Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe inwooner van de planeet uranus.
| |
[pagina 41]
| |
hunne hooge berekeningen?’ - ‘Neen, zeker,’ was myn antwoord; ‘maar ik schep genoegen in de edele en verheffende Gedagten, hoe zeer door zommige bekrompene geesten voor loutere bespiegelingen, zonder grondslag, uitgemaakt, daar uit gebooren.’ - ‘En zyt gy,’ vroeg my horatio verder, ‘te vrede met uwen stand in t Heeläl, nu gy geleerd hebt hoe onafmeetelyk groot 't zelve is? Wordt gy niet vernederd op de overweeging van kleinheid en weinigbeduidenheid van onze Planeet, in vergelyking met de andere.’ - Ik antwoordde: ‘Ik weet dat de Aarde slegts één stip is in het groote Ryk der Scheppinge, 't welk millioenen Werelden bevat, die geen denkbeeld hebben van het bestaan onzes Aardkloots; maar ik weet, dat deeze de kennisneeming niet ontgaan kan van Hem die dezelve maakte; en, indien het Opperweezen, in het onmeetlyk ruim, deezen stip, onzigtbaar voor het grootste getal der geschapene Weezens, beschouwt, kan ik my dan verbeelden dat hy de Inwoonders der Aarde niet zou gadeslaan? Van hoe weinig bedurdenis ik ook moge weezen, ben ik nogthans het voorwerp van Zyne aandagt, en 't is myn roem het werk van Zyne hand te weezen. Heeft Hy my geschapen, 't was om my tot geluk op te voeren; en ik moet, overzulks, het voorwerp Zyner belcherminge zyn: myn vertrouwen op Hem is myne blydschap en vertroosting. Wanneer ik op my zelven alleen het oog slaa, vervult de bewustheid van myne zwakheid my met schrik: doch, als ik bedenk, dat ik een gedeelte uitmaak van het Groot Geheel, het voortbrengzel van oneindige Magt en Goedheid, dan verdwynt elke ontrustende gedagte, en myn hart verheugt zich, gestreeld door de zoetste en onuitspreeklykste hoope. De belangen deezer Wereld, die de geheele aandagt veeler Stervelingen inneemt, en de Deugd van niet weinigen doen schipbreuk lyden, hebben voor my die inneemende en verlokkende aantrekkelykheden niet: zy vlieden op het denkbeeld van den Allerhoogsten, in de overweeging van wiens Volmaaktheden, myne zwakheid een onverwrikbaar steunzel vindt. - Ik ben ook gelukkig door de Gedagten, schoon zominigen de veelheid der Werelden een speelpop noemen, waarmede men zich vervrolykt, dat de Godheid, de Werelden vermenigvuldigende, ten zelfden tyde zyne redelyke en verstandige Schepzelen vermeerderde, en ik schep een wellust uit de verbeelding, dat 'er een broederlyke band is, die ons, als 't ware, vereenigt met de Bewoonderen van deeze ontelbaare Werelden, verlicht door andere Zonnen, waaraan wy den naam van Starren geeven Buiten twyfel is 'er in hunne gedaanten, hunne bekwaamheden, hunne zintuigen, hunne behoeften en voldoeningen, eene onberekenbaare verscheidenheid: doch is het waarschynlyk, dat de uitmuntendste gave des Scheppers, de bekwaamheid om Hem te kennen en te beminnen, aan | |
[pagina 42]
| |
