Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Vervolg van stichtelyke Leerredenen, door J. Newton,Predikant te Londen. Uit het Engelsch vertaald door M. van Werkhoven.Tweede Stuk. Te Amsterdam, by M. de Bruyn, 1791. In gr. octavo, 360 bladz.
| |
[pagina 467]
| |
Het hoofdonderwerp is en blyft 's Heilands Verlossingswerk; hier wel byzonder ten opzichte van deszelfs voltrekking met zyn Hemelvaerd, de heerlyke en zalige vruchtgevolgen daervan, mitsgaders de dankbare lof aen Gode en Jezus Christus toegebragt; welke stoffen zyn Eerwaerde, volgens zyne bekende leiding van Godsdienstige gedachten, gelyk alvoorens, stichtelyk behandelt. Hierby heeft men, in 't Nederduitsch, nog afzonderlyk gemeen gemaekt 's Mans Leerrede over den Lofzang der Gezaligden, uit Openb. V. 9. Gy hebt ons gode gekocht met uw Bloed, uit alle Geslachten, Talen, Volken en Natien. In 't oorspronglyke behoort ze by de voorgemelden, en tot dat tweede Stuk, het welk anders ene, aen het overwoogen onderwerp eigen, Leerreden mist. Men heeft niet goedgevonden, de reden van deze schikking gemeen te maken; doch, waer dezelve ook te zoeken zy, de Lezer is 'er niet door benadeeld; mogelyk is zy zommigen nog al gevallig. Zy, die de geheele verzameling der Leerredenen van zyn Eerwaerden bezitten, kunnen 'er deze byvoegen: en zodanige Lezers, dien 't aenkoopen van 't geheele Werk niet behaegt, kunnen nu deze Leerreden afzonderlyk houden; waertoe veelligt de een en ander nog al bewoogen zal worden, ter oorzake van de byzonderheden, waerop de Eerwaerde Newton zyne gedachten, in dezelve, gevestigd heeft. Buiten het behandelen van de gemene plaetzen der Godgeleerdheid over het Verlossingswerk als ene Kooping, of liever Vrykooping, door een Losprys, te weten, het Bloed van Christus, en deszelfs uitgestrektheid, waeromtrent zyn Eerwaerde zyne vroegere voorstellingen deswegens hier nader opheldert, bepaelt onze Leeraer zich ten laetste tot ene gezetter overweging van 't geen het gezicht, Openb. VII, voorgedragen, hem aen de hand schynt te geven, ten aenzien der wyduitgebreidheid van het Verlossingswerk. Hy vermeet zich niet daeromtrent een beslissenden toon aen te nemen; en geeft zyn, met ene behoedzame omzichtigheid, geopperd gevoelen hierover niet hooger op, dan voor ene waerschynlyke gissing. - Ene gissing, die aen zommige Lezers, 't zy bepaeldlyk tot het gezicht, of wel in 't algemeen tot de zaken zelven, nog al aenleiding tot nadenken zal kunnen geven; 't welk ons te eerder noopt, om dezelve alhier voor te dragen. Ze is van dezen inhoud. ‘Door de honderd vierenveertig duizend, die verzegeld waren aan hunne voorhoofden - een bepaald voor een on- | |
[pagina 468]
| |
bepaald genoomen, zoo als zeer gemeen is, in de heilige Schrift - verstaa ik die geenen, welken, tot jaaren van onderscheid gekoomen, en leevende waar het Evangelijk bekend is, in staat gesteld worden, om openlijk en zichtbaar belijdenis te doen van den Godsdienst, en als gemerkt zijn aan hunne voorhoofden, en kenbaar, wiens zij zijn, door hunne vrijmoedige en standvastige afscheiding van den geest en de zeden der weereld, die in het booze ligt. - En door de ontelbaare meenigte, welke van deezen uitdrukkelijk onderscheiden wordt, zou ik verstaan, die geenen, welken elders genoemd worden, des heeren verborgenenGa naar voetnoot(*), en gelooven, dat deezen waarlijk eene zeer groote schaare uitmaaken, welke door Hem, die kent de geenen die de zijnen zijn, vergaderd wordt uit alle Geslachten, Taalen, Volken en Naatsijen. - Deezen zou ik onderscheiden in de volgende klassen: 1. Kleine kinderen. - Het koomt mij voor 't minst hoog waarschijnelijk voor, dat de zaligmaaker, wanneer Hij zeide: Laat de kinderkens tot mij koomen, en verhindert ze niet; want derzulker is het Koningrijk der hemelenGa naar voetnoot(†), niet alleenlijk wil leeren, de noodzaaklijkheid, om te worden als kleine kinderen, in eenvoudigheid, en andere hoedaanigheden, zonder welken wij, gelijk de heiland elders verklaartGa naar voetnoot(§), in zijn Rijk niet kunnen ingaan; maar dat Hij ons eene daadzaak bekend maakt - naamlijk deeze: Dat het getal der kinderen, die werkelijk gode gekocht zijn door zijn Bloed, het getal der volwassen Geloovigen zoo zeer verre te boven gaat, dat, vergelijkender wijze gesprooken, zijn Koningrijk gezegd mag worden, uit kleine kinderen te bestaan. - De Apostel paulus spreekt van dezelven, als die niet gezondigd hebben in de gelijkheid van adams overtreedingGa naar voetnoot(β), d. 1. met toestemming van hun verstand en wil. En wanneer hij zegt: Wij allen moeten geopenbaard worden voor den Rechterstoel van christus; dan voegt hij 'er bij: Op dat een iegelijk wechdraage het geen door het ligchaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, het zij goed, het zij kwaadGa naar voetnoot(‡). Maar kinders, die in hunne kindsheid sterven, hebben niets in het ligchaam gedaan, noch kwaad, noch goed. Het is waar, zij zijn van natuure boos en bedorven, en moeten, zullen zij zalig worden, eene bovenna- | |
