| |
Vervolg op m.n. chomel, Algemeen, Huishoudelyk, Natuur, Zedekūndig, en Kunst-Woordenboek, door J.A. de Chalmot.Verrykt met Kunstplaaten. Elfde Stuk. Te Campen by J.A. de Chalmot, en te Amsterdam, by J. Yntema, 1790. In groot quarto.
Behalven de Hoofdärtykelen van dit Werk, tot de drie Ryken der Natuurlyke Historie behoorende, verleent dit Deel, even als de voorigen, eene groote verscheidenheid van Artykelen, die tot alle soorten van Weetenschappen betrekkelyk zyn; des de Genees- en Heelkundige, de beoefenaar van Geschied- en Staatkunde, van Godgeleerdheid, Zedeleer en Kerklyke Geschiedenis, mitsgaders van de Wysgeerte, Regtsgeleerdheid, Natuurkunde, enz. hier alleszins een ruimen voorraad vinden, waarvan ze gereedlyk gebruik kunnen maaken. Met opzigt tot veele deezer byzonderheden ontmoet men hier zelfs uitgewerkte Stukken, die het een en ander onderwerp in 't breede behandelen, als daar zyn, uit veele anderen, de Kanker, de Kinderpokjes, de Kindermoord, de inrigting der Kapittelen, met de waardigheid der Kanunniken, en die der Kardinaalen, benevens de Kerkvergaderingen en Kerkhervorming, het luisterryke ampt van Kapitein-Generaal, de schikking en bestiering der
| |
| |
Karavaanen, het geen men omtrent het Karakterkundige in agt hebbe te neemen, enz. enz. - By gelegenheid van het doorbladeren van zulke en meer dergelyke ontvouwingen, komen den Leezer ook meermaals zydlingsche bedenkingen voor, die hy 'er juist niet in gezogt zou hebben, maar tot welken het behandelde aanleiding geeft, en die zyne aandagt byzonder vestigen. Zo is het ons althans in deezen gegaan. Het Artykel Karakterkunde, naauwkeurig ontvouwd hier voorgesteld, nagaande, vonden we in 't zelve, eene oordeelkundige overweeging van de Schriften, die men Romans heet; welke ons zo zeer geviel, dat wy derzelver mededeeling, in dit geval, niet ondienstig geoordeeld hebben.
‘Een Roman’ (dus vangt de Schryver dit onderwerp aan,) ‘Een Roman, die aan zyn oogmerk voldoen zal, behoort ons, onder een vernuftig en sierlyk bekleedzel van aan elkander geschakelde gebeurtenissen, die waar konnen zyn, een of meer belangryke en natuurlyke karakters voor te stellen, die zich van alle mooglyke zyden ontwikkelen, en eindelyk eene gewichtige uitkomst daar stellen. 't Zy dit nu geschiede op eenen meer boertigen of ernstigen trant, door brieven of vertellingen, het hoofddoel moet altyd zyn, ons het menschlyk hart te doen kennen, kiessche gevoelens in te boezemen, van de ondeugd af te schrikken, en ter betrachting van edele deugden aan te moedigen. Uit zulk een oogpunt beschouwd, kan men dit soort van schriften deszelvs nut en verdienste niet betwisten, ten zy men zich laate leiden door dweepzucht en vooroordeel.
