, in 't Hoogduitsch Brandt Endte of Rott-kopf, heeft de grootte van onzen Wilden Eendvogel; de geheele Kop is vercierd met schoone roode loshangende en Zydagtige Veeren, voor aan en boven op den Kop zamenkrullende, zo dat ze ten modél zou kunnen strekken aan de Coiffure door onze Dames voor een korten tyd aangenomen, onder den naam van herisson; de Wangen, de Keel, de omdraaijing van den Hals, zyn rood als de Kop; het overige van den Hals, de Borst, het Benedenlyf, zyn zwart of zwartagtig; op den Buik is dit zwarte zagt met grys gemengeld; wit vertoont zich op de zyden en de schouderen; de Rug is donker graauw; de Bek, en de Iris van het oog, zyn vermilloen rood. - Deeze soort, schoon min gemeen dan de Smient zonder Kuif, hebben verscheide Waarneemers in ons Land gezien. Edwards gewaagt van Smienten met een Rooden Bek en Geele Neusgaaten, die zich, volgens brisson, in Noord-America onthouden; schoon wy ze ook van Cayenne ontvangen hebbenGa naar voetnoot(*). - Desgelyks spreekt edwards van Smienten met een Zwarten Bek. Deeze komen ook voor in Noord-America en op de Antilles; veel worden ze, volgens hans sloane, op Jamaica gezien. Zy zitten op de boomen, en slaan een sluitend geluidGa naar voetnoot(†). Dit sluitend geluid is waarschynlyk oorzaak dat men ze tot de Smienten t'huis brengt. |
|