Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijQuintus Horatius Flaccus, door R. van Ommeren, Rector van het Gymnasium te Amsterdam. Te Amsterdam by P. den Hengst, 1789. In gr. 8vo, 224 bladz.De Heer van ommeren, die het Amsteldamsch Gymnasium tot zeer veel nut en eere verstrekt, heeft in twee uitmuntende Redevoeringen door hem in het Genootschap Concordia & Libertate, te Amsterdam, gedaan, den beroemden q. horatius flaccus, eerst als Mensch, en ten tweeden als Burger van Rome, beschouwd. Deeze beide Redevoeringen maaken, met en benevens een groot getal letterkundige en belangryke Aanmerkingen, of Aantekeningen, den inhoud uit van dit boek; in het welk men op elke bladzyde zo veel geleerdheid als oordeel en vernuft gewaar wordt. In een mannelyken en onopgesierden styl beschryft hy de geboorte, opvoeding, levenswyze en het karakter van dien uitmuntenden Dichter, meestäl opgemaakt uit deszelfs schriften, wiens geest men in deeze Redevoeringen vindt opgeslooten. Uit de- | |
[pagina 606]
| |
zelve blykt, dat horatius, de bekende gunsteling van mecenas, de menschelyke zaaken meestäl met een waar wysgeerig oog beschouwd, en dien weg, welke alleen tot een gelukkig leeven leidt, heeft ingeslagen. Ten deezen opzigte moet men weeten wat het geluk van een Romein in die dagen uitmaakte; wordende door den Redenaar dus karaktermaatig voorgedraagen. ‘Het hoofdvermaak van een' Romein was te zien, op dat hij steeds voor zijne werkzaame verbeelding stof zoude hebben; en, wanneer hij hoorde, moest het gesprookene ook dus ingericht zijn, dat zijn verbeelding hier uit haar voedsel kon trekken; buiten deeze aanleiding bleef hij werkeloos, en gevoelde niets; doch wanneer men zijne verbeelding en gevoel beiden in werking wist te brengen, alsdan was zijne ziel tot alles groots en buitengewoons bereid; alsdan werd hij een Tijrannenmoorder, een Afgodendienaar, een Held, of een ontfermend Menschenvriend. - De gansche gesteldheid van Rome droeg kenmerken van deeze neiging; het Raadhuis, de Vierschaar, het Leger, de openbaare Plaatsen, Tempels, Schouwburgen, beweezen op de luisterrijkste wijze deeze algemeene geaartheid der burgeren; - deugd en ondeugd vonden hier een' gebaanden weg om tot de harten te naderen: - de braave cicero en de booze antonius, de beschermer der Vrijheid, en de gekroonde Geweldenaar, wisten zich hiervan met het gelukkigst gevolg te bedienen. De rookende dolk van lucretia schonk aan Rome haare vrijheid; de lidtekenen van eenen armoedigen Burger, de doorstookene boezem van virginia, redden haar van de heerschzugt der Aanzienlyken; en de bebloede tabberd van caesar onderwierp haar aan een altoos duurende slavernij;Ga naar voetnoot(*) - het algemeenebest, het belang van den staat van het Vaderland, dit afgetrokken denkbeeld, het welk bij het gros des Volks meest verwarde begrippen, en dus eene geringe of zeer verschillende liefde voortbrengt, was overäl zichtbaar onder de gedaante eener schoone en gewapende Godin, welke niet alleen in de jonge helden van Rome haare minnaars, aanbidders en beschermers vond, maar welker Beeldtenissen, Altaaren en | |
[pagina 607]
| |
Tempels over den aardbodem verspreid waren, en welke dus zelfs de woeste Volkeren voor den glans haarer Majesteit deed nederbukkenGa naar voetnoot(*): - de Vrijheid, dit dierbaar pand van de beheerschers der aarde; de Vrede, Dapperheid, en zo veele andere deugden, waren hieraan haar bestaan, haare bewonderaars, verschuldigd. - Hier in vond de jonge Krijgsheld zijne aanmoediging om voor zijn Vaderland te sterven. - Hier door wist de Burgemeester van Rome aan zijn aanzienlijk AmptGa naar voetnoot(†), en de adelijke Afstammeling aan zijn oud Geslacht eenen bijzonderen luister bij te zetten.Ga naar voetnoot(‡) - Met één woord, Rome was hier door Rome.’ - De invloed van deeze neiging op den Godsdienst en Alleenheersching van dat Gemeenebest, wordt vervolgens op deeze wijze beschreven. | |
[pagina 608]
| |