Gaarne beken ik, niet genoeg burger te zyn in de wereld der Romans, om uitspraak te konnen doen, over aller derzelver wezenlyke voor- en nadeelen, zo min als over de waardy van elk byzonder stuk. Ik zoude het als myne zwaarste straf aanmerken, zo ik alle de stroomen van laffe, verdartelde en Godsdienstlooze, Romans, ons door den wind der lichtzinnigheid uit Duitschland, Frankryk en Engeland daaglyks toegevoerd, doorworstelen moest. Egter wil ik met ontveinzen, dat ik Romans - en wel van een goed stempel - met genoegen, ter myner leering en verbetering, geleezen heb. Ik heb ook anderen gezien, niets beduidenden doorloopen, en ze met een procul hinc! by my nedergelegd. Zo afkeerig ik ben van de piéces galantes van Parys, zo weinig smaak heb ik, over het geheel, gevonden in de daaglyksche Duitsche Romans. Zonder iets te willen onttrekken aan den lof
| |
| |
der gesner's, wieland's, göthe's en meissner's, durve ik vrymoedig zeggen, dat de Duitschers, in het algemeen beschouwd, den rechten Romansmaak, dat groote, dat vernuftige, dat scheppende, dat fyn gevoelige en echt sentimenteele, welk de ziel eenes Romanesken Schryvers vormen moet, niet bezitten; het is, dunkt my, niet zo zeer een eigendom van hunnen grond, noch een uitsteekende trek hunnes nationaalen karakters, gelyk wel by andere volken, vooral by de Engelschen. Werken van geleerdheid en ernstige wysgeerte zullen, over het geheel, altyd meer den roem van Duitschland ondersteunen, dan schriften van vernuft, gevoel en van eene leevendige verbeeldingskracht, schoon het zo wel zyne groote Dichters oplevere, als welëer het manhaftig Griekenland en Italiën. Het meeste sentimenteel der Duitsche Romans, van onzen tyd, is waarlyk niets anders, dan machtelooze overdryving van de natuur, het prikkelt ons zo veel sterker dan het zuiver gevoel, als een blad klatergoud schittert boven eene baar van dat metaal. Ook zyn de meeste Duitschers ellendig geslaagd in het doorhouden van karakters, en, wanneer zy hun plan hebben doen uitweijen, is daar door veelal een reusachtig Romanesk lighaam ontstaan, uit onregelmaatige brokken, zonder ordonnantie, t'saamgesteld. De beroemde Reis van sophia zelve is, als een geheel beschouwd, niet vry van grove gebreken, die den los, haar wegens eenen schat van kundigheden rechtmaatig toegezwaaid, niet weinig verdonkeren, om nu te zwygen van eenige karakters en intrigues, daarin voorkomende.
Men moet, in het leezen van Romans, een oordeelkundige keus doen, en zelvs uit de besten alleen het beste kiezen. Het is my altyd voorgekomen, dat, daar zucht tot navolging eene hoofdeigenschap is der Romanschryveren, zy elkander eene menigte van fouten geleend hebben, te onverschoonbaarer, naar maate zy meer herhaald zyn, en het schryven eenes Romans, uit aanmerking dier onbedwongen vryheid, welke de verbeeldingskracht des Autheurs daar by heeft, en van zyne verplichting, om ons niet gebeurde gevallen, door keurigheid en juistheid van voordracht, belangryker te maaken, grooter kieschheid vordert. Hier toe behoort hunne langwyligheid, afwyking van het hoofdplan, en de inlassching van eenige nietsbeduidende Episodes. Verder mishaagt my hunne eenzydigheid omtrent den Held van het stuk, de overgedreevenheid in het wanstaltig groote in hunne karakteis en
| |
| |
daaden, het misbruik van onnatuurlyke intrigues, zo wel als van het wonderbaare. Ook kan men niet zonder afkeer zien, al dat zedigheid kwetzende dubbelzinnige, welke door de meeste Romans als gestrooid ligt, en de weinige, indien niet bespottelyke, vertooning, dien de gezegende Godsdienst daar in doorgaans maakt, terwyl men de deugd, die haare dochter is, ernstig schynt te prediken. Eindelyk, want ik kan niet alles optellen, komt het my voor, dat men, om het menschlyk hart voor de ondeugd te waarschouwen, en op rechtschaapen braafheid te doen verlieven, gebruikt gemaakt heeft van een middel, dat zeer geschikt is ter bewerking van eene tegenstelde uitkomst.