het Menschdom alleen zou geschonken zyn? Laaten wy liever gelooven, dat de harten van alle zyne verstandlyke Weezens Hemwaards worden opgevoerd, door eene wet, niet ongelyk aan die, waarvolgens de Planeeten derzelver omwenteling rondsom één gemeen middelpunt volbrengen, en dat van ieder deel der Scheppinge de schattingen van bulde en aanbidding opklimmen, die, vereenigd, een grootschen lofzang uitmaaken; een algemeen Te Deum der verstandlyke Schepzelen.’ Leonora merkte hier op: Gy herrinnert my 't geen een der oude Wysgeeren gezegd heeft van de Harmonie der Spheren; en, voegde zy 'er nevens, alexander wenschte om andere Werelden, op dat hy den Krygsroem van ze overwonnen te hebben mogt wegdraagen: gy schynt eene zelfde begeerte te koesteren; doch om nieuwe voorwerpen van genegenheid en goeddaadigheid te vinden. Ik verbeeld my, zeide horatio, dat gy, het bestaan deezer Weezens gesteld hebbende, geene zwaarigheid zult vinden, in aan dezelve de Onsterflykheid toe te kennen. - ‘Uw besluit,’ antwoordde ik, ‘is rechtmaatig, dewyl ik veronderstel dat zy Eerbewyzers van den Allerhoogsten zyn.’ Leonora hervatte hier op, ik heb weleens het denkbeeld hooren voorstellen, dat een der Gelukzaligheden, voor de Deugdzaamen weggeiegd, als zy deeze verganglyke lichaamen verlaaten, bestaan zal, in van Planeet tot Planeet te reizen. De onze heeft misschien dusdanige Beschouwers, eenigen als Natuurkundigen, anderen als Zedelyke Wysgeeren. - Deeze laatsten, betuigde horatio, zullen weinig gestigt worden door 't geen zy hier zien gebeuren. Het gesprek duurde nog eenigen tyd op deezen trant; doch dewyl het laat werd, moesten wy scheiden, en ik verliet myn Vriend en Vriendin, en de Starren, die ons dit onderhoud gaven, met wederzin. De slaap sloot myne oogen; doch verdreef de denkbeelden niet met welke myne Ziel geheel doordrongen was; zy heerschten in myne droomen. My dagt, ik ontdekte twee Hemelsche Weezens. Een deezer, in 't byzonder, zeer gelykende naar een van raphael's Engelen, boezemde my diepen eerbied in. Hy scheen de Gids van het andere Weezen en sprak 't zelve in deezer voege aan: ‘Inwooner van UranusGa naar voetnoot(*), de tyd uwer Beproevinge is voleindigd. Gy hebt de taak, u toegelegd, op de Planeet, de plaats uwer geboorte, volbragt. De herdenking van uwe Getrouwheid is het begin uwer Gelukzaligheid. Voortaan zult gy alle de belooningen, voor de Deugd weggelegd, ontvan- | |
[pagina 43]
| |
gen. De Werken der Natuure waren, geduurende uw lang leeven, de gehefde voorwerpen uwer Beschouwinge; doch in dit tydperk, kort in vergelyking met het geen u te beschouwen valt, was het u onmogelyk alle haare Wonderen te ontdekken. Nu zult gy andere vertooningen zien op het groot tooneel der Scheppinge. Gaa van Wereld tot Wereld, doorstrek het uitgebreide Ryk der Natuure, in elk gedeelte zult gy de Goedheid des almagtigen Maakers ontdekken. Tragt Hem beter te leeren kennen, en gy zult Hem meer bemmnen.’ - ‘Hemelsch Weezen,’ sprak de geweezenen Bewooner van Uranus, ‘verwaardig u myn Gids te zyn.’ - ‘Beschouw,’ hervatte de Geleigeest, ‘die Planeet, welke in den derden Kring, rondsom de Zon, beweegt. De redelyke Weezens, op dezelve woonende, worden Menschen geheeten, en zy hebben hunne Planeet, de Aarde genoemd. Reeds heb ik u het vermogen geschonken van hunne Taal te kunnen verstaan; gy zult onzigtbaar onder hun verkeeren; leer hunne natuur, hunne bestemming en hunne zeden, kennen.’ - Hier ontwaakte ik schielyk, en het speet my dat myn Droom eindigde. Ik dagt nogthans op eenige vertooningen, welke een Beschouwer der Menschen Kinderen moesten treffen, dien men stelde bevryd te weezen van onze driften, dwaalingen en zwakheden: en overwoog desgelyks de onderscheidene aandoeningen van vreugde, verbaasdheid, of verontwaardiging, welke hy zou ontwaar worden, op de bespiegeling van zo verschillende tooneelen. Vervuld met deeze denkbeelden, viel ik weder in slaap, en myne verbeelding zag andermaal den Bewoonder van Uranus, met zyn Geleigeest. Hy riep uit: ‘Welk eene Wereld is deeze! Welk een wonderbaar mengzel van Wysheid en Dwaasheid, van Waarheid en Dooling, van Grootheid en Laagheid, onder deeze Menschen, gezegend met zulke onschatbaare gaven, en dezelve bykans bestendig misbruikende! Hier schreit de Deugd, daar wordt de Onschuld verdrukt, elders zegenpraalt de Boosheid; en deeze Menschen, deeze oneenige Broeders, vergeeten onophoudelyk te gelyk hun algemeenen Vader, hun Pligt, hunne Bestemming. Ik heb gezien, dat de Magtigen de Zwakken verdrukken; ik heb gezien, dat de Armoede van honger verging aan de deur van verdwaasden Rykdom, die, door Buitenspoorigheid en Overdaad, zich ten grave hielp. Waarom deeze ongelyke uitdeeling onder Weezens, die denzelfden oorsprong, dezelfde behoeften, en dezelfde regten, hebben?’ - De Engel antwoordde: ‘Hun Leeven is kort, en hunne Zielen zyn onsterflyk. Daarenboven, moet gy, in de opmerking van het lot des Menschdoms, zorg draagen, dat gy niet moet oordeelen volgens het enkel voorkomen. Om u te verzekeren, of zy gelukkig of ongelukkig zyn, moet gy hunne harten onderzoeken. De Deugd schreit, zegt gy; maar de Hoop onderschraagt haar in den druk, en de Godsdienst verligt haare verdrukkingen. Groote god, sprak | |
[pagina 44]
| |
een Wyzen onder hun, ik bid u alleen voor de Boozen; ik bid niet voor de Goeden. Gy hebt genoeg voor hun gedaan met hun goed te maaken - Zegepraalt de Booskeid, 't is een kortstondige en bedriegiyke zegepraal der dwaasheid. Geluk ontvliegt altoos den Schuldigen; en knaaging, die hem onophoudelyk vervolgt, verwoest de genietingen, aan welke hy dwaaslyk zyne Deugd opofferde.’ - ‘Helaas!’ viel hem de Bewooner van Uranus in de reden. ‘Helaas! zyn deeze verdwaasde Stervelingen dan onkundig, dat elke dag huns leeven een stap nader is aan de Eeuwigheid? Waarom is dit troostryk, doch tevens ontzettend, woord, niet altoos hun leevendig voor den geest? Waarom.... Vergeef, Hemelsch Weezen, vergeef my deeze vraage... Waarom openbaarde de weldaadige Schepper des Heeläls de Verborgenheden der Toekomende Eeuwe aan hun niet klaarder? Een meer volkomen denkbeeld van een Eeuwigduurenden Heilstaat zou een diepgaander indruk op hunne harten maaken, en alle verzoeking van derzelver verleidend vermogen ontblooten.’ ‘Dit Leeven,’ antwoordde de Engel, ‘is voor den Mensch ten proefstaat geschikt. Zyne voorbereiding tot eene betere Wereld vorderde eene trapswyze zuivering, ontstaande uit onderwerping aan tugt. De stand, derhalven, aan hem hier op Aarde toegeschikt, was zodanig als kon dienen tot beantwoording aan dit oogmerk, door alle zyne vermogens van werkzaamheid te voorschyn te roepen, alle zyne zedelyke hoedanigheden uit te lokken, en zyn geheel Character in 't licht te brengen. Te deezer oorzaake was het eigenaartig, dat zwaarigheid en verzoeking hem op den weg van pligt zou ontmoeten. Groote, alle verbeelding te bovengaande, beloften, worden der Deugd toegezegd; doch deeze belooningen worden, als nog, in 't duister, of in een wyd verschiet, gelaaten. De indrukken der zinlyke voorwerpen staan zodanig over tegen de ontdekkingen der Onsterflykheid, dat 'er een stryd ontstaat tusschen Geloof en zinlyke Gewaarwording, tusschen tegenwoordig Vermaak en toekomend Geluk. In deezen zomtyds harden