Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 461]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Brieven van den Apostel paulus aan de Efesiers, de Colassers en de eerste aan Timotheus; nevens den Brief aan Philemon. Uit het Grieksch vertaald; met een Verklaring. Uitgegeven door E.H. Greve.S.S.Th. Stud. Te Deventer, by L.A. Karsenbergh, 1790. Behalven het Voorberigt, 220 bladz. In gr. octavo.Naer luid van 't Voorbericht van den Heer Greve, is dit Werkje opgesteld, door zynen Broeder, die, door andere bezigheden belemmerd zynde, hem verzogt het zelve ter drukperse te bezorgen, en de uitgave op zich te nemen; by welke gelegenheid, nevens de drie eerstgenoemde Brieven, mede gevoegd is, de Brief aen Philemon. Ook staet verder nog te volgen de Brief aen de Romeinen, vergezeld van enige Verhandelingen, over zommige voorname Leerstukken, volgens de Apostolische denkbeelden. - In de afwachting van het laetste, zullen de beoefenaers van Uitlegkundige Schriften het thans afgegevene met genoegen kunnen doorbladeren, en ze zullen reden vinden, om na het verder toegezegde te verlangen. - De Opsteller toch van dit Geschrift komt alleszins voor als iemand, die zich, met ene oordeelkundige oplettendheid, bevlytigd heeft, om, uit zyne eigen oogen ziende, van slaefsche navolging vry, den zin der Apostolische voorstellingen na te vorschen, en open te leggen. - 's Mans Vertaling der gemelde Brieven, (niet bestaende in ene woordlyke overbrenging, die dikwyls een Grieksch-Nederduitsch moeilyk te verstaen zou leveren,) is zo ingericht, dat het beoogde van de geheele gezegden en spreekwyzen des Apostels, naer den aert onzer tale, zonder echter te verre van 't oorspronglyke af te wyken, duidelyk voorgesteld worde. Hier en daer zyn 'er enige beknopte aentekeningen bygevoegd, welken meerendeels ten nutte van min geoefenden dienen; terwyl de Autheur zyn Voorwerk indiervoege vervaerdigd heeft, dat het zelve inzonderheid de Verklaring van den Tekst aen de hand geve, voor de zodanigen, die zich op ene uitgebreider oefening toeleggen; vanwaer dit, by dezen, bovenal in aenmerking komt. | |
[pagina 462]
| |
Achtervolgens dat oogwit is het Voorwerk vyf- of wel zes-ledig. 'Er komt in overweging. (1.) De schryftyd der Brieven; (2.) de Gemeenten, aen welken zy behooren; (3.) de omstandigheden, waerin die zich bevonden; (4.) de dingen, die 'er de naeste aenleiding toe gegeven hebben. ‘En vervolgens heb ik, zegt de Autheur, (5.) de tydsomstandigheden, en de oogmerken, welke de Apostel volgens dezelve bleek gehad te hebben, met den inhoud der brieven zelve vergeleken; en, dezelve in orde doorlopende, den zin zyner gezegden en redeneringen, voor zo ver myn inzigt reikte, 'er uit aangewezen; het geen my zo veel nodiger voorkwam, als de reden van veele uitdrukkingen en spreekwyzen minder scheen begrepen te zyn; des de lezer daarin het wezentlyke der verklaring zal vinden.’ - En dit noopt ons, te meer daer ons bestek niet toelaet, het beloop van dit alles, dat veel lezenswaerdigs oplevert, behoorlyk te ontleden, den Lezer een stael uit dit laetstgenoemde gedeelte onder het oog te brengen. Zie hier 's Mans voorstel, wegens den inhoud des tweeden Hoofdstuks van den Brief aen die van Colosse, of, gelyk hy in navolging van het oudste gebruik schryft, Colasse. De Apostel had, volgens zyne aenmerking over het voorige Hoofdstuk, inzonderheid van vers 15 tot 23, oogende op, en in tegenoverstelling van de oude Gnostische Wysgeerte, zich uitgelaten over de voortreflykheid van den persoon van Christus, deszelfs magt, en de door hem te wege gebragte verlossing; en hier op legt hy nu, zegt onze Uitlegger voorts, ‘in het tweede Capittel de reden, om welke hy hun op deze wyze schreef, nader aan den dag. Ik wil u, zegt hy, niet onkundig laten, hoe grote zorge ik voor u en de Laodiceners hebbe, en de anderen die my in persoon niet gezien hebben; dat zy vertroost mogen worden - en een volkomen en verstandige verzekerdheid des geloofs verkrygen, en de geheimenis van den Vader en Christus regt kennen; waar alle schatten, τῆς σοΦίας καὶ τῆς γνώσεως, van Wysheid en wetenschap in opgesloten zyn, en nader vers 4. Dit meen ik, dat u niemand verleiden moge, door schynschone redenen; want al ben ik met het lighaam afwezig, ben ik egter met mynen geest by u, en verblyde my, als ik de goede orde in uwe gemeente aanschouwe, en de grondvesten van uw Christelyk gelove. En daarom, zo als gy den Christelyken Godsdienst hebt aangenomen, blyft 'er op dezelve wyze nu ook in leven; - en | |
[pagina 463]
| |
wordt bevestigd in 't gelove, zo als gy (eerst) onderwezen zyt geworden. Na deze voorbereiding meldt hy vs. 8. en verv. hun de zaak zelve, welke hem voor de Colassers en de andere gemeenten, in dien oord, zo bekommerd maakte. Ziet toe, dat u niemand als een roof wegneme met de Filosofie, en een ydele dwaalleer, volgens de overlevering der menschen, volgens de eerste leerbeginsels van de wereld, en niet volgens Christus. En waarom nu de stellingen van deze Filosofie niet volgens Christus, dat is, niet met het Christelyk gelove overeenkomstig waren, voegt hy 'er in 't volgende vers by; daar hy dezelve woorden, die hy boven in den brief gebruikt had, weer herhaalt, ὅτι ἐν ἀυτῷ κατοικε͂ι πᾶν τὸ πλὴρωμα τῆς Θεότητος, want in hem is het gansche grote ryk der Godheid in orde aanwezig; σωματικῶς, lighamelykerwyze, doet hy 'er hier voorzigtigheidshalven by. Want de sterrenhemel, en zyn stoffelyke bollen waren ieder zigtbaar, en dat de Godheid dezelve met de schepselen, die 'er in waren, in goede orde geregeld zou hebben, was door de reden zeker. Van de onzigtbare en geestlyke wereld wist men daarentegen op aarde weinig of niets; en zo eene, als. de Wysgeeren en de Therapeuten in haar zamenstel geformd hadden, was buiten tegenspraak een loutere versiering, waarvoor geen grond of bewys was. Deze dingen derhalven in aanmerking nemende, zegt hy niet, als na deze Filosofie, het gansche ryk πνευματικῶς, geestelyker wys, of wat de Engelen en hemelsche ordeningen betreft, maar σωματικῶς, wat de lighaamlyke dingen aangaat, als welker aanwezigheid zeker was. Alleenlyk zou, na deze bepaling, nu nog iemand te Colasse hebben kunnen vragen, of Christus dan alleen de Heer en regeerder der lighaamlyke wereld, en der stoffelyke hemellichten was, en niet van de Geesten? Dit komt hy derhalven hier voor, met 'er onmiddelyk (vs. 10.) op te laaten volgen, en hy is het Hoofd, πάσης Ἀρχῆς καὶ Εξουσίας, van alle Vorstendommen en Magten; verklarende dus, dat, welke Aartsengelen en Hemelsche rangen 'er zyn mogten, en welke magt en voortreffelykheid enige dezer onzigtbare wezens in de Hemelen ook mogten bezitten, Christus 'er de Heer en het Hoofd van was, zo wel als van zyne gemeente uit de menschen. Het t'zamenstelsel der Gnostiken dus in dit voorname stuk ten twedenmale uitdruklyk verworpen zynde, gaat hy voort, en keurt nog enige andere stellingen van deze leeraars af; de verpligting tot de besnydenis, de wetten van | |
[pagina 464]
| |
Moses, en de werkingen der Geesten op de menschen, betreffende: In welken, schryft hy vs. 11., gy ook besneden zyt met een besnydenis niet met handen gedaan, ἐν τῆ ἀπεκδύσει τοῦ σώματος τῶν ἁμαρτιῶν τῆς σαρκὁς, door de vleeschlyke zonden van 't lighaam weg te doen; met een Christelyke besnydenis; daar gy door den doop met hem, als 't ware, begraven zyt; waarby gy ook opgewekt zyt, door 't gelove van de kragtige werking van God; welke hem heeft opgewekt van onder de doden, en u, die dood waart in zonden, en in uwen natuurlyken voorhuid. Op dezelve wyze schryft hy vervolgens (vs. 12.) over de afschaffing van de Mosaische instellingen door Christus; en wel in de sterkste uitdrukkingen, die men 'er by zou kunnen bezigen. Hy heeft ze, zegt hy, weggenomen, en ze aan 't kruis genageld. Dog nog aanmerkelyker zyn de woorden, met welke hy over de vermeende magt der Geesten, en haar invloed op het menschdom, vervolgens vs. 15. spreekt. De Overheden en Magten ontmanteld hebbende (ἀπεκδυσάμενος) heeft hy, toen hy zegepraalde, ze aan 't kruis ten toon gesteld, ἐν παρρησία, om vry en zonder schrikken bezigtigd te megen worden. Het geen zeker niets anders te kennen geeft, dan dat deze Engelen en Oversten der lugt, van welker geweld en magt over de menschen, men zig na de Filosofie zulke vreeslyke denkbeelden had gemaakt, by den Christelyken Godsdienst gebleken waren, niet die ontzaglyke wezens te zyn, welken verdienden, dat men 'er voor vreesde; en dat 'er in tegendeel, door de kruissiging en opstanding van Christus, zulke goedertierene oogmerken van God met de menschen, voornaamlyk met de gelovigen, openbaar geworden waren; dat het ten enenmaal ongelooflyk wierd, dat hy enigen bozen geest dien invloed zou gelaten hebben, dat hy hun door zyn inwerking ongelukkig of bovennatuurlyk boos maakte; maar men 'er veel meer reden by had, om den duivel en de boze engelen, als door Christus ganschlyk beteugeld, en tegenwoordig de ongelukkigste en magtelooste der schepselen te beschouwen. Welke redenen, indien zy ook met Eph. VI. 10-12 vergeleken worden, de gewone verklaring dier plaatse doen vervallen. Want die zig zulke geringe gedagten van de magt der kwade Geesten maakt, heeft zeker niet geloofd, dat de Duivelen het bewind over deze aarde voerden; nog ter zelve tyd, dat hy deze dingen aan de Colassische Christenen schryft, die van LaodiceaGa naar voetnoot(*) | |
[pagina 465]
| |
tegen een onzigtbaare werking van de Overheden en Magten der lugt, als een magtigen en zorgelyken tegenstand, ten stryde willen opwekken. Na de ongegronde en bygelovige leerstellingen dezer Wysgeren dus genoeg wedersproken, en hunne afwykingen van de waaragtige geloofsleer aangewezen te hebben, gaat hy tot hunne zedeleer voort, en keurt de levensregels, welken deze leermeesters den menschen voorschreven, insgelyks af. Dat u, zegt hy, (vs. 16. en verv.) niemand oordeele in spys of drank, of ter zake van Feestdagen, of Nieuwe Manen of Sabbathen; welke dingen slegts schaduwen der toekomstige dingen waren, waarvan het lighaam by Christus is. Dat niemand u met zyn gezag overheersche, het pogende door u benaudheid, en een eerbied voor de Engelen in te boezemen: Daar hy in dingen, die hy niet gezien heeft, intreedt; verwaand zynde op zyn vleeschlyk verstand; terwyl hy het hoofd van alles (Christus) niet behoudt. - Zo gy met Christus de eerste beginsels, waardoor de Wereld in haar blindheid weleer tot enig begrip van God en deugd wierdt opgeleid, nu, als 't ware, zyt afgestorven; wat worden u, als of gy nog met de wereld in onverstand en onredelykheid gelyk stondt, inzettingen gemaakt? Raak niet; Eet niet; Roer niet aan; volgens de bevelen en leerstellingen der menschen, die slegts een gedaante van wysheid hebben, als men een eigenwilligen Godsdienst oefent en laag denkt, enz. In al het welke men, zo de gezegden van den Schryver t'zamen genomen worden, de Gnostische wysgeerte, in haar ganschen omvang, en in alle hare stellingen, die tot vele onzekerheden gelegenheid gaven, zo klaar en nadruklyk wedersproken vindt, dat het niet te denken is, dat dezelve te Colasse onder de genen, die de leer van Paulus volgden, verder enigen opgang zal gehad hebben.’ Als een Aenhangzel tot dit Voorwerk, ter ophelderinge van des Apostels Brieven, komen hier, in de zesde plaets, nog enige aenmerkingen over de verschillende lezingen, in onderscheiden Handschriften. Vermits de Autheur ten | |
[pagina 466]
| |
oogmerk heeft, ook de overige Brieven van Paulus in het Nederduitsch uit te geven, zo is het hem raedzaem voorgekomen, daer hy toch nu en dan van verschillende lezingen, gelyk in dezen, zo ook in 't vervolg, gewag moet maken, den Lezer een beknopt verslag mede te deelen, van 't merkwaerdigste omtrent die Handschriften, welken ons deze lezingen aenbieden. Na dit algemene bericht geeft hy de voornaemste verschillende lezingen op, welken omtrent de thans behandelde Brieven aenmerking vorderen. En nadien, onder dezelven, de verschillende lezing, 1 Tim. III. 16., als byzonder gewigtig voorkomt, zo neemt hy ook deze bepaeldlyk in overweging. Men is het naemlyk onder de Oordeelkundigen niet eens, of men aldaer moete lezen: Het geheim der Godzaligheid. O dat of ΟΣ die geopenbaerd is in 't vleesch: of wel, Het geheim der Godzaligheid; (dat is Θεὀς) god is geopenbaerd in 't Vleesch. Volgens onzen Uitlegger is dit Verschil, door de beoordeeling der Handschriften zelven niet wel te beslissen, doordien 'er van de ene en andere zyde veel voor en tegen bygebragt kan worden. In die onzekerheid vind hy het best, met den zamenhang van den tekst te rade te gaen, om daer uit te beoordeelen, welke lezing de verkieslykste zy: en dan komt het hem voor, dat men zich aen de laetste lezing, god is geopenbaerd in't vleesch, hebbe te houden. |
|