| |
Aanmerkingen over den Leertrant van Jesus,met betrekking tot de Denkwyze en het Spraakgebruik der Jooden. Ter juiste en rechtmaatige beoordeeling van het geen, wat Leere van Jesusis. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amsterdam by van der Kroe en Capel, en Wessing en van der Hey, 1791.Behaiven het Voorwerk, 280 bladz. In gr. octavo.
In de overweging der bedenkingen over de inschiklykheid van Jesus, in zyne gehouden leerwyze, omtrent den denktrant, en de heerschende gevoelens der toenmalige Jooden, die zommige Uiteggers der Euangelieschriften zeer eng bepalen, terwyl anderen dezelve zeer verre uitbreiden, is de Opsteller dezer Aanmerkingen enigermate tot een middenweg gebragt. Men heeft natuurlyk te verwachten, dat een Geschrift van die natuur, noch aen de ene noch aen de andere party, die wat sterk met het geliefkoosde denkbeeld ingenomen is, voldoen zal; maer 't is hierdoor, veelligt, te beter geschikt voor hun, die, in het thans zwevende verschil van denken deswegens, tot nog geen party getrokken hebben. De zodanigen, nog onbevooroordeeld zynde, bemerken gemeenlyk vry klaer, dat het stuk, zo aen de ene als andere zyde, overdreven word; des het 'er, hunnes oordeels, inzonderheid op aenkome, om een middenweg te vinden; uit welken hoofde Schryvers van dien stempel te eer hunne mindere of meerdere goedkeuring kunnen wegdragen; wanneer ze het onderwerp met bedaerdheid en oordeel behandelen. Aengezien dit vereischte nu in deze Aanmerkingen duidelyk te bespeuren is, zo is derzelver lezing den zodanigen aen te raden, om hierdoor tot nader onderzoek opgeleid te worden. 't Is toch met zulk ene aenrading ons oogmerk niet, den Lezer in den waen te brengen, als oordeelden wy, dat de Schryver den juisten middenweg getroffen zou hebben; maer 't komt ons voor, dat zyn Geschrft by uitstek wel ingericht zy, om den Lezer tot opmerkzaemheid op dit stuk te brengen, waerdoor hy te beter in staet
| |
| |
gesteld zal worden, om het geen tot dit onderwerp betrekking heeft, behoorlyk na te gaen; als uit het volgende beloop van den inhoud zyner voorstellingen gereedlyk is af te nemen.
By den aenvang handelt onze Autheur over den Leertrant van Jesus in den Volkstoon, met betrekking op de tael, en toont ons, dat die Hemelsche Leeraer zich wyslyk, schoon niet vermydinge van de tael der heffe des Volks, van de gewoone Volkstael bediende, om zyne leeringen, naer den Jooden-denktrant, op ene voor hun verstaenbare manier te ontvouwen. Tevens doet hy ons zien, hoe noodzaeklyk het zy, dit in agt te nemen, zo in 't uitleggen der Euangeliebladen, als in 't verklaren der Geloofswaerheden; mitsgaders hoe aenpryzenswaerdig het zy, dat de Volks Leeraers, ook in deze dagen, zich dien Leertrant eigen maken; door zich, in hunne wyze van voorstellen, zo veel 't geschieden kan, naer de manier van denken der Toehoorderen te voegen. - Ter nadere ophelderinge en uitbreidinge van het gezegde, wegens het gebruiken der Volkstale, doet hy ons verder opmerken, met het aenvoeren van daertoe betrekkelyke voorbeelden, dat 'er, in de uitdrukkingen van Jesus, vele zaken uit de tael des gemenen levens verklaerd moeten worden. Zulks geeft hem aenleiding, om zich nader uit te laten over het byzonder spraekgebruik der Jooden, en de hulpmiddelen om het zelve te leeren kennen: waeraen hy te gelyk eenige aenmerkingen hecht over de toepassing van het gezegde by de verklaring der woorden van Jesus. - Het dusver voorgedragen betreft inzonderheid het gebruiken der Volkstale, dan hierby heeft men de inschiklykheid van Jesus niet te beperken; hy voegde zich, gelyk onze Schryver verder toont, ook dikwyls, in zyne wyze van voorstellen, naer de Joodsche manier van denken; naer hunne wyze van voorstellen en betoogen, naer de gesteldheid en het character zyner Toehoorders; ja hy maekte ook, in zeker opzicht, wel eens gebruik van de heerschende gevoelens der Jooden. - Op het ontvouwen hiervan, dat de Autheur door veele voorbeelden opheldert, en waeromtrent hy toont, hoe de Schrift-uitleggers en Volks-Leeraers hiervan een nuttig gebruik behooren te maken, komt verder de groote vraeg in
overweging, ‘of deze inschiklykheid van Jesus zich zo verre uitstrekke, dat Hy zich ook naar de dwalende Volksbegrippen en Volksgevoelens gedragen hebbe?’ - Volgens het inzien van onzen Autheur is de bevestigende beantwoording dezer
