Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis na Pie Blanc: gedaante en ligging van Mont-Rose.De regen, die, bykans zonder ophouden, viel, geduurende ons verblyf te Macugnaga, hinderde ons zeer in het volvoeren van ons plan: wy bedienden ons, ondertusschen, van eene tusschenpoos schoon weêr, tot het doen van een tocht, waarvan ik nu verslag zal geeven. De hooge toppen van Mont-Rose zyn, van den kant van Macugnaga, scherp en ontoeganglyk; maar men kan een der middelhoogten beklimmen, ten zuiden van dat Dorp | |
[pagina 72]
| |
gelegen. Men ziet, zo niet van Macugnaga zelve, ten minsten van Peretto, de laatste hut van de Parochie ten westen den besneeuwden top diens Bergs Pizzi Bianco, of Pie Blanc, geheeten. Een Jaager, j.b. jacheli genaamd, boodt zich aan, om onze Gids te weezen, en wy hadden alle reden wegens hem zeer voldaan te zyn. Wy vertrokken van Macugnaga den 30sten van July, en sloegen ons neder in de Velden boven de Alpe di PedrioloGa naar voetnoot(*). Deeze zyn drie uuren van Macugnaga: twee van dezelve kan men op muilëzels afleggen; doch te voet moet men gaan over eenige ruwe afhellingen en een ysveld, ruim een vierde myl breed. Wy kwamen hier vroegtydig, en besteedden het overige van den dag tot het afmeeten van een basis, om de hoogte te meeten der twee toppen van Mont-Rose, die ons de hoogste voorkwamen, en welke onze Gids ons verzekerde de hoogste te weezen. 't Was ons onmogelyk een grooter basis dan van 781 voeten te vinden; doch deeze was welgelegen, en naby genoeg aan Mont-Rose om deszelfs top te zien, onder een hoek van 2o, 45′ 30″ een hoek, die met onze Instrumenten geen misslag grooter dan eenige weinige Roeden kon baaren. Van de twee Bergtoppen, door ons gemeeten, was de hoogste 1343 Roeden boven het midden van de basis, en de andere 1312. Nu is, volgens de waarneeming des Barometers, berekend, gelyk ik boven gezegd heb, de gemiddelde hoogte van onze basis 1087 Roeden boven de Zee, 't welk 2430 Roeden voor den hoogsten, en 2398 Roeden voor die van den tweeden, geestGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 73]
| |
Hier uit volgt dat de hoogste top van Mont-Rose twintig mylen laager is dan die van Mont-Blanc, en dus de tweede in hoogte van de Bergen tot deezen dag in de Oude Wereld gemeeten. Wy sleeten den nagt, in onze Tenten, op eene waarlyk aangenaame plaats. Wy waren gelegerd op een groen Veldtapyt, ingeslooten door de hooge Alpen, prykende met de schoonste Bloemen. Deeze Weiden eindigden in Ysvelden, en liepen uit op de Rotzen van Mont-Rose, welks hooge kruinen heerlyk voor 't oog gebrooken wierden, tegen het azuuren uitspanzel des Hemels. Digt by onze Tenten stroomde een Beek met het frischste en helderste water. Aan den anderen kant was een holle Rots; onder dit beschutzel stookten wy den Rhodondendron, het eenig Houtgewas, 't welk op deeze hoogte groeit: dit vuur diende om ons eeten te warmen, en ons van de strenge avondkoude te bevryden. De nagt was heerlyk; en ik willigde te veel in aan 't genoegen van dien te beschouwen: want de koude veroorzaakte my eene ongesteldheid, die myn loopen, in den moeilyken tocht van den volgenden dag, een weinig vertraagde. Deeze dag was, indedaad, zeer vermoeiende: wy beklommen eerst steilten van gebrooke zeer ruwe rotzen; vervolgens gingen wy over eene sneeuwstorting die hard geworden was, en zeer sterk afhelde; met eenig gevaar ging deeze overtocht vergezeld; naderhand kwamen wy op sneeuw, wel eerst gevallen, dan egter hard bevroozen aan de opperkorst, en schriklyk door 't af hellen; eindelyk werden wy opgehouden door losse rotsbrokken, die van onder de voeten wegrolden, en in de handen bleeven als men 'er zich aan wilde vasthouden. Naa vyf uuren zo moeilyk klimmen, kwamen wy op eene hoogte, die wel tot Pie Blanc behoorde; maar egter de hoogste niet was. De grootste hoogte scheen ons toe nog tusschen de 30 en 40 Roeden 'er boven uit te steeken; doch wy vonden 'er ons van afgescheiden door een diepte, waar in wy zouden hebben moeten nederdaalen, langs een allergevaarlykste schuinte harde sneeuw, en vervolgens weder opklimmen by eene nog ruwer steilte. Ik was vermoeid, niet lustig; ik oordeelde dat dit klein getal Roeden die moeite en gevaaren niet waardig was, en ik wederstond myn Zoon, die wilde dat wy het zouden onderneemen. Wy zouden niets meer gezien hebben, en, indedaad, wy hadden reden om zeer voldaan te weezen over het gezigt, 't welk de plaats, waar wy ons bevonden, ons aanboodt. Onze Bedienden | |
