Homerus ging vóór Aristoteles, gelyk eerste Dichters der Waereld vóór de Wysgeeren gingen, die hunne stukken beoordeelden, en 'er Wysgeerige regelen van afleiden. De Wysbegeerte is zo min de Ziel der Dichtkunde, als de Dichtkunst het ligchaam der Wysbegeerte is: in een goed Dichter hebben zy wel altoos verband met elkander, doch zo ineengesmolten zyn zy niet.
Over 't geheel genomen, verdienen deeze Kunstgenooten alle aanmoediging op hunnen weg. Schoon zy geene Meesterstukken, in deezen, leveren, vindt men 'er ook geen geheel slegte stukken in. Vrolyke Frans alleen zouden wy eer geheel onverschillig, dan vrolyk, noemen; en indien die onverschilligheid den grond moet maaken van zyne Vrolykheid, dan stryd ze met de Zedekunde, die wil dat wy anderen zullen doen, dat wy wenschen dat aan ons geschiede. Ook de Dronkaarts Zedeleer, bladz. 100, zouden wy niet gaarne voor onze Zedeleer omhelzen. Draaglyker is de Woordspeelende Satyre, bladz. 93, getyteld: Myne vreugde over het draagen der menigvuldige Linten, door de Hollandsche Juffers, welke wy als eene Proeve hier mededeelen.
Als ik de schoone kunne, aan hoofd, aan borst en handen,
Met Linten zie gesierd, dan juicht myn hart van vreugd;
Dan roep ik vrolyk uit, ter liefde van de deugd:
Hoe snood onze eeuw ook zy, 't verderf ligt toch aan banden.