stryd, worden de Zielen der Braaven beproefd, verbeterd en versterkt. In dit veld behaalen zy den lauwer der overwinninge. Hier worden de Hoofddeugden van Kloekmoedigheid, Maatigheid en Zelfverlochening gevormd; Bedaardheid in Voorspoed, Geduld in Tegenspoed, en Onderwerping aan den Wil van god, geleerd: Liefde en Vergeeflykheid jegens elkander, te midden van de veelvuldige dikwyls strydige belangen, gevorderd. Met één woord, van de mededinging tusschen Tyd en Eeuwigheid, hangt voornaamlyk de Betragting van 's Menschen Deugd af, en de duisternis, welke in dit Leeven de voorwerpen der Eeuwigheid benevelt, houdt deeze mededinging gaande.’ ‘Ik erken,’ antwoordde de Bewooner van Uranus, ‘Ik aanbid de Opperste Wysheid in dit verwonderlyk Plan. Ik bemerk ook dat de ongelykheid tusschen de Kinderen der Menschen niets | |
[pagina 45]
| |
meer is dan eene schynbaare wanorde, dat het dient om de gelegenheden ter Deugdsoefening te vermeerderen, en hun, by trappen, tot een staat van Volmaaktheid en Gelukzaligheid op te voeren. ‘De Godlyke Goedheid,’ hervatte de Engel, ‘heeft een juist evenwigt gesteld tusschen de behoeften haarer Schepzelen, en de hulpmiddelen welke zy aan hun verschaft. 't Is noodzaaklyk de Menschen menigmaal hunne oorspronglyke Gelykheid te herinneren, en teffens hunne volheerlyke Bestemming voor oogen te houden: eene zeer wyze en uitsteekende Inrigting dient ter bereiking van dit tweevoudig einde. - Volg my, laaten wy in dat ruim en staatlyk Gebouw treeden, waar heilige Lofzangen ten Hemel klimmen, en zo veele Stervelingen by een vergaderd zyn. Daar herhaalen de Kinderen des stofs de Lofzangen der Hemelsche Geesten, welke hun het verbeeven denkbeeld inboezemen, dat zy allen gelyk zyn van Natuure, allen voor de Eeuwigheid geschapen! Hier worden alle onderscheidingen van Rang, anders menigwerf zo doorsteekend, vernietigd. De Vorst en de Onderdaan, de Magtigen en de Geringen, voeren dezelfde taal, haaken na 't zelfde goed, en koesteren dezelfde hoope - de hoop der Onsterslykheid! De Leeraar verklaart daar aan den Vorst, dat de Koning der Koningen zyn Regter is; en den Onderdrukten, dat hy den Almagtigen als zyn Beschermer kan aanzien. De Grooten worden op het treffendst herinnerd, dat zy sterflyk zyn, en de Ongelukkigen, dat 'er een ander Leeven is aan de andere zyde van het Graf. Hier ontdekt de Ryke den Armen nevens hem in denzelfden kring, en bezeft dat alle Menschen Broeders zyn. Hier zend de schreiende Weduwe haare Gebeden op tot den Vader der Weezen, en haar harteleed wordt verzagt. Zie daar dien blinden, zyn boezem staat open voor vreugd; hy hoort, dat de duisternis, waarin hy hier omdoolt, slegts kortstondig is, en dat het licht des Hemels zyn altoosduurend deel zal weezen. Beschouw zyn Medgezel, zyn Gids, Tempelwaards, hy is nog meer dan de Blinde te beklaagen, hy treurt om de onstandvastigheid van eenen vermeenden Vriend; doch hy leert, dat de god, dien hy aanbidt, alle zyne Schepzelen bemint. Dit denkbeeld sterkt zyn hart, verdryft zyn kommer, verzagt alle kwellende gedagten, en zyne traanen zyn niet meer de traanen van bitterheid en hartzeer.....’ Het gelui van een nabuurige Kerk-klok brak hier myn Droom en Slaap af. De dag riep my tot myne bezigheden. Ik rees terstond op, en vernederde my voor de Godlyke Majesteit; de uitboezemingen van een godvrugtig en dankbaar gemoed daaraan toebrengende. |
|