Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedachten over verschillende Onderwerpen. Te Amsterdam by F. Draijer, 1791. In octavo, 124 bladz.Ene verzameling van zedelyke Overdenkingen, waer toe de Autheur gemeenlyk door deze of gene omstandigheden als opgeleid wordt. Ze strekken, op velerleie wyzen, om den Lezer eerbied voor, en dankbaerheid jegens God in te boezemen; om hem tegen de ondeugd te waerschouwen, en ter ernstiger Deugdsbetragtinge te noopen; des derzelver overweging, als aenleidlyk ten goede, wel aengeprezen moge worden. Men slae, ten voorbeelde, het oog, op de volgende bespiegeling | |
[pagina 583]
| |
des Schryvers, daer hy ons den Mensch leert beschouwen, als een Schepzel van oneindige waerde. ‘De Mensch, door den Schepper van Hemel en Aarde op deeze benedenwaereld geplaatst, om heerschappij te voeren, om te bevelen, en ook om bevelen te gehoorzaamen, dus in verschillende Staaten en Standen, is het allervoortreffelijkst Wezen der gantsche Schepping, een Heer der Aarde, een Gebieder over Dieren, het waare evenbeeld van den Ongeschaapenen, ja, een broeder der Engelen, geschikt voor de Eeuwigheid. - Welk een lot? - Wordt schaamrood, gij aanbidders der ongerechtigheid over uwe zelvsverlochening. - Onstervlijkheid is en blijvt tog uw deel, maar helaas! hoe rampzalig zal de genieting derzelve voor u zijn! - één oogenblik - en gij zijt niet meer die gij te vooren waart, een lid der snoodste Waereld-Maatschappij, een veragter der eerbiedwaardigste Wetten, en een vijand en vervolger der Christenen! - Neen, als dan zijt gij het voorwerp van eeuwige bespotting en pijniging, bezwaard met een geweeten, dat niets dan zelfsvervloeking ademt; ô toestand! Gij waart gelukkiger - oneindig gelukkiger, wanneer gij u onder den kring der Dieren geplaatst zag, deezen hebben eene eindige bestemming, en nogthands zijn zij uwo Zeden-meesters. - Gij Menschenvriend!Ga naar voetnoot(*) - Laat tog niets onbeproevt ter verbetering deezer ongelukkige Slagtoffers hunner eigene drivten! - Onttrek u aan geene moeiten, om hun te doen zien, wat het zeggen wil, een Mensch te zijn. - Goede God! waarom hebt gij uwen tederbemmden Zoon tot ons in de Waereld gezonden, en al het smertelijke van eenen smaadelijken dood laaton verdnuren? - Om u; ô Mensch! Welk een tooneel van zalige genoegens opend zig voor uw oog bij deeze gedagten! “de Heer van leven en dood vernederde zig en wierd u gelyk, ter uwer genadebewerking bij zijnen Godlijken Vader!” Hoe kunt gij dan nu nog omdwaalen in eene allerschadelijkste duisternis? Ja, zegt gij, “het willen heb ik wel, maar tot de volbrenging daar van vind ik mij onbekwaam:” dit is geen voldoenend antwoord. - Zijt gij zwak en onvermogend, bij God is sterkte, alleen door een opregt Gebed, te bekoomen, en dit is u immers nog wel die moeite waardig, als waar door gij kond eeuwig gelukkig worden. - Al wat om uwent wil geschapen is, zal vergaan, - dog gij blijvt onstervlijk. - Dat wij dan, door Gods genade, onze poogingen aanwenden ter genietmge eener gelukkige onstervlijkheid! - Aan deeze zijde van het Graf is de genade nog te vinden, dog aan geene zijde legt het vonnis, - een vonnis dat als dan onherroeplijk is, en dit is eene waarheid, welke ons door God zelven wordt geleeraard! - Hoe voorbeeldig is de af- | |
[pagina 584]
| |
togt van een Christen na zijn Hemelsch Vaderland! zijne laatste oogenblikken zijn de genoeglijksten zijnes Levens; de dood is bij hem geen Koning der verschrikking, maar een bode des Vreedes; hij vind zig niet gekluisterd aan de schoonschijnende genoegens deezer Waereld, aan aardsche schatten of rijkdommen. ô Neen god is het voorwerp van zijn hed, en Jesus Christus zijn broeder en verlosser uit dit traanendal; zijn veege mond juicht al staamelende en met afgebrookene verzugingen de eeuwigheid te gemoete; zijn laatste zegen is aan zijne Natuurgenooten toegewijd. Hij stervt als overwinnaar van dood en hel, en laat zijne nablijvende Vrienden en Bloedverwanten een leerzaam voorbeeld ten ervdeel. Gelukkig Mensch! mogten wij allen uwe voetstappen drukken, en de kroon uwer overwinning deelagtig worden! - Dog, laat ons niet wenschen, maar tragten ervgenaamen te worden van het Rijk der genade. Door moeite en arbeid worden alle tijdelijke genoegens verkreegen, hoe veel te meer zijn wij dan niet verpligt alles aan te wenden ter verkrijging van die zaligheid, waarvan de toegang ons door Christus dood, als op nieuw, is ontslooten geworden, Hoe dikwils zijn wlij bek ommerd over ons tijdelijk geluk; nagt noch dag genieten wij rust, wanneer deeze of geene onderneeming ons toeschijnt ten onzen nadeele te zullen afloopen, terwijl de bekommering over ons eeuwig wel of kwalijk zijn geen invloed op ons hart maaken kan. En waarlijk dit verdiend bewondering. Hoe kortstondig is de tijd, welke ons vergund wordt in deeze rampwoestijn door te brengen, en hoe onbestendig het geluk, dat de Waereld geevt? Onder haar grootste vreugd schuilt een angel van bitterheid! Welgelukzalig is de Man, die zijne schreden rigt naar de voorschrivten van Godsdienst en Deugd, en zig onttrekt aan het gevaarlijk tooneel eener ijdele Waereld, want zijne wegen zijn lievlijkheid2 en alle zijne paden vrede! Houd stand verheeve Ziel! gij- die uw schreden rigt
Naar 't voorschrift van de Deugd, naar Godsdienst, lievde en pligt,
Laat niemand, wie 't ook zij, u ooit die vreugde ontrooven,
Want deeze vreugd gaat die der Waereld ver te boven.
Nog eens, - houd stand, op dat gij niet te schande wordt,
En in den jammerpoel des afgronds nederstort! -’
|
|