de overige ingewanden waren in eenen goeden staat, alleen was de mild bedorven, en als 't ware geheel opgepropt met een klomp gestold bloed, en zo zagt, dat men haar met de vingers kon aan stukken wryven. Aan de overige Deelen, waren alle de Bloedvaten, tot aan hunne kleinste uiteinden, insgelyks sterk met bloed opgevuld. Dog, by het openen der borst, en het opligten van het borstbeen, verwonderde ik my terstond, over eenen grooten, dikken, zwaaren klomp vet, die de verdubbeling van het middenschot, Mediastinum, opvulde, en zich byna over het hartezakje uitstrekte.
Deeze tegennatuurlyke last van vet had de borst zeer moeten vernaauwen, het hart moeijelyk vallen, den omloop van het bloed door de longen en de vrye ademhaaling hinderlyk zyn.
Doch toen ik het Hartezakje opende, was ik nog meer verwonderd, daar ik het zelve geheel met bloed vond opgevuld. Het Hart zelfs was, geheel en al, met een sponsagtig smoutig vet, dik bedekt, en zag 'er uit als eenen grooten vetklomp. By een naauwkeuriger onderzoek vond ik, dat het zelve aan de punt van deszelfs rechter holligheid van het hart gescheurd was, en dat het bloed zich, door deeze opening, in het hartezakje had uitgestort, en van de groote smart en benaauwdheid, ten laatsten, een zagt einde gemaakt had.
Het Hart zelfs was zeer uitgerekt, slap, dun, voornaamlyk aan de punt, daar het vet geplaatst was, en zo vergaan en zagt, dat ik het met myne vingers als eene pap kon wryven. Ik vond de beide holligheden van het hart geheel ledig, en zonder eenige polypeuse aangroeijingen.
De Longen waren zeer gezond, zonder de minste verhardingen, en insgelyks vol bloed; in de holligheid van de borst vond men, zo min als in den buik, het geringste spoor niet van wateragtig vogt, doch wel eenig bloedig vogt, dat door de longen was doorgezweet. Hier by is nog aantemerken, dat de Overledene, het jaar voor zyn afsterven, dikwils met groote bloedzweeren gekweld is geweest, en dat zelfs, geduurende de geheele ziekte, zich over het geheele lighaam eene menigte van breede, roode en vlakke vlekken vertoond hebben, die men voor eenen brandigen uitslag kon aanzien, en die, gelyk in andere deelen, en voornaamlyk in de mild, een stilstand van bloed in de vaten der huid, geweest zyn.’