Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve van Oordeelkunde, betreffende de Poëzy. No. 2 en 3. Te Utrecht by de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1791. In gr. 8vo. 55 en 16 bladz.In het tweede StukjeGa naar voetnoot(*) deezer Proeve, bepaalt de Schryver zich tot het mededeelen zyner Aanmerkingen, over twee Lentezangen van den Dichter j. bellamy; vraagende, ten opzichte van de tweede: (de eerste bevalt hem, op verscheiden plaatzen, niet.) ‘Is niet dit Gedicht meer waard, dan honderd Lentezangen, waarin ons niets voor oogen gesteld word, dan het vriendelyk straalen der Zon, het ontluiken der bloemen, het vloeijen der beeken, en wat men gewoonlyk op zodanigen Catalogus der Lente al verder opgeschreven vind?’ - ‘Gewaarworden en denken te gelyker tyd, dat is de groote kunst van een Dichter.’ Vervolgens geeft hy iets over de Romanze; welk iets echter 24 bladz beslaat; en dat nog tienmaal zo veel bladzyden zou kunnen beslaan, indien men van elk soort van Romanzen Gevolgen en Regelen wilde afleiden, die met dat byzonder soort overeen komen. Zedert men de stoffe der Romanze, zo wel uit de Fabelleer als uit de Riddergeschiedenissen; uit de wezenlyke waereld zo wel als uit de verdichte; uit den tegenwoordigen tyd, zo wel als uit den voorgaanden, gekozen heeft: en zedert men in die Gedichten, nu eens ernstig, dan boertig, dan treurig, en dan meer hekelend en schertzend geweest is, en alle deeze Lierzangen met een en denzelfden naam heeft bestempeld; zedert is het byna vergeefschen arbeid, onderscheidene merktekenen en regelen van deeze Gezangen af te leiden, om daar andere naar te willen bewerken, De zekere grond, die in alle Romanzes te vinden is, bestaat daarin, dat het Vertelzels zyn; en dat dezelve de Versmaat van het Lierdicht moeten hebben. | |
[pagina 499]
| |
Al het overige is geheel toevallig, en kan, naar het oogmerk van den Dichter, veranderd worden. Naarmaate deeze vreeze of medelyden tracht te verwekken, naarmaate hy 's menschen hart wil roeren of vermaaken; eene daad, op de meest dichterlyke wyze wil voorstellen, of eenvoudig wil verhaalenGa naar voetnoot(*); naar deeze maate verwisselen de geheele aanleg van zyn Gedicht, de inkleeding en de voordragt. Men zou derhalven eerst eene Geschiedenis der Romanze behooren te schryven, en zelfs naauwkeuriger, als Professor EschenburgGa naar voetnoot(†), de vertellende Liederen, die de meeste Natiën bezitten, moeten verzamelen, en onder zekere rangen schikken; en dan daarna zou men eerst aan het bepaalen der Regelen, of aan de Theorie der Romanze, moeten denken. Vervolgens treft men in dit tweede Stukje, nog aan: 1.) Uit een brief, aan....... behelzende eenige gemengde Aanmerkingen, over zekere plaatse in milton's Paradys Verlooren, welke veele overeenkomst heeft, met twee Verzen van bellamy, en over zeker Lentedicht, van het Genootschap door arbeid en yver, te Leyden; welk Genootschap (zo veel wy weeten) thans niet meer in wezen is. 2.) Vergelyking van het Gedicht Chloris, door j. bellamy, en de IXde Fabel, uit het eerste Boek der Herscheppingen van ovidius. In welke vergelyking de Schryver tracht te betoogen, dat bellamy gemelde Fabel zeker nagevolgd heeft, maar te gelyk oorspronglyk Dichter gebleven is; volgens de bosch, over den aart der waare Navolginge. In het derde Stukje beklaagt zich de Schryver over zekere Beöordeelinge van de twee eerste Stukjes zyner Proeve, welke men in de Algemeene Konst- en Letterbode, No. 154 dezes Jaars, heeft medegedeeld. En zegt (dat ons in veele opzichten spyt): In de verwachting dat zyn Ed. (de Schryver dier beoordeeling namelyk) ons wel met een voorbeeld zal willen vereeren, hoe men eigenlyk beöordeelingen betrekkelyk de poëzy moet schryven, leg ik de pen, als Schryver der proeven desäangaande, neder? Uit de meerdere waarde die het 2de Stukje boven het 1ste heeft, hadden wy op een geheel ander besluit gehoopt. |
|