Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 511]
| |
Zedeboekjen voor Kristlijke Dienstbooden. Te Leeuwarden by J. Seydel, 1790. Behalven het Voorberigt, 97 bladz. In 8vo.Een Boekje, welks leezing en herleezing, denzulken, waarvoor het inzonderheid geschikt is, niet te ernstig aangepreezen kan worden; des de Schryver het den Dienstbooden wel mogte aanbeveelen, en te gelyk de Huisheeren aanmoedigen, om het hun, zonder meesteragtigheid, op eene minzaame wyze, ten geschenke te geeven. - Het behelst, na eene gepaste Voorafspraak aan de Huisheeren, over hun behoorelyk gedrag jegens de Dienstbooden, eene reeks van agtervolgende Lessen; in welken de Schryver de voornaamste verschillende omstandigheden, waarin de Dienstbooden zig bevinden kunnen, als doorloopt: des dit Stukje, ten dien opzigte, een vry volledig Zedenboekje genaamd moge worden. De pligten der Dienstbooden worden 'er beknopt en klaar in ontvouwd, vriendlyk voorgedraagen, en met eene ongemaakte deftigheid aangedrongen. - Zie hier, hoe hy hen opleide tot het in agt neemen van dien algemeenen Zedekundigen regel, die een doorgaanden invloed op alle wederkeerige pligten moet hebben. Gelyk gy wilt, [te weeten redelyker wyze] dat u de menschen zullen doen [indien zy zig in uwe omstandigheden mogten bevinden,] doet gy hun ook desgelyks. ‘Hebt gij eenig vermoogen van verbeelding, verbeeldt dan eens, dat gij zelven Heeren en Vrouwen zijt, dat gij gediend wordt van anderen, en vraagt uzelven eens af, hoe gij dan liefst van uwe Dienstbooden zoudt wenschen behandeld te wordenGa naar voetnoot(*). Zo zult gij uwe pligten leeren, zo zult gij leevendige bevattingen krijgen van het gene gij als Dienstbooden aan uwe Heeren en Vrouwen verschuldigd zijt. Nu handelt dan in alle eenvoudigheid steeds zo, als gij het met billijkheid van eenen Dienstboode zoudt verlangen kunnen, wanneer gijzelven Heeren of Vrouwen waart! Het gene gij in deeze of die omstandigheden geern in uwe Dienstbooden zoudt willen zien, moet gij, daar gij zelven nu dienstbaar zijt, betrachten; - het gene gij in deeze of gene gevallen ongeern aan uwe Dienstlingen bemerken zoudt, ook hiervoor dient gij u alleszins te wachten. | |
[pagina 512]
| |
Zoude het u wel aangenaam weezen, wanneer gij Heeren of Vrouwen waart, indien uwe Dienstbooden een slecht hart hadden, en hiervan in hunne gedraagingen spreekende blijken gaven? - indien zij u bestoolen, - bedroogen, - blinddoekten, - belasterden, - u tegensnapten, - u den voet dwars zetten, en u in het eene of andere leed en ongenoegen berokkenden? - wat dunkt u? zoude het u in tegendeel niet onvergelijklijk veel aangenaamer weezen, indien uwe Dienstbooden u achting en eerbied betoonden? - indien zij uw nut, uw voordeel zogten, - opregt voor uw aangezigt wandelden, - hun geheele gedrag voor u open lagen, - uwen goeden naam verdeedigden, - uwe bevelen gehoorzaamden, - uw genoegen bevorderden, en op de best mooglijke wijze met een genegen hart uw eer handhaafden, ja zich meer aan dezelve, dan aan hunne eigen eer, lieten gelegen zijn? Even zo is ook dit laatste uwen Heeren en Vrouwen aangenaamer, dan het eerste; en zo dierhalven is het ook uwe pligt, om dus uwe gedraagingen jegens uwe Heeren en Vrouwen te regelen, en in te rigten. Benaarstigt u daaglijks, om op deeze wijze uwen pligt waar te neemen: gewent u, om u, in de plaats van uwe Heeren en Vrouwen, te stellen, om zo te leeren, te weeten, en in te zien, hoe het hun voorkomen moete, hoe zij te moede zijn moeten, wanneer gij hun gehoorzaamt, of niet gehoorzaam zijt, wanneer gij dit of dat doet, of hier of daarin nalaatig in zijt. Op deeze wijze zult gij de beste begrippen van uwen uitgebreiden pligt krijgen; volgt deezen eenvoudigen regel, toetst hier alle uwe verrigtingen aan, en deeze manier van denken en handelen zal u in de daad tot de beste en nuttigste Dienstbooden vormen: hoe meer gij deezen regel volgt, dies te geruster, gezegender, blijmoediger, gelukkiger zult gij weezen; dies te onbeschroomder en liever zult gij aan God en de eeuwigheid denken; ja, volgt gij deezen voorgeschreeven regel, dan zult gij steeds met eene kinderlijke vrijmoedigheid, met een vertrouwend geloof tot voor 's Heeren troon naderen durven, en uwe hartlijke gebeden tot Hem kunnen opzenden; ook dan kunt gij verzekerd weezen, dat uwe Algenadige Hemelheer, die hoog woont, maar ook laag nederziet, het oog van medelijdende Liefde op u nederslaan, uwe oodmoedige smeekingen verhooren, en u de begeerten uws harten geeven zal.’ |
|