Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 424]
| |
het laatst uitgegeeven XIIIde DeelGa naar voetnoot(*) herhaald, en de aanmerkelyke veranderingen, welke 'er zo wel onder de Leden van de Directie als onder de particuliere Leden voorgevallen zyn, bekend gemaakt hebben; leveren zy thans in dit Deel, vooreerst, drie bekroonde Antwoorden, op twee door het Genootschap opgegeeven Prysvraagen, van welken het eerste met den gewoonen gouden, het tweede met een zilveren, Eereprys beschonken is; zynde het eerste ingeleverd door den Heer laurens verwyk te Rotterdam, en het tweede door den Heer petrus haack, Predikant te Amsterdam, beide over deeze Vraag, ‘Naardien goede Krankbezoekers, in dienst der Oostindische Compagnie deezer Landen, van veel nut kunnen zyn; en zulken op de meeste Oostindische Comptoiren ontbreeken; welke zouden de beste en minst kostbaare middelen zyn, om het gebrek van goeden te verminderen en geheel weg te neemen; en de Compagnie van den last der kwaade Krankbezoekeren te bevryden?’ Het derde Antwoord, insgelyks met de gouden Eermunt bekroond, is van den Amsteldamschen Hoogleeraar andreas bonn, over de Vraag: ‘raakende de schikkingen, welken door de gezamentlyke geleerde Maatschappyen in ons Vaderland zouden kunnen gemaakt worden, om, zonder elkander eenig hinder toe te brengen, zaam te werken ter bereiking van derzelver gemeen doel.’ Hierop volgt de beschryving van een Fungus aan den hiel door den Utrechtschen Hoogleeraar petrus luchtmans; eene Verhandeling over de Vergiften, betrekkelyk tot het ryk der Dieren, door den Hoogleeraar gerard de wind, te Middelburg; verslag van eenige proeven met het Cuprum Ammoniacum door Doctor e.j. thomassen a thuessink, in 's Hage; bericht wegens de Afzetting van beide de Borsten eener Vrouw, door Doctor samuel de wind, te Middelburg; alsmede eenige Proeven met het Alcali volatile fluor, door denzelfden Heer; vervolgens bericht van een Steatoma, door Doctor adriaan van solingen, te Middelburg; bericht van een Wanschapen Kind, door jacobus de puyt, jz. Stads Operateur aldaar; Waarneeming omtrent eenen Worm, door een Gezwel by den Navel ontlast, door johannes was, Chirurgyn op St. Maartensdyk; bericht der heilryke uitwerking der Electriciteit, door jacobus watervliet, te Middelburg; letterkundig onderzoek aangaande de Reuzen | |
[pagina 425]
| |
der oude Waereld, door joh. hendr. van der palm, Predikant te Middelburg; Aanhangzel tot de nieuwe Handleiding, om den Logarithmus voor eenig gegeeven getal naauwkeurig te vinden tot veertien letteren boven den Index, door Mr. karel koenraad reitz, Griffier in den Edl. Hove van Vlaanderen; en, eindelyk, een Bericht wegens een min bekend Indiesch Geneesmiddel tegen de Koorts en de Koek, door jacob casper metzlar, Predikant in de Klundert. De Heer l. verwyk, in het Antwoord op de bovengemelde Vraag, verdeelt dezelve in twee deelen, vooreerst, in een onderzoek naar de bekwaamste en minst kostbaare Middelen, om het gebrek van goede Krankbezoekers te verminderen en geheel weg te nemen; en, ten tweeden, om de Nederlandsche Maatschappy van de kwaaden te bevryden: ‘Vooraf onderzoekt de Autheur, welke wel de bekwaamste ouderdom zy, en welke andere hoedanigheden 'er vereischt worden by zulke persoonen, welke, om ten meesten nutte van den Godsdienst en van de O.I. Compagnie, als Krankbezoekers op de Schepen en Comptoiren, gebruikt te kunnen worden. De ouderdom word bepaald tusschen de 20 en 30 jaaren; Jongelingen, of wel ongehuwden en zonder Kinderen, gezond en zonder aanmerkelyke uit- of inwendige lichaamsgebreken - dan nog, by alle de vereischte Kundigheden, van een onergerlyk en onbesproken gedrag: dit alles met bondige redenen gestaafd hebbende, word het eerste gedeelte der Vraag zelve onderzocht, en om zulks te duidelyker te maaken, toont de Autheur vooraf, welken de waare redenen en voornaamste oorzaaken zyn, waardoor de Compagnie op den duur van goede Krankbezoekers beroofd blyft; en dan, welke de beste middelen zyn om die uit den weg te ruimen; tot het eerste behooren de geringe Maandgelden, de groote onkosten voor de Reize zelve benodigd, de met hun karacter niet overeenkomstige Logeering op de Schepen, en dan nog de ellendige en armoedige levenswyze, waaronder de Krankbezoekers op de Comptoiren moeten bezwyken; het hoogstnadeelige van dit alles in een juist licht geplaatst hebbende, als zynde wel geschikt om ordentelyke en kundige Persoonen ten eenemaal van zodanig eene bediening af te schrikken, worden de middelen tot verbetering op deeze wyze opgegeeven. Als, het verhoogen der Maandgelden, en wel ten minsten tot ƒ 50 - hierby merkt de Autheur aan, dat | |
[pagina 426]
| |
de Broederen Lutheraanen, wanneer dezelve een Voorzanger naar Oost-Indien zenden, aan denzelven ƒ 100 - per Maand toeleggen; ten tweeden, geene goederen op recognitie, maar daarvoor eene premie van ƒ 400 à ƒ 500 - terstond by het Engagement te betaalen, dan daarby ook nog zorge gedragen worde, dat door hun niet zulke aanzienelyke sommen voor Tafelprovisie behoeft betaald te worden, en dat by de aanlanding in de Indien, alsmede op de Comptoiren, het te goed hebbende Maandgeld, niet met 15, maar met 20 Stuivers per Gulden, op eene behoorlyke Quitantie betaald worde; ten derden, een beter en geschikter Logies op de Schepen, waartoe de Autheur een zeer bekwaame plaats aanwyst; eindelyk, ten vierden, een beter onderhoud en bestaan op de Compagnies Buiten-Comtoiren, bestaande in de verhoