Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTwee bekroonde Prysverhandelingen. De eerste over den Oorsprong der Spraak. De tweede, over de Oorzaaken van den vervallen Smaak, by de verscheiden Volken daar hy voorheenen bloeide. Door J.G. Herder,Schryver der Hebreeuwsche Poëzy, enz. Uit het Hoogduitsch naar den tweeden verbeterden Druk, door Y. van Hamelsveld.Te Amsterdam by Wessing en van der Hey, 1790.In gr. 8vo., 285 bladz.Er zyn maar weinig zulke gewigtige voorrechten, welke den redenlyken Mensch boven het redenlooze Vee verheffen, als het Spreeken. De Taalen of Spraaken zyn de byzondere Natien eigen geworden, en vallen, door het da- | |
[pagina 491]
| |
gelyks gebruik, hunne tongen zoo ligt, dat zommige Lieden byna zouden gelooven, dat 'er geheel geen kunst in het Spreeken ligt opgesloten; indien men slechts van goede Spraakdeelen en de vereischt wordende stemme voorzien is. Maar deeze oppervlakkige denkers weeten niet, dat de Spraake niet enkel het VeeGa naar voetnoot(*), maar den Mensch zelve, geenzins van natuure is aangeboren; nadien dezelve door een kunstmaatig onderwys, en een aanhoudend gebruik, geleerd moeten wordenGa naar voetnoot(†). Ten anderen weeten zy zo weinig van de wezenlyke inrichting, de waarde en schoonheid der Taale, noch van derzelver vereischten, dat zy veel te voortvaarend deeze Wetenschap ligt noemen, die de verstandigste Wysgeeren van alle Natiën, en door alle Eeuwen, voor een zeer moeilyk werk gehouden hebben. Men geest al to dikmaals een slegte bepaaling van de Spraak en het Spreeken, wanneer men het laatste in eenige hoorbaare klanken reeds wil aantreffen. Want dus doonde zal men ook de Dieren, wier Woordenboek naauwlyks een vierde van één bladzyde beslaat, daardoor ook een Spraak kunnen toeschryven, wanneer zy eenige inwendige gewaarwordingen en natuurlyke driften, door hun blaeten, loeijen, baffen, kirren, enz. doen hooren. Doch het spreeken is een vermoogen, dat ook uitwendige gewaarwordingen, door verneembare toonen kan uitdrukken: een vermoogen, dat den mensch alleen geleerd kan worden, en eigen is, nadien 'er overdenking by vereischt wordt, iets, dat de Dieren missen. Het naarklappen van zommige woorden, door Exters, Papegaaijen, enz. maakt geen verandering in deeze stelling: zy kunnen enkel als Werktuigen, of Tafelörgels | |
[pagina 492]
| |
beschouwd worden, welke afloopen en speelen als zy opgewonden zyn, of enkel die woorden naarklappen die hen geleerd zyn. De Spraak is derhalven, op het naauwst bepaald zynde, eene mondelyke en hoorbaare uitdrukking van denkbeelden, gevoelens en gewaarwordingen, welken wy menschen elkander willen voorstellen. In onderscheiding van door Gebaarden zyne meening uit te drukken, dat geen spreeken maar beduiden kan heeten: en in onderscheiding om door middel van geschilderde, en volgens de natuur ontworpen, beeldenGa naar voetnoot(*), of door zommige, naar willekeur aangenomen tekenen, zo als men in het schryven gebruikt, kan men nog, op verscheidene wyzen, door hoorbaare klanken zyne gevoelens uitdrukken. Deeze verscheidenheid, geheel op de natuurlyke gesteldheid van den Aardkloot, en de verschillende Zeden der Volken gegrondvest, brengt ook de verscheidenheid der Spraake mede; en hierdoor is de Taal het gewigtigste teken om een Volk van andere Volken te onderscheiden. Want een Volk kan zyne Zeden, Gebruiken, ja zyn' Godsdienst zelfs, veranderen, en evenwel hetzelfde Volk blyven; maar neemt het eene andere Spraake aan, dan is alles veranderd; en men kent dat Volk byna niet meer. Getuigen hiervan zyn de Wenden in Saxen, en de Bojers en Slavoniërs in Boheemen, welke beide Natien door de Duitschers gedwongen zyn geworden, om hunne Spraake aan te neemen, en zederd dien tyd als met hen ingelyfd zyn geworden. Wie eenigzins Wysgeerig over de Spraak wil oordeelen, behoort de beroemde Verhandeling van herder, uber der ursprung der Sprache, zo min als het reeds aangehaalde Werk van monboddo, onbekend te zyn. Een Man, die den geest der Hebreeuwsche Dichtkunde zo duidelyk wist op te geeven, kon onmogelyk slegt schryven, over den Oorsprong | |
[pagina 493]
| |