[pagina 74]
| |
haastten zich om de Tent uit te spannen, een dekzel, noodig voor myn Zoon, om zyn grooten bol te weegen: wy namen daar eenige oogenblikken rust en wat voedzel, 't geen my volkomen herstelde, en de nodige kragt gaf om eene vertooning, zo nieuw als zeldzaam, te beschouwen. Indedaad, de hooge Bergtoppen, welke ik tot deezen dag gezien heb, staan, op zich zelven, als de Etna, of zyn geschikt op rechte lynen als Mont-Blanc, en diens ter zyde staande hoogten. Doch daar zag ik Mont-Rose, zamengesteld uit een onasgebrooke reeks van trotsche spitzen, bykans gelyk aan elkander, die een grooten kring vormen, en in derzelver omtrek besluiten het Dorp Macugnaga, de Hutten, de Weiden, de Weiden, de Ysvelden die ze omringen, en de scherpe steilten, die zich verhessen tot de toppen deezer grootsche ColossenGa naar voetnoot(*). Dan, het is niet alleen de zonderlingheid van gedaante, die deezen Berg opmerkenswaardig maakt, dezelve is het nog meer uit hoosde van deszelfs maakzel. Ik heb beweezen, dat Mont-Blanc en alle de hoogten van die Keten, zamengesteld zyn uit verticaale beddingen. Op Mont-Rose, tot op de hoogste toppen, is alles horizontaal, of ten meesten 30 graaden hellende. Eindelyk onderscheidt deeze Berg zich door de stoffe uit welke dezelve is zamengesteld. 't Is geen Granit in klompen, gelyk Mont-Blanc, en de hoogten die denzelven omringen; het zyn geäderde Graniten, en schulsteragtige Rotzen van verscheide soort, die den geheelen klomp deezer verzameling van Bergen uitmaakt, van het voetstuk af tot de hoogste toppen. Niet dat men daar geen Granit in klompen geheel vindt; doch dit is louter toevallig, en onder de gedaante van nieren, van aderen, of ook aan beddingen, tusschen de bladagtige Rotzen inkomende. Men zal, derhalven, niet meer zeggen, dat de geäderde Granit, Geneis geheeten, en andere Rotzen van die soort, niets anders zyn dan brokken van Granit, verza- | |
[pagina 75]
| |
meld en zamengesteld aan den voet van hooge Bergen; dewyl men hier Rotzen van die soort ziet, welker hoogte, op zeer weinig na, de toppen der hoogstbekende Bergen bereikt, en waar men zich zeer verlegen zou vinden om plaats te stellen voor Bergen van Granit, welker brokken 'er stoffe toe zouden hebben kunnen verschaffen: bovenal, wanneer men in aanmerking neemt, de verbaazende verzameling der muuren van een kring zodanig als die van Mont-Rose. Indedaad, het zou eene ontoestaanbaare veronderstelling weezen, te stellen, dat 'er oudtyds, in de daadlyke ruimte van dien omtrek, een Berg van Granit bestaan hebbe, en dat deeze kring het voortbrengzel is van de brokken deezes Bergs. Want hoe zou 'er geen voetspoor van deezen Berg overgebleeven zyn? Men begrypt wel, dat de top zich zou hebben kunnen verblyzelen; maar het lichaam, het grondstug ten minsten, beschut door de brokken van den top rondsom dezelve opgehoogd, wat zou die hebben kunnen verrietigen? Daarenboven, de binnenste wanden van den kring, schoon zeer scherp, zyn niet verticaal, zy steeken van alle kanten binnenwaards, en de grond, het midden zelfs van den kring, is niet van Granit, maar van dezelsde natuur als de boorden. Eindelyk, wy hebben ontdekt, dat de Bergen, die den top uitmaaken van Mont-Rose, zich buitenwaards tot groote asstanden uitstrekken, zodanig, dat derzelver verzameling een klomp vormt, onvergelyklyk veel grooter dan die het binnenruim des krings zou