Stichtelyke Gedichten van R. Dreszelaar,gebooren Ooremans, en Petronella Moens.Te Haarlem by A. Loosjes, 1789. In gr. 8vo., 92 bladz.
Dichtkundige en Prosaische Mengelwerken van petronella moens. Te Haarlem by Plaat en Loosjes, 1790. In gr. 8vo., 236 bladz.
Een twintigtal Zededichten, waarvan 'er veertien Brieven zyn, gewisseld tusschen Abraham, Sara, Loth, Dina, Lea, Jacob, Heber, Pharao, Jochebeth, Amram, Job en Eliphes, maaken den inhoud van het eerstgemelde Werkje uit, in het welk de bekende Dichteresse moens eene minder bekende medearbeidster heeft; zonder dat men gemeld vindt, welke stukken eigenlyk door deze of gene gemaakt zyn. Het tweede bevat twee en dertig stukken, zo in rym als onrym, door Juffrouw moens alleen vervaardigd; onder welken wy 'er verscheidene hebben aangetroffen, die wy uitmuntend durven noemen, vooräl in fraaije schilderingen. Men zie, by voorbeeld, het volgend slot, uit de Gedachten by het Graf van een kind; dat ook het slot van doeze Mengelwerken uitmaakt.
‘Klapwiekt en hemelt op den schitterenden Regenboog, die den Vredenvorst omringt, gelukkige hemelburgers! tedere Wigtjes! al vroeg deeze aarde ontvlucht! Uw lot is verrukkend! Ik roem het met eerbied! Slaapt zalige Stervelingen onder dit vrolyk groenend heuveltje. Geen moeite, geen zorgen zullen u ontrusten. De Grijsaart, die gints sluimert, kende dit leeven van naby; maar noemde, al schreijend, zijn kind, in de Wieg stervend, gelukkig. Treurige Rosinde, misgun de zaligheid niet aan uw jonge Natuurgenooten! Uw leeven, door kwelling en angsten verpest, wordt eerlang door uwe traanen gebluscht. Moê van de wisselende tooneelen, vlucht ge in den arm der vriendschap, der reine, der tedere vriendschap; daar vindt gy zachte vertroosting. Haar minzaame lagchjes doen het lief vergenoegen in uwen jeugdigen boezem herleeven: maar te vergeesch. ô Rosinde! vleit ge u met duurzaamen wellust! Waare vriendschap zal in eeuwigheid niet verkoelen, maar de onbeftendigheid kan haar Engelenluister doen kwijnen, zij scheen u te ontvluchten! Zij ontrukte zich aan uwen hijgenden boezem. De akeligste nacht