der Spraake, daar de eerste Spraake aller Natiën, waarschynlyk, Poëzy geweest is. Het is waar, de Eerw. van engelen klaagde reeds, de Hooggeleerde hamelsveld klaagt heden, en de meeste Leezers van herder's Schriften klaagen altoos, dat hy een duisteren en ingewikkelden styl heeft, die het overzetten zyner Schriften moeilyk maakt: intusschen zyn 'er zo veele en zulke zaakryke denkbeelden in die Schriften opgesloten, dat men zich gaarne eene tweede leezing zal getroosten, die men dikmaals om den zin te vatten, vooräl in de Vertaaling van deeze Verhandeling, noodig heeft. De Schryver heeft zyne Verhandeling in twee voornaame deelen gedeeld. In de eerste onderzoekt hy, of de Menschen, aan hunne natuurlyke bekwaamheden overgelaten, zich zelven eene Spraak hebben kunnen uitvinden? En in de tweede: langs welken weg de Mensch zich het gevoeglykst een Spraak heeft kunnen en moeten uitvinden. Ten betooge van het laatste heeft hy de hebbelykheden van den Mensch, geschikt tot het uitvinden eener Spraake, onder de volgende vier Natuurwetten gebragt, en voorgedraagen: 1.) De Mensch is een vry-denkend, werkzaam wezen, wiens krachten by voortgang voortwerken; daarom is hy een Schepzel van Spraak. 2.) De Mensch is, volgens zyne bestemming, een Schepzel van kudde, van gezelschap; de beschaaving en voortgang eener Taal is hem derhalven natuurlyk, wezenlyk, noodzakelyk. 3.) Nadien het gantsche menschelyk geslacht onmogelyk ééne kudde blyven kon, zoo kon het ook niet ééne Spraak blyven behouden; daar was derhalven eene vorming van verscheiden Volksspraken noodzakelyk, en 4.) gelyk, naar alle waarschynlykheid, het Menschelyk geslacht één voortgaand geheel van éénen Oorsprong, in ééne groote huishouding uitmaakt, dus ook alle Spraken, en met deezen de gantsche schakel van beschaving. Deeze uitmuntende Verhandeling, welke 168 bladz. beslaat, wordt gevolgd, door eene tweede Prysverhandeling van denzelfden Autheur, groot 60 bladz., behelzende de Oorzaaken van den vervallen Smaak, by de verscheiden Volken daar hy voorheen bloeide. In het eerste gedeelte wordt onderzogt wat eigenlyk Smaak genoemd kan worden; in het tweede, welke de oorzaaken geweest zyn, dat de Smaak by alle de Volken, by welke hy voorheen bloeide, in verval is geraakt; wordende in het derde Deel eenige gevolgen daarvan opgegeeven. Deeze Verhandeling is uit den aart min Wysgeerig, en meer onderhoudend door voorbeelden, | |
[pagina 494]
| |
dan de voorgaande, schoon zy in gewigt 'er niet by haalen kan. De Autheur beschryft in het tweede gedeelte, de vier onderscheiden Tydperken van den Smaak, als 1.) by de Grieken, 2.) by de Romeinen, 3.) by de Italiaanen, onder leo den Xden, en eindelyk, ten 4.) by de Franschen, onder lodewyk den XIVden. De laatste zullen wy onzen Leezeren, als eene enkele Proeve uit dit Werk, mededeelen. ‘Een nieuw tydperk van den Smaak kwam weder onder lodewyk XIV, waarop men, behoudens het onderscheid der omstandigheden, kan toepassen, het geen, tot hier toe, by andere Natiën is opgemerkt. Gelyk die, zoo was ook dit door genies lang te vooren voorbereid. Rabelais en montagne wachtten naar geenen lodewyk; corneille hadt richelieu en de Academie tegen zich; zelfs de sterkste genies onder lodewyk waren niet van de Hofparty: pascal, fenelon, rousseau, la fontaine; en Racine hadt zulks minder mogen zyn. Lodewyk kon derhalven geene genie, maar Smaak opwekken, toen hy juist op en na een tydperk van genies kwam. Om hem leefde: deftigheid, werkzaamheid, luister en waardigheid. Naar deezen vormde zich dus de Spraak; zo handelde lodewyk en elk naar zyn voorbeeld, in zynen kring; de Smaak nam derhalven eene gedaante van welleevendheid aan in al haar voorkomen. De Welsprekendheid, die niet meer vliegen kon, klapwiekte ten minsten met welvoeglykheid: het Tooneel, dat niet meer werken kon, werdt een schouwplaats der Zeden, der welvoeglykheid, der Wysgeeren en Heldengeest in schyn. De Kunsten, die geen nationale dryfveeren meer zyn konden, stonden 's Konings hoogmoed en zyne daaden ten dienst. Wie niet dichten kon, maakte fraaye verzen, en wie geen geschiedenis kon schryven, deklameerde fraai, en tekende historische Schilderstukken. De Spraak, die haare sterkte, haaren rykdom, haare volheid voor lang kwyt was, vormde zich tot den toon der Maatschappy, der naauwkeurigheid, en der welvoeglykheid. Dit was de kleur van lodewyk's Eeuw, die volkomen overeen kwam met zyne bron. Het verderf moest spoedig uit die zelfde bron voortkomen. Wanneer de wortelen van den Smaak niet diep in de behoefte der Natie, in de gesteldheid hunner Zeden, lagen, wanneer openlyk lodewyk geenen geschiedschryver van zyn ryk hadt, en hebben kon, zo als xenofon en livius geweest waren; wanneer zyn Tooneel der Natie onmogelyk zyn kon, het geen het in Atheenen was, en zyn moest; wanneer zyn bourdaloue noch tegen, noch voor, hem te spreeken hadt, | |
[pagina 495]
| |
het geen demosthenes tegen filip voor Atheenen sprak, en waarschynlyk geen Griek by bossuet's verheven Madame est morte! Madame est morte! in traanen zou gesmolten hebben, zoo is het klaar, dat die schitterende Smaak van de Maatschappy, die edele Hofsmaak, die toen alles regeerde, ook als zodanig moest bederven. Dat zelfde publiek, die zelfde opgeklaarde en vernuftige kring, die eens aan de Spraak ligtheid, zuiverheid, welvoeglykheid verschaft hadden, gaven haar ook heel spoedig, een' weinig voegend vernuft, spitsvinnigheid, en den ellendigen Smaak, om door toeren te treffen. Men verliet dus, gelyk fenelon, st. mard, racine, en wie niet meer? klaagen, die eenvouwige grootheid, die onverwrikte, onbedwongen natuur, die edele eenvoudigheid, en men ontleedde de gedachten zo fyn, zo hoflyk nieuw gezogt en aartig, tot dat 'er geene gedachte meer overbleef. Het geen seneka voor de Romeinen geweest was, werdt fontenelle; la motte werdt petronius; de jonge crebillon, met zyn onuitputbaar vernuft tot Sprookjes, bragt uit zyne gezelschappen een Chineesche pop ten voorschyn, die dartel, fyn en klein is; marivaux ontleedde de groote karakter-beelden van moliere in miniatuur schilderingen vol sentiment. De Academie van den goeden Smaak leverde het geen zy leveren moest, komplimenten; het veld van den Hof-smaak kon niets anders voortbrengen. Hierby kwamen ongelukkige lotgevallen der regeering, van welke toch by slot alles afhing, welke natuurlyker wyze alles zeer verstoorden. En nadien het beste, dat voortgebragt werdt, op de meening van een eng pupliek, dat is, een uitgezogten kring van zogenoemde kenners, rustte, zo moest het vuil monster, kabaalen, den Smaak hier meer vernaauwen, stremmen, en bederven dan elders, en ooit in andere tyden. De dartele opvoeding, de levenswyze der hoofdstad drong, dewyl alles op een modesmaak berustte, tot op rechters en rechteressen, dus ook op schryvers en kunstenaars, door; om van veele andere uitspruitzels te zwygen, die allen uit denzelfden wortel kwawen. Een Smaak is 'er kwalyk aan, zo dra hy alleen Maatschappy of Hofsmaak zyn kan en mag; heel spoedig wordt hy zwak, en daar hy het publiek diende voor te gaan, blyft hy achter. De grootste mannen na dien tyd, zien wy, moesten door deeze vooröordeelen heen breken, om slechts vryër lucht te ademen. Rousseau riep, als uit de Woestyn; en hy hadt dit niet behoeven te doen, indien de tegenzy niet | |
[pagina 496]
| |
al te bloeijend geweest was. Montesquieu, gelyk de marcellus van horatius, wies als een edele boom alleen op zyne ruimte; en nog zou hy veel door zyn Esprit niet hebben willen vergoeden, indien hy zyn gtoot voorwerp bepaalder hadt mogen omvatten. Eindelyk was voltaire groot als kolumrus, zoo dat hy, buiten de Eeuw van lodewyk, nog eene Waereld geloofde. Hy stak over in het land der vyanden van den Smaak zyner Natie, naa Engeland, en roofde vuur van hun vuur; hy vormde zich buiten de schoone kringen van Parys inter discrimina rerum, en werdt voltaire. Het land, dat meer dan één voorbeeld van ligtheid, welvoeglykheid, naauwkeurigheid (Précision) en klaarheid voor gantsch Europa vertoond heeft, heeft zich zelf, misschien voor een poos, diepe oorspronglyke gewaarwording moeilyk gemaakt. Het licht is in een lichte schemering rondöm verbreid, en vlamt dus op in eene kleine helle vlam. Men staat te digt onder de standbeelden van voorige tyden, en levert daar voor enkel Postementen. - Dus hadden de oorzaaken van den Smaak in Frankryk ook zaaden van zyn verval in zich zelven.’ |
|