gevuld hebben. Men moet, derhalven, erkennen, dewyl alle verschynzels het uitwyzen, dat 'er Bergen van bladagtige Rotzen bestaan, zamengesteld uit dezelsde beginzelen als de Granit, en die, even als dezelve, uit de hand der Natuure gekomen, zonder begonnen te weezen door zelve Graniten te zyn. Maar ik keer weder tot Pie-Blanc. Wanneer men, van de hoogte van Pie-Blanc, de Bergen die den omkring van Mont-Rose vormen, met elkander vergelykt, ziet men dat ze alle niet even hoog zyn, en dat ze eene zekere orde in de asneemingen volgen. De hoogste zyn die wy gemeeten hebben, 't zyn ook die eigenste, welke, daar te Lande, den naam van Mont-Rose draagen, de andere hebben geen naam, of worden zeer verschillende genoemd, ze zyn ten westen van Pie Blanc; men ziet ook zeer hooge ten Noorden van dezelfde Pie, van de zyde van Vallais; doch van daar na 't Oosten trekkende, van de zyde van Val-Anzasca, verlaagen zy bestendig. Desgelyks verlaagen zich, | |
[pagina 76]
| |
aan de zuldzyde van den Kring, waarvan Pie-Blanc een gedeelte uitmaakt, de Bergtoppen zich eveneens als aan den kant van Val-Anzasca, zodat de beide Bergketens, die deeze Valei omringen, eene voortduuring schynen van die van Mont-Rose. Men zou, derhalven, Mont-Rose kunnen vergelyken by een Raket, waarvan de Bergen, die Val-Anzasca omringen, de handgreep uitmaaken; de hoofdplaats van de Parochie van Macugnaga zal dan gelegen zyn in de Raket, maar digt aan de handgreep, en de Weiden van Pedriolo aan het tegenovergestelde einde. Nieuwsgierig om den binnen-diameter te kennen van den Kring, of van de ruimte deezes grooten Rakets, heb ik van Macugnaga den hoek gemeeten, onder welken ik den hoogsten top van Mont-Rose zag, en volgens dien hoek en de bekende hoogte van dien top, heb ik bevonden, dat de horizontaale asstand van den top tot het Dorp 4515 Roeden bedroeg. Daar nu dit Dorp in den Kring ligt, mag men wel veronderstellen, dat, indien de Kring zich daar agter uitstrekte, het midden van de dikte der muuren zich omtrent 500 Roeden agter het Dorp uitstrekt. Hier uit volgt dat de Diameter des omtreks, genomen op 't midden van de dikte der muuren, omtrent 5000 Roeden of twee Mylen is. Het gezigt van Mont-Rose is het eenige niet, 't welk men op Pie-Blanc heeft: deeze Pie-Blanc heeft geene hoogte boven zich, die het gezigt belet op de vlakten van Italie, en deeze vlakten zyn naby genoeg, om ze onderscheiden te kunnen opneemen. Maar, geduurende den tyd dien wy daarop doorbragten, bedekte een blaauwe damp die vlakten, en een zwaare wolk vormde een gordyn, 't geen ons dit gezigt bykans geheel benam: ondertusschen opende zich dit gordyn voor eenige oogenblikken, en wy mogten door de spleeten iets aanschouwen, nu eens het Lac Majeur, dan eens de Tesin, naderhand de Navigliogrande; maar wy konden, noch Milaan, noch Padua, noch eenige andere Stad van Lombardye in 't oog krygen, die egter, by helder weêr, zeer onderscheiden zich moeten opdoen. Het maakzel der Bergen, die ons van deeze vlakten scheidden, heest niets merkwaardigs; de hoogste is de Berg Tagliaferro. De gedaante is die van een spitze pyramide, en de top is iets minder hoog dan Pie-Blanc, dan, egter, geheel zonder sneeuw, de groote steilte der zyden laat niet toe dat ze 'er op blyft liggen. | |
[pagina 77]
| |
Het gemiddelde, tusschen twee waarneemingen met den Barometer door my op Pie-Blanc genomen, gaven daar aan de hoogte van 1594 Roeden. Wy bragten drie en een half uur op deezen top door, en dewyl wy de party koozen om dien dag niet na Macugnaga weder te keeren, maar nog eens onder onze Tenten te slaapen, hadden wy tyd om langzaam af te klimmen, en met oplettenheid gade te slaan den aart en 't maakzel der Rotzen, uit welken deeze Berg is zamengesteld. De top bestaat, voor een groot gedeelte, uit geäderde Granit in opgekromde bladen, en vol van groote cristallen Veldspath, deels uit bladagtige Rots, dun, in vlakke bladen. Deeze Rotzen zyn geschikt in bykans