[pagina 469]
| |
tuurlijke verandering ondergaan. En, schoon wij niet begrijpen kunnen, op welk eene wijze die verandering geschiedt, kan ik echter niet denken, dat iemand zoo stoutmoedig zal zijn, van te beweeren, dat het onmoogelijk zou weezen, dat kleine kinders zalig wierden. Maar dezelfde Magt, die zulk eene verandering in sommigen te weeg brengt, kan dezelve ook in allen te weeg brengen. - En daarom vinde ik mij geneigd om te gelooven, - zoo lang de Schrift het mij niet verbiedt, - dat alle kleine kinderen, uit alle Geslachten, Volken en Naatsijen, zonder uitzondering, die sterven voor dat zij bekwaam zijn om naar de gelijkheid van adams overtreeding te zondigen, en die niets in het ligchaam gedaan hebben, waarvan zij rekenschap zouden kunnen geeven, - begreepen zijn in de Verkiezing der GenadeGa naar voetnoot(*). Zij zijn gebooren voor eene beetere Weereld, dan deeze. Zij treeden maan even deeze rampwoestijn in, - schielijk gaan zij dezelve door, - hunne kleederen worden gewasschen en wit gemaakt in het Bloed des Lams, - en zij worden, om zijnen wil, gevoerd voor gods Troon. - Vraagt iemand mij; Waar is de scheidlijn? welke is de ouderdom, op welke kinders voor daadelijke zonden verantwoordlijk worden? - Ik maak geene de minste zwaarigheid, om hier rondborstig mijne onkunde te belijden. God weet het. 2. Ik breng 'er toe, een volk, verborgen onder de meest verbasterde Maatschappijen in het burgerlijke of kerkelijke, welken den naam van Christen Maatschappijen draagen; alwaar onkunde en bijgeloof, of dwaalingen - welken, hoe ook verfijnd, niettemin strijdig zijn tegen het Evangelij - algemeen heerschen, en haaren invloed oefenen. Wat kan aan een verlicht en menschlievend gemoed beklaagelijker | |
[pagina 470]
| |
voorkoomen, dan de algemeene staat der Roomsche en Grieksche Kerken, waar de overleveringen, uitvindingen, en leeringen van menschen, een sleep van grootsche en lastige plegtigheden, het vertrouwen op Missen, Boetedoeningen en Bedevaarten, op Legenden en gewaande Heiligen, de voornaame trekken van den openbaaren Godsdienst uitmaaken! Veele Volken zijn in die dikke duisternis gewikkeld; doch zij zijn niet geheel verstooken van de heilige Schrift. Eenige gedeelten derzelve zijn in de inrichtingen van hunnen Eerdienst ingeweeven. En wij kunnen niet twijfelen, of 'er zijn van tijd tot tijd enkele persoonen onder hen geweest, die, ondanks de nadeelige omstandigheden en vooroordeelen hunner opvoeding, het leven en de kracht der waare godvrucht gekend en ondervonden hebben. - 'Er zijn, desgelijks, onder Protestanten, zekere Leerstelsels, welken, ofschoon ondersteund door Geleerden, en door veelen omhelsd, nogthans zoo weinig met den regel van het Nieuwe Testament overeenstemmen, als de grofste dwaalingen des Pausdoms. En evenwel ontmoet men onder dezelven hier en daar menschen, die door de werking van den heiligen geest, welke hen de Schriften doet verstaan, wijzer gemaakt worden dan hunne Leeraars, en die - schoon nog gekluisterd door eenige misvattingen en vooroordeelen - over het geheel blijken geeven, dat hunne hoop gevestigd is op de eenige verzoening, dat zij gode gekocht zijn, en dat zij het geloof bezitten, welk door de liefde werkt, het hart reinigt, en de weereld overwint. 3. Ik zal nog een stap verder gaan. - Gesteld, dat een Heiden, ontbloot van de Genademiddelen, door welken de bekeering gewoonlijk wordt gewerkt, gebragt wierd tot een gevoel van zijne ellende, tot een besef van de ledigheid en ijdelheid der aardsche dingen, tot overtuiging, dat hij niet gelukkig zijn kan, zonder de gunst van den grooten heere der Weereld, tot een gezicht van schuld, en begeerte naar genade; en dat hij, ofschoon geene onderscheiden kennis van eenen Verlosser hebbende, uit het binnenst van zijn hart riep tot het onbekende opperwezen, op deeze os dergelijke wijze: Ens entium, miserere mei! Vader en Bron van alle Wezens, ontferm U over mij! Wie zal bewijzen, dat zulk een gezicht, en zulke begeerten, in het hart van eenen zondaar ontstaan kunnen, zonder de krachtdaadige werking van dien geest, om welken mede te deelen de Heer jesus verhoogd is? Wie zal durven zeggen, dat het Bloed van christus geene genoegzaame kracht zou | |
[pagina 471]
| |
hebben, om eenen zondaar, met wien het dus gesteld is, te zaligen, al had hij nooit van zijnen Naam gehoord? Of wie kan met dugtige bewijzen aantoonen, dat het geval, welk ik ondersteld hebbe, uit den aart der zaake onmoogelijk zoude zijn? - Doch ik hou stil.’ - |
|