Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVervolg der aanmerkingen, waarneemingen en geneeswyze, van een byzonder soort van kinderziekteGa naar voetnoot(*). Door * * *, Med. Dr.In de Maand Juny van het jongst verloopen Jaar, scheen het my toe, van nut te kunnen zyn, om eenige Aanmerkingen bekend te maaken, wegens dat soort van Kinderziekte, hetwelk zich van anderen, byzonder daarin, onderscheid, dat 'er weinig, of wel geheel geene, Etterstoffe, in de Puisjes of Pokjes, te voorschyn komt; by die gelegenheid, heb ik teffens het groote gevaar aangetoond, in 't welk de Lyders, die door deeze Ziekte aangetast zyn, gestort worden. En daar my de ondervinding geleerd heeft, dat het wel byzonder dit soort van Kinderziekte is, waardoor een groot aantal Menschen, van tyd tot tyd, in ons Vaderland, om het leven komen: en het my toeschynt dat almede daardoor onder de Negerslaaven, in de Oost- en West-Indiën, zomtyds zulk een groote slagting gemaakt word; zo oordeelde ik het niet overbodig te zyn, om, uit een aantal van myne, zedert dien tyd, in opzigt deezer Ziekte, gedaane Waarneemingen, ééne bekend te maaken, waaruit het voordeel, het welk men, met reden, van de opgegeevene Geneeswyze te verwagten heeft, ten duidelyksten zal blyken. Zekere Juffrouw, in de dertig Jaaren oud, was, zedert eenigen tyd, door scherpte in de Vogten gekweld, doch, voor het overige, zeer gezond. In de voorleede Maand Augustus, wierd zy, door de Kinderziekte, welke ter dier tyd, in deeze Stad, vry sterk te voorschyn kwam, op het onverwagtst aangetast, terwyl zy vermoedde, in haare kindsche Jaaren, deeze Ziekte reeds doorgestaan te hebben. Zy was, by toeval, in een Huis geweest, alwaar een der Kinderen aan deeze Ziekte krank lag, en ook overleed. Eenige dagen, vóór dat de Pokjes te voorschyn kwa- | |
[pagina 59]
| |
men, bespeurde zy, behalven de gewoone verschynzelen, eene geweldige zwaarte in het Hoofd, en drukking op de Herzenen, vergezeld van eene ontlasting van scherpe zinkingägtige Stoffe, uit den Neus en Oogen, waarmede gepaard gingen eene groote zwaarmoedigheid en droefgeestigheid, welke echter, en niet zonder reden, aan de veele onaangenaame omstandigheden, waarin de Lyderesse zich bevond, toegeschreeven wierden. Daags vóór de uitbotting, wierd haare Huid zeer droog, en zo geweldig heet, dat haare Vriendinnen, aileen door haar een kusch gegeeven te hebben, eenige uuren laag, eene zeer onaangenaame prikkeling aan de lippen gevoelden. Zy gebruikte dien avond een Tafel-lepel vol Spir. Mendereri met wat Wyn, in hoope, van daardoor aan het zweeten te zullen geraaken. Op den volgenden dag daarby geroepen zynde, vond ik haar nog in denzelfden staat, de Pols was klein en snel, uit de zeer ontstooke Oogen vloeide, even gelyk ook uit den Neus, eene scherpe dunne stoffe; de Lyderes klaagde over groote mattigheid, en was ongemeen neerslagtig; ik schreef een verkoelenden zweetbevorderenden drank voor, benevens een laauw voetbad, en een koelen leefregel. Met den avond vertoonden zich eenige roode vlakken, welke op den volgenden dag sterk vermeerderden, de overige omstandigheden bleeven dezelsde, zo als ook het gebruik der Middelen. Op den derden en vierden dag der uitbotting, was genoegzaam de geheele Huid, even als opgeheven, en met roode Puisten bedekt, hier en daar tusschen beide eenige bleek-witte vlakken open laatende; de Oogen wierden geslooten, schoon zich nog by aanhoudendheid een scherp vogt uit dezelve bleef ontlasten: ik liet het Voetbad continueeren, en Amandelmelk drinken. Op den volgenden dag vond ik de Pols zeer flaauw, en weinig of geen Koorts, op de Handen vertoonden zich paarsche vlakken, de Pokken waren plat, ingedrukt en zamengevloeid, ik oordeelde het toen hoogstnodig, om met het drinken van Kalfsnat een begin te maaken, waarvan ik de Lyderes, alle twee uuren, een Koffy-kop vol voorschreef, waarmede ik vier à vyf dagen voortvoer; zynde intusschen de Pokken geheel hoog opgezwollen van de Etter, die ik drie à vier reizen liet doorsteeken; wordende dezelve telkens weder met eene zeer wel gekookte Etter gevuld; wanneer ik, vervolgens, tot het gebruiken van een afkookzel van de Cort. Peruv., | |
[pagina 60]
| |
overging, en tot het einde der Ziekte, welke zeer langduurend was, daarmede aanhield. In het beloop derzelve, deed zich eene geweldige salivatie op, aanhoudende sprouw en doorloop; de zwelling van het Hoofd, Handen en Voeten, was sterk, en het getal der Náápokken zeer groot: eindelyk, vertoonden zich noch de verschynzelen van eene naderende zwarte Staar (Amaurosis); doch ook deeze wierden, door gepaste Middelen, weggenoomen, en de Lyderes herstelde ten vollen, na eene byna drie Maanden geduurd hebbende Ziekte. Ik zoude hier (zo de plaats my zulks toeliet) nog zeer veel by te voegen hebben, wegens het nut van Vleeschnat, ter verkryging van eene goede Etter, by dit soort van Kinderziekte te gebruiken: doch zo iemand daaromtrent nog eenigen twyffel mogt voeden, dien zal ik alleen wyzen, na de uitmuntende Verhandeling van de Etterwording, door j. grashuis, wiens beschryving van de Etter, &c. my de eerste aanleiding, tot de gemelde Geneeswyze, gegeeven heeft. |
|