horizontaale laagen, doch die ondertusschen eenigzins zuidwaards overhellen. De kruin van Pie-Blanc staat bykans op zich zelve, maar het lichaam en voetstuk zyn ten Oosten en ten Westen gehegt aan de Keten van Mont-Rose, en ten Noorden aan een Berg, die diep in den Kring van Mont-Rose springt: deeze Berg wordt la Cichusa geheeten, en 't is langs deezen, dat men komt in de Weiden van Padriolo tot op den top van Pie-Blanc. Dezelve bestaat geheel en al uit bladagtige Rotzen, van welken eenige schoon geäderde Graniten zyn, hard, en na 't witte trekkende; andere quarts Rotzen, talk en yzeragtig, dikwyls vermengd met Schorl; men treft 'er ook Potlood aan. Wy zagen 'er eindelyk eene bedding Kalksteen, gelyk aan die wy te Simplon hadden waargenomen, tusschen de laagen van Steen die men voor eerste soort houdt. Alle deeze beddingen hebben omtrent dezelfde ligging als die van Pie-Blanc. De geäderde Graniten van deezen Berg, alsmede die van veele andere gedeelten van Mont-Rose, besluiten in zich laagen van schoon, vast en ongeäderd, Granit: wy ontmoetten zelfs groote brokken, van den Berg afgescheiden, waarvan een gedeelte geäderde Granit was, terwyl het overige uit Granit in klompen bestondt. Maar wy aanschouwden een nog veel opmerkenswaardiger verschynzel; te weeten een groote Rots, welks midden zeer oogschynlyk geäderde Granit was, daar de twee buitenste zyden uit geklompte Granit bestonden, 't geen ten bewyze strekt, dat, gelyk ik voorheen reeds heb opgemerkt, geäderd of niet geäderd te zyn, voor toevalligheden moeten gehouden worden, van een en dezelfde soort van RotsGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 78]
| |
Volgens de waarneeming van myn Zoon, is de breedte van Macugnaga 46o 2′ 30″. Dewyl nu de hoogste top van Mont-Rose gelegen is op 62o 48′ ten Zuidwesten van Macugnaga, en de asstand van dat Dorp tot dien top 4515 Roeden is, volgt daar uit, dat deeze top 2071 Roeden of 2o 10″ ten Zuiden van Macugnaga ligt: waaruit, voor den top van Mont-Rose, de breedte komt van 46o 0′ 10″. Wat de lengte betreft, het slegte weêr belette ons dezelve te bepaalen. Daarenboven zyn de Valeien tusschen hooge Bergen beslooten, gelyk die van Macugnaga, niet gunstig voor waarneemingen van deezen aart: naardemaal deeze Bergen dikwyls de hemelsche lichaamen, welker waarneeming dient om de Lengten te bepaalen, voor 't oog verbergen. Men ziet op de Landkaarten, ten Oosten van Mont-Rose, een grooten Berg, getekend met den naam van Monte-Moro, dan 'er bestaat geen hooge Bergtop van dien naam; maar wel een doortocht, die, in acht uuren wegs van Macugnaga, loopt na een Dorp van Vallais, in 't Italiaansch geheeten, Val-Sosa, en in 't Hoogduitsch, Soss; van dit Dorp komt men, in zes uuren, te Viege. Men verzekerde ons, dat deeze Doortocht voorheen zeer veel gebruikt werd, dat het de weg was voor de Koopwaaren en de Postbooden tusschen Zwitzerland en Italie, dat men 'er nog de overblyfzels zag van een weg, met veel moeite vlak gemaakt; maar dat overstortingen denzelven onbruikbaar gemaakt hebben voor Paarden, en moeilyk voor Menschen: nochthans bedienen zich de Soldaaten, zelfs met zwaare vragten belaaden, van dien weg. De ligging is omtrent 7 graaden ten Noord-Oosten van Macugnaga. De Berg, waarover dezelve loopt, maakt een gedeelte uit van den omtrek van Mont-Rose. Daar is nog een andere weg van Mont-Rose, die in elf uuren iemand brengt te Zer-Matt, een ander Vlek in Vallais, waarvan wy vervolgens zullen moeten spreeken. De naam van deezen Doortocht is Weisse-Grat, welke zo veel zegt als Porte-blanche, of Witte Poort. Deeze ligt op 55 | |
[pagina 79]
| |
Graaden ten Noord-Oosten van MacugnagaGa naar voetnoot(*); maar wordt zeer zeldzaam gebruikt van wegen de gevaarlykheid. Om hier door te trekken, moet men klimmen tot eene hoogte ver boven Pie-Blanc, en vier uuren lang gaan over een schuinshangend Ysveld, vol diepe spleeten.
('t Vervolg by eene nadere gelegenheid) |
|