| |
| |
Vrage, de zaek van vooren beschouwd zynde, reeds aen regtmatige tegenbedenkingen onderhevig; hy begrypt echter zeer wel, dat de door hem deswegens aengevoerde redenen niet boven alle tegenspraek zyn; dan, met dit alles, komt het, zyns oordeels, hier voornaemlyk aen, op de overweging ‘van zekere onbedrieglijke grondstellingen en kenmerken, aan welken men de zuivere waarheid in de Leere van jesus, en het geen tot den leertrant en de wijze van voorstellen behoort, onderscheiden kan.’ Hy vermeet zich niet dit beslissend te zullen uitvoeren, maer hy bedoelt 'er ene proeve van aen de hand te geven, of ze ook dienen konde, ‘om de opmerkzaamheid, op dergelijke noodzaaklijke kenmerken, op te wekken en gaande te maaken.’ - En hiertoe is ene volgende afdeeling van dit Werkje met oordeel ingericht; waerin de Schryver het 'er op toelegt, om zodanige kenmerken by te brengen, dezelven nader te bepalen, en met voorbeelden, uit de redenvoeringen van Jesus, op te helderen. - Hieraen hecht hy wyders nog enige aenmerkingen ter stavinge van zyne gedachten, dat de opgemelde bepalende Vraeg veeleer ontkennende te beantwoorden zy; nadien hy oordeelt gewigtige redenen te hebben, om uit den Leertrant, in de Euangelische en Apostohsche Schriften voorkomende, af te leiden, dat Jesus, hoe inschiklyk ook in het bovenaengeduide, zich geenszins naer dwalende begrippen geschikt, of zyne manier van leeren, naer enige volksdwalingen, geplooid heeft. - De Autheur, hiermede zyn gevoelen verklaerd en aengedrongen hebbende, verledigt zich voorts tot een onderzoek van het bewys, het geen anders denkende, voor de inschiklykheid van Jesus aen Volksdwalingen, bybrengen, ontleend uit de overweging, dat Hy 'er zich uit Wysheid naer gevoegd heeft, wegens de toenmalige gesteldheid der omstandigheden en toehoorderen: een bewys dat, naer zyn inzien, gansch niet voldoende is, en waervan hy de krachtloosheid, uit den gehouden leertrant, alleszins poogt aen
te wyzen. - Voor 't overige merkt hy, ten opzichte van het gebruiken van dezen uitlegkundigen regel, nog op, dat men dikwerf geen behoorlyk onderscheid maekt, tusschen voorstellingen, die te betrekken zyn tot de volkstael en denktrant, en zodanigen, die volksdwalingen zouden kunnen versterken: men ziet zomtyds, gelyk hy door voorbeelden aentoont, deze en gene manieren van voorstellen uit het laetste gezichtspunt; terwyl ze intusschen als voorstellingen van de
| |
| |
eerste aengeduide soort beschouwd moesten worden. - Eindelyk vestigt de Schryver onze aendacht nog op de gronden, waerop men zommige gevoelens aen de Jooden van dien tyd, als gemene Volksbegrippen toeschryft, en voor Volksdwalingen houd, naer welken Jesus zich zou geschikt hebben. Het komt hem voor, dat men daeromtrent meermaels de vereischte omzichtigheid niet gebruikt heeft; en tracht te doen zien, hoe moeilyk en onzeker het dikwyls zy, wanneer men beweren wil, dat het een of ander een oud Joodsch gevoelen is, naer 't welke Jesus zich geschikt zou hebben. En dit geeft onzen Autheur aenleiding, om, ten besluite, nog enige aenmerkingen mede te deelen over de Bronnen, (uit welken men zulke Joodsche gevoelens scheppen wil,) met opzicht tot derzelver waerde, en in hoe verre men 'er gebruik van kunne maken. Met de Talmudische en Rabbynsche Schriften heeft hy, in dit geval, met veel op; van meerder dienst schat hy de Werken van Josephus en Philo, als ze met een omzichtig oordeel gebruikt worden; en bovenal pryst hy de Alexandrynsche Overzetting aen, als best geschikt, met alleen ter ophelderinge der uitdrukkingen en spreekmanieren van Jesus en zyne Apostelen, maer ook wel inzonderheid om de Joodsche denkwyze te leeren kennen. Tot dit laetste einde komt dezelve hier te meer te stade, doordien, gelyk onze Schryver zegt, ‘deze Overzetters, om het Hebreeuwsche uit te drukken, dikwijls juist zulke bewoordingen en manieren van spreeken gebruiken, die haaren oorsprong van zekere Joodsche begrippen hebben, welken men daarin ligtlijk ontdekken kan. Ook verkoozen zij zomtijds, wanneer zij de zaak volgens het spraakgebruik op verscheidene wijze konden uitdrukken, juist die uitdrukking en wijze van voorstellen, welke de oude Joodsche denkwijze medegebragt.’ |
|