Dit laatste vordert eenige verklaaring. Men onderstelt met recht, dat een Romanschryver zich een gewichtig en nuttig doel voorstelt in het stuk, welk hy gaat vervaardigen. Volgens zyne bestemming wil hy den Leezer, vooral den jeudigen Leezer van beide de geslachten, waarlyk groote gevoelens en deugdzaame neigingen inboezemen; hy wil, om de deugd schooner te doen uitkomen, dezelve schaduwen met de donkere verwen van openbaare of voor eenen tyd vermomde schelmery, de listige of geweldige aanslagen deezer laatste op eene lydende onschuld in het licht stellen, en tevens toonen, hoe overgedreeven deugd meestal in ondeugd verwandele. Ter bereiking van dit heerlyk doel, schetst hy karakters van verschillenden aart, doet die op eene belangryke wys contrasteeren, en maakt ons dus bekend met het menschlyk hart, en met alle die onderscheiden dryfveeren, die het zelve beweegen. Maar wanneer hy, in de uitvoering hier van, den booswicht in een bevallig hulzel kleedt, hem, onder den schyn van deugd, eenen verleidenden rol doet speelen, karakters maalt, die in zulk eene volkomenheid nergens op aarde bestaan; en alle driften aanblaast, die in den gloeijenden jeugdigen boezem liggen te smeulen, wanneer hy het gif van eene geoutreerde aandoenlykheid derwyze door onze ziel verspreidt, dat daar uit eene zedelyke ziekte ontstaat, die ziel en lighaam verzwakt; en, gelyk ik de voorbeelden hier van gezien heb, ons geene deugd doet eerbiedigen, indien dezelve niet met het geleend sieraad van eenige zwakke traanen verzilverd zy; wanneer hy meisjes en jongelingen eene hartverkragtende traan afperst by het lyk van eenen werther; wanneer hy hen, die hy van zelvsmoord tracht af te schrikken, door alle de konstenaaryen van wel- | |
| |
spreekendheid en dichtgeest overreedt, dat men ongelukkig genoeg worden kan, om het leeven als zynen grootsten vyand te beschouwen, en dat de zelvsmoord, in zekere omstandigheden, voor de deugd verkieslyk zy; wanneer hy de
zenuwen van ons gevoel zodaanig overspant, dat men daar op den toon der verleiding oogenbliklyk stemmen kan; dan in de daad, voert hy zyn ontwerp uit op eene wys, die niet alleen tegen deszelvs oogmerk strydt, maar ook hem verantwoordelyk stelt voor alle de heillooze gevolgen zyner onderneeming; hy bederft onschuldige harten eer hy die tegen 't bederf gewapend heeft, en werpt zig op als den grootsten verleider van het menschdom, doemwaardiger dan tartuffe en lovelace.
Op zulk eenen voet egter zyn ver de meeste Romans van onzen tyd ingericht. - Kenners weeten, onkundigen zullen misschien te laat ondervinden, dat ik waarheid spreek.
Zo lang wy geene Romans hebben, gezuiverd van deeze vlekken, moeten wy door kieschheid en voorzichtigheid vergoeden, het gene aan de besten zelve ontbreekt. Laat niemant dit soort van lectuur op eigen gezach beginnen, en zonder de leiding van eenen ervaaren gids. De eerste Roman vormt doorgaans onzen smaak, en kan ons hart besmetten, zo wel als wapenen tegen volgende aanvallen op deszelvs deugdzaamheid. Dat men altyd, in het leezen van Romans, meest op de karakters, en op het eenvoudig verhevene der deugd, lette. Dat men nimmer, door op ideälen te verlieven, zyn zedelyk gevoel verdoove, en een booswicht, of menschenhaater, worde. Dat men steeds de gedachten leevendig houde, - “ik lees eenen Roman!” - dus toegerust, zal men op zyne reis, door eene Platonische wereld, veilig zyn, en belangryke stoffen vinden ter bearbeiding voor de Karakterkunde; dus gestemd, zal men van richardson, van sterne, van marmontel, mercier, d'arnaud, en anderen, die meesters in hunnen kring zyn, veel, zeer veel, leeren, nopens den mensch, het karakter, en deszelvs goede en kwaade trekken. Ik ben met deeze Schryvers, voor zo veel het Romanesque betreft, byzonder ingenomen, schoon ik niet op my neemen wil, de uitvoerigheid des eenen, des anderen losheid, of de Godsdienstige begrippen van de laatsten, te verdeedigen. Voor het overige kan men het oordeel onzer sçavante Juffrouw bekker over een aantal van de vermaardste Romans nazien in derzelver geestige
| |
| |
Nareden, geplaatst agter het laatste Deel van haaren willem leevend; een boek, dat deezer vrouwe eenig recht gaf, om haare Theoretische gedachten daaromtrent aan het algemeen voor te draagen.’
Om hierby nog een staal van eene andere natuur te voegen, zullen wy den Leezer onder 't oog brengen, 't geen ons de Opsteller deezer Artykelen wegens de Kleeding leert gadeslaan.
‘Kleeding, (zegt hy) noemt men al dat gene, het welk niet alleen tot bedekking, maar ook tot sieraad, van 's menschen lighaam verstrekt. Pleegde men ten aanzien van de Kleeding alleen met de nooddruft te raade, dan zoude men met zeer weinige kosten deeze behoefte kunnen vervullen; doch de weelde, pracht, hoogmoed en modes, hebben ten deezen aanziene in alle tyden en landen zodaanig een gezach gevoerd, dat de Kleeding, voor allerleye staaten en rangen, een aanzienlyk deel der uitgaven van ieder huisgezin is geworden. Veel zou hier over kunnen gezegd worden, dan wy bepaalen ons liever om de Kleeding uit een ander oogpunt te beschouwen, naamelyk om aan onze Leezers eenige heilzaame lessen mede te deelen, hoedaanig het best de Kleeding te regelen, ten einde zyne gezondheid te bewaaren.
Om zulks te bereiken, behoort de Kleeding naar het Gewest en de Gesteldheid der lucht geschikt te zyn. De gewoonte heeft zekerlyk hier omtrent grooten invloed; doch nimmer kan ze de natuur der zaaken tot zulk eenen trap veranderen, ten einde te bewerken, om de Kleeding der bewoonders van Nova Zembla, en van die van Jamaika, van eene zelvde soort te doen zyn. Men behoeft zekerlyk geene juiste evenredigheid uit te oeffenen, tusschen de hoeveelheid der Kleederen die men draagt, en den graad der breedte van de luchtstreek die men bewoont; dan men behoort egter daar op, zo wel als op de gelegenheid des lands, de gesteldheid van den dampkring, en de veelvuldigheid en kracht der stormwinden, eenigermaate zyne aandacht te vestigen.
In de prille jeugd, wanneer het bloed heet, en de uitwaasseming onbelemmerd is, behoeft men het lighaam niet met veele Kleederen te bezwaaren; doch in den afgaanden leeftyd, wanneer, met het klimmen der jaaren, de huid hard en de vogten koelder worden, behoort men de Kleederen te vermeerderen. Veele ziekten en kwaalen der bejaarde lieden spruiten uit gebrek aan doorwaasseminge voort, en kunnen verhoed worden, door vermeerderinge van Kleede- | |
| |
ren, of het draagen van zodaanigen, welken men tot het doen doorwaassemen der huid dienstiger acht; zo als by voorbeeld hembden van katoen, flanél en dergelyke.
Flanél wordt hedendaagsch, zelvs door veele jonge manspersoonen, gedraagen. Dan deeze gewoonte is zeer ontydig, want zulks maakt hun niet alleen zwak en verwyfd, maar ook de flanél onnut op dien tyd des leevens, wanneer ze noodzaaklyk zyn zoude; geene jonge lieden behoorden ze te draagen, ten zy ze door scherpe verkoudheden 'er toe genoodzaakt werden.
De Kleeding dient ook naar het jaargetyde geschikt te zyn. Die, welke in den zomer warm genoeg is, is voor den winter geenzins voldoende. Die veranderingen behooren egter met voorzichtigheid te werk gesteld te worden; en de verwisseling van winterkleederen met die welke ligter zyn, moet niet te vroeg, en de aflegging der zomerkleederen niet te laat, geschieden. In deeze landen doet zich al dikwils vroeg de winter gevoelen, en wy hebben menigmaal in den aanvang der zomermaanden nog sterke koude: zelvs is het voorzichtig die veranderingen niet eensklaps, maar trapswyze, te maaken; en het verschil van Kleedinge behoorde zelvs, door die genen inzonderheid, die den middag des leevens te boven zyn, zeer gering gemaakt te worden.
Zo dra hovaardy en ydelheid eene van de voornaamste oogmerken der Kleedinge zyn, wordt ze nadeelig; schoon het menschdom haar ten allen tyde grootelyks daar toe heeft doen dienen: diensvolgens is de manier en de gedaante der Kleederen geduuriglyk veranderd, zonder dat men op gezondheid, luchtstreek of welvoeglykheid, veel acht schynt gegeeven te hebben.
Men heeft zelvs meermaalen getracht, de menschelyke gestalte, door het gewaad te verbeteren, en zulken, die niet beter weeten, gelooven, dat de mensch, zonder dit behulp, een monster zyn zoude. Alle poogingen van dit soort zyn ten uitersten verderflyk. Doch geene derzelven is nogthands zo vernielende als de gewoonte die men in ons Land heeft, van maag en ingewanden in eenen zo engen omtrek, als maar eenigzints mooglyk is, saam te drukken, ten einde eene zogenaamde fyne gestalte of dunnen middel te weeg te brengen. Door deeze gewoonte worden de werkingen der maag en darmen; de beweeging van het hart en de long; in een woord, alle de noodige leevens-beweegingen belemmerd en gehinderd. Hieruit spruiten voort kwaade spysverteering, flaauwten en bezwymingen, hoest, teering en dergelyke.