‘Deindruk, welken de Godsdienst op het hart van den Romie maakte, hing niet af van dorre en afgetrokkene Redekavelingen, welke bij den zinlijken mensch in het algemeen, en bijzonder bij een Volk van zo een fijn gevoel en levendige verbeelding, weinig zouden uitwerken; zichtbaare blijken alleen, die hun begrip en vermogen overtroffen, konden hen van het bestaan en de almacht der Godheid overtuigen; - de Tijber moest de schoone Paleizen der Stad en de vrugtbaare Valleijen van Latium overstroomen; - de Aetna moest zijne brandende ingewanden wijd en zijd over de Kusten van Sicilie en Italie uitwerpen; - een vuurige Komeet of Noorderlicht moest den ganschen Hemel in vlammen zetten; men moest juppiter in den Donder hooren spreeken, en aan een' onbewolkten hemel zijne gloeiende vuist zien schitteren; - alsdan nam geheel Rome het treurgewaad aan; de Tempels stroomden van de schaare der biddenden; men kuste de drempels en wiesch den grond met zyne traanen; - alsdan dacht men zyn voorigen levensloop aandachtig na; alsdan gevoelden een augustus, virgilius, horatius, hunne harten onwillig door eene angstige vrees beklemmen, en zelfs de Verlosser van zijn Land vreesde, door eene daad van geweld, schoon inderdaad roemwaardig, der Godheid, wier groote eigenschappen en bijzondere schikkingen voor hem verborgen lagen, deeze geduchte tekenen haarer grimmigheid te hebben afgeperst. Van hier dan, zelfs bij de grootste zielen, die Godsdienstige vreesachtigheid en bijgeloof, die hen zelfs in nietigheden den vinger der Godheid deed aanschouwen; van hier, dat de vuurige heldenmoed van geheele Legers door een min hongerig kieken werd uitgebluscht; en dat een gansch vertoornd Volk, het welk als de bruischende Oceaan alles dreigde te verwoesten, door het staatig gelaat van eenen Wigchelaar, en de toevallige vlugt van het onnozel gevogelte, zijne gramschap afleide. En niet alleen deeze natuurlijke verschijnselen, maar hunne zinlijke begrippen van de Godheid in 't algemeen, hunne onweerstaanbaare neiging om den onzichtbaaren en onzichtbaar werkenden geest te zien, en zich telkens te kunnen verbeelden, zette aan het bijgeloof eene onbepaalde kracht en luister bij. Deeze herschiep de Godheid in een Weezen, aan den mensch in deugden en eigenschappen gelijk, doch in allen opzichte grooter, schooner en voortreflijker; hier uit werd het scheppend | |
[pagina 609]
| |
vernuft der oude Kunstenaaren gebooren; hier uit kwamem de heerlykste Tempels, de schoone Idea len der oudhied ten voorschijn. En gelijk dus dit verzinlijken der Godheid eenen onmiddelijken invloed had op de schoone kunsten, zoo hadden deezen wederkeerig een verbaazend ver mogen op den Godsdienst zelven. Uit de heerlijkheid der Woonplaats van diana te Ephesen, en van juppiter op het Capitool van Rome, moest men van zelf tot de arhbaarheid en grootheid van den bewooner besluiten; de ontzagverwekkende Standbeelden van juppiter te Olympia, en van minerva te Athene, dwongen zelfs den ongodsdienstigen aanschouwer hen te vreezen en te eerbiedigen; en de bekoorlijke beeldtenissen van apollo en venus vervulden de jeugdige harten, met zulk eenen diepen eerbied en liefde, dat geen tijd of leeringen dezelve konden uitwisschen.’ Op deeze en soortgelyke wyze wordt de toestand en de geschiedenisse van Rome, geduurende het leeven van horatius, en zynen vriend augustus, sterk toegelicht en opgehelderd. Aanmerkelyk is dus ook, ten deezen opzichte, de verandering in het karakter van augustus, voor elk onderzoeker der Romeinsche Historien. Rome, die voorheen vrye en achtbaare Stad, zuchtte een tyd lang onder de heerschappy van eenen verachtelyken Raad, van een verdorven en omgekogt Gemeen, en van uitheemsche en toomeloze Krygsbenden. Dit geschiedde onder de bestuuring van het Driemanschap, van het welk octavius (naderhand augustus,) en marcus antonius, gunsteling der wulpsche cleopatra, de overgeblevene Vorsten waren. Doch zo dra octavius zich tegen marcus antonius verzet, en met behulp der Gemeenebestgezinden, Rome den Vrede bezorgd had; toen veranderde alles ten zynen voordeele; en voornamenlyk om dat hy zich zelven, ten voordeele van het algemeen, veranderde. De wraakgierige Drieman, die het afgehouwen hoofd van brutus had mishandeld; die den Hoofdschout q. gallius, op een bloot vermoeden van geweld met zyne eigene hand de oogen had uitgestooken; en dien men de ongelukkige en om genade smeekende Burgers van Perusia had hooren toeroepen, dat zy allen zouden sterven; deeze was nu in den goedaartigsten Vorst veranderd, die met den Drieman octavius niets dan de uiterlyke gedaante gemeen had. De openbaare veiligheid werd door hem overal hersteld; de verwaarloosde Landbouw aangemoedigd; de voortteeling | |
[pagina 610]
| |
bevorderd; de ongebondenheid beteugeld; Italiën door Volkplantingen bevolkt; de Wingewesten en Steden der bondgenooten met Voorrechten beschonken, en de woeste Volken door de Wapenen te onder gebragt; met één woord, zyne gansche handelwyze toonde, dat hy om den naam van eenen goeden Vorst, en de liefde zyner burgeren te erlangen, niets wilde ontzien, en dat hy liever alle de tegenftrydige neigingen van zyn hart wilde smooren, dan dit streelend genoegen ontbeeren. Van hier, dat hy de misdaaden zyner afhangelingen gereedelyk strafte, om van geene onrechtvaerdigheid beschuldigd te worden; - Van hier, dat hy zynen vyanden niet alleen vergaf, maar hen zelfs met weldaaden overlaadde; en dat hy over zyne voorige wreedheid openlyk berouw toonde; - Van hier, dat hy de misslagen en beledigingen zyner Vrienden, gelyk agrippa en maecenas, met vriendelykheid beantwoordde; en de stoutste uitdrukkingen van fommige Raadsheeren geduldig verdroeg, ja dat hy zelfs Lasterschriften, tegens hem uitgeshooid, niet met geweld onderdrukte, maar met bedaardheid wederleide; door welke middelen hy ook spoedig den innerlyken wensch van zyn hart ten vollen vervuld zag. De Heer van ommeren bedoelt hier niet (dus vervolgt hy als Redenaar, bladz. 153.) ‘de kunstige vleieryen van eenen kruipenden Raad, of van belangzoekende Amptenaaren, of de dierlyke gunstbewyzen van een verblind of omgekocht gemeen; maar alleen die eenvoudige blyken eener welmeenende liefde, welke eene kunstige vleiery nimmer in staat is na te bootsen. De blyde Landman, zyne vreedzaame en ryk gezegende Velden met een vergenoegd gelaat aanschouwende, bezong zynen lof in eenvoudige Liederen; - een stervend Huisvader beval met eene flaauwe stem, aan zyne Erfgenaamen, dat zy den Goden op het Capitool, door eene plegtige Offerande, zouden dankzeggen, dat zy het leeven van augustus tot dus verre gespaard hadden; - het volk richtte een Standbeeld op voor den Geneesmeester musa, den hersteller zyner gezondheid; - ja de gansche Raad en het volk van Rome beschonk hem met den schoonsten eernaam, welken immer eenig Vorst is te beurt gevallen; en de braave messala, aan wien deeze last was opgediaagen, verrichtte denzelven met deeze woorden: De Goden geeven, o Caesar, dat dit voor u en uw huis gelukkig zy; (want in deesen wensch oordeelen wy, dat ook de | |
[pagina 611]
| |
welvaert van het Gemeenebest bevat is:) de Raad en het volk van Rome begroet u uit éénen mond als Vaderdes Vaderlands: waarop augustus schreijende antwoordde-Daar ik mynen wensch verkreegen heb, wat zoude ik thans verder van de onsterflyke Goden afsmeeken, dan dat zy my deeze uwe eenpaarige genegenheid tot het einde myns leevens willen verleenen. En zouden wy dan horatius niet kunnen vergeeven, dat hy zyne stem met die van zyne edelste Vrienden, van het gansche Romeinsche Volk, paarde, en den afweezigen Vorst toeriep: Gelyk een Moeder haanen Zoon, wien de onstuimige Winden sedert langen tyd van de Vaderlandsche Kust afweerden, wenscht te omhelzen, en haare oogen niet van het Strand afwendt, dus wenscht ook het Vaderland, met een kwynend verlangen, naar uwe te rugkomst?’ Aan deeze Proeven, kan men genoegzaam opmaaken, van hoe veel belang dit Werk voor den Dicht- en Letterkundigen Liefhebber is. Wy hebben, om niet al te ver uit te loopen, verscheidene Aantekeningen van den Autheur weggelaaten; doch wy kunnen onzen Leezeren verzekeren, dat zy meest gewigtig zyn, en tot opheldering van het gezegde dienen. Dezelve beslaan meer dan de Redevoeringen zelve, en leveren verscheidene fraai vertaalde plaatsen van Latynsche en Grieksche Dichters op; benevens verscheidene zeden, gebruiken, en gevoelens, der oude Volken; gestaafd door Historische bewyzen en gedenkstukken. |
|