Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNederlandsche Insecten door J.CH. Sepp.Te Amsterdam by j.c. sepp, 1791. In quarto.In twee naauwkeurig getekende en juist gecoleurde Plaaten, geeft ons de Heer Sepp eene onderscheidenlyke afbeelding van eene Borsteirups, van 't Ei af, door alle haare vervellingen, tot op haare verandering in eene Pop, en den daaruit voortkomenden Vlinder; welke Rups hy tevens, ten aanzien van derzelver byzonderheden, volgens zyne opmerkzaame waarneemingen, uitvoerig beschryft. - Buiten het algemeene, raakende de Historie van dit Insect, leeren we, uit 's Mans berigt, wel byzonder dat deeze Rups onder zeer verschillende coleuren voorkomt; en dat deeze verscheidenheid van coleur geene onderscheiden soorten, gelyk men zig wel eens ligtelyk verbeeldt, aanduidt: dewyl 'er, uit een en het zelfde Broedzel, of uit Eieren, door éénzelfden Moeder Vlinder gelegd, Rupsen hervoort komen, die zeer verschillend van coleur zyn: waardoor men veelligt de verscheidenheid van zommige beschryvingen deezer Rupsen kan vereffenen. - Eene andere opmerking vordert het nader onderzoek der Insectkundigen, nopens den dienst van een zogenaamd Tepeltje, dat men aan deeze Rups bespeurt. Men ziet, naamlyk, na de vierde, en nog duidelyker met de vyfde of laatste, vervelling, op het derde Lid van agteren, den staart mede gerekend, een verheeven Knobbeltje, of liever Tepeltje, aan 't welk zig, by eene tamelyke vergrooting, eenige rimpels of plooien vertoonen; waaromtrent we hier het volgende gemeld vinden. ‘Deeze Rimpels worden veroorzaakt, doordien dat het lichaam der Rupse zelve van eenen zeer buigzaamen en weeken aart is, en het Tepeltje door de Rups inwaards getrokken, en uitwaards gestooten kan worden. Naar 't my is toegescheenen, geest dit Tepeltje, by deze in- en uithaaling, eene zekere uitwaasseming | |
[pagina 564]
| |
van zich, welke uitwaasseming ik geloove, van geen deugdelyken aart, maar eenigzints vergiftig, te zyn. Of dit Tepeltje en deszelfs uitwaasseming, welke naar alle gedachten komt uit eene opening, die in 't midden schynt te weezen, alleenlyk dient, ten gebruike van het Insect, het welk daar mede voorzien is, dan of het zelve ook dienen kan, ter afweering van andere Infecten, welken mogelyk met vyandelyke oogmerken het Dier zochten te naderen, en te benadeelen, en nu, door deze uitwaasseming, worden te rug gehouden of verjaagd, kan ik niet bepaalen.Ga naar voetnoot(*) Bynaar zoude men zeggen, dat het zelve ook tot eigen gebruik van de Rups zelfs diende, zonder oogmerk van verjaaging te hebben; dewyl dikmaals de volwassen Rupsen zich geheel achterover buigen, den Kop tegen den Staart-Borstel of Pluim aan, vryvende zich als dan al draaijende, heen en weder, over het bewuste Tepeltje.’ - Wyders doet ons de Heer Sepp nog gadeslaan, dat deeze Rups, (die, als Pop, den Winter doorbrengt, en, eerst na verloop van zeven maanden, als Vlinder, weder te voorschyn komt,) zich een Winterverblyf vervaardigt, ‘dat eigentlyk uit twee spinsels bestaat, een buitenste en een binnenste spinsel, in welk binnenste de Pop zo veel te zachter en voor koude beter bewaard legt, dan of het maar een enkeld spinsel ware.’ Eene bedenking, welke hier tegen aangevoerd zou kunnen worden, beantwoordt hy aldus. - ‘Men zoude kunnen zeggen, legt eene Pop zachter en warmer, in een dubbeld dan in een enkeld Spinsel, waarom vervaardigen dan niet alle Rupsen zich een dubbeld, ter betere bewaaring | |
[pagina 565]
| |
van hun aanstaanden Poppen-staat? Hierop kan men antwoorden: alle Rupsen veranderen, wel is waar, in Poppen, maar niet allen met eene even harde schil of Poppe-Vlies voorzien; ook hebben zy niet allen eene Winterkoude te verduuren. Dezulken, die als Rupsen in de Aarde gaan, en daarin tot Poppen veranderen, hebben reeds beschutting genoeg voor de koude Lucht, door de Aarde, die haar omringt; de Pop mag dan eene harde of zachte schil hebben: die geenen, welken zich in het Hout booren, of met Houtspaanders hun spinsel vermengen en bekleeden, verkrygen ook hier door eene goede tegenweer voor de buiten-koude. Doch dezulken nu, welken maar een enkeld en nog daarenboven luchtig spinsel maaken, hoe stellen dezen het tegen de koude, in den staat van Pop zich bevindende? Ook wederom hiervoor heeft een Alwyze en Algoede Schepper gezorgd; vooreerst, door die Rupsen, welken maar een enkeld en luchtig spinsel vervaardigen, niet als Poppen te laaten overwinteren, maar nog, in dien zelfden Zomer, in den welken zy zich ingesponnen hebben, als Vlinders te doen uitkomen; ten anderen, door dusdanige Poppen, welken, of in 't geheel zonder, of maar met zeer weinig, spinsel omgeeven zyn, met eene hardere dikker schil te bekleeden, waardoor zy dus de buiten-koude kunnen wederstand bieden. Dus ziet men ook wederom hierin, dat een Algoed en Alwys Weezen, voor de instandhouding van alle zyne Schepzelen, gezorgd heeft.’ |
|