| |
| |
Dit schadelyk gebruik toont onwederspreekelyk, dat het Schepzel wyzer wil zyn, dan zynen Formeerder, die geenzints gewild heeft, dat men de vrye beweeging zyner ledemaaten belemmeren zoude. Van de ontallyke kwaalen, die uit het draagen van keurslyven hunnen oorsprong neemen, is eene der voornaamste, dat de maandelyksche ontlastingen der jonge meisjes daar door verhinderd worden, waar door men zo veele derzelven omtrent die jaaren ziet kwynen. Veele zwaare kraamen mag men ook te recht aan deeze gewoonte toeschryven, dewyl de beenderen van het bekken, welke in de kindsheid slap en week zyn, door het knellende en de ingewanden samenperssende keurslyf uit hunne natuurlyke gedaante gebracht worden, dus de doorgang van de Vrugt zeer vertraagd, ja zelvs geheel belemmerd, wordt. Zie ook keurslyven.
De voeten hebben van de drukking niet minder te lyden. Hoe het bygekomen is, dat men kleine voeten voor eene schoonheid rekent, weete ik niet; dan dit is zeker, dat menig een daardoor kreupel geworden is. Het grootste gedeelte der menschen is met lykdoorns gekweld, welke meestal uit het draagen van naauwe schoenen voortkomen. Niet alleen is dit ongemak lastig, maar wyl het den mensch het gaan doet schuwen, mag men het als eene afgelegene oorzaak veeler kwaalen aanmerken. De gedaante der schoenen behoorde men zekerlyk altoos na die van den voet te schikken. De voeten zyn by de kinderen zo wel geschaapen als de handen, en zy kunnen de toonen even gemakkelyk en vry beweegen als de vingers; doch zelden ziet men volwassene menschen die gebruik maaken kunnen van de toonen. De hakken van de schoenen zyn niet minder dan de naauwe punten nadeelig. Eene Juffer mag, door op de toonen te gaan, ryziger van gestalte schynen, doch nimmer zal ze op die wyze eenen vasten tred of fraaijen gang bekomen. De hooge hakken verrekken de gewrichten der beenen, en maaken dezelven krom; zy zyn hinderlyk, veroorzaakende eene styve en voorover gebogen lighaamshouding. De hooge hakken, en naauwe punten der schoenen, zyn de eenige oorzaak, dat zo weinige Juffers eenen vluggen en bevalligen gang hebben.
Verders dient men in de Kleeding alle klemming te vermyden. Koussebanden, gespen enz. te dicht toegetrokken zynde, belemmeren niet alleen de vrye beweeging dier deelen welken zy omvatten, maar verhinderen ook den omloop des bloeds, dus ook de evenmaatige voeding en
| |
| |
groei der ledemaaten, waaruit veelerleie kwaalen ontstaan. Al wat naauw om den hals sluit, als boorden, dassen, halskettingen enz. is zeer gevaarlyk; zy verhinderen den omloop des bloeds uit en naar de herssenen, waaraan de hoofdpynen, duizelingen, beroerten, enz. hunne geboorte verschuldigd zyn.
De volkomenheid der Kleedinge bestaat in gemakkelykheid en reinheid: niets is immers belachelyker dan zich zelv' tot eenen slaaf te maaken van den opschik, en liever, van den morgen tot den avond, zich beweegloos als een beeld te houden, dan zyn haair in wanorde of een speld van zyn plaats te brengen. Zindelykheid en netheid is het voornaamste der Kleedinge, de optooizels dienen veelal om de morsigheid te bedekken en te verbergen.
Ten slotte dient, dat de Kleeding niet alleen naar de luchtstreek, het jaargetyde en den ouderdom des leevens, maar ook, naar de gemaatigdheid en het gestel des lighaams, behoort geregeld te worden. Sterke en harde lieden kunnen veel beter, dan zwakke en tedere, koude of hitte uitstaan, en behoeven dus omtrend hunne Kleeding niet zo zorgvuldig te zyn; doch de juiste hoeveelheid van Kleederen kan niet altoos en voor eenen iederen door redeneeringe bepaald worden: dit kan alleen door ondervindinge geschieden, en elk mensch kan zelve best oordeelen, hoedaanige en hoe veele Kleeding hy nodig heeft, om zich warm te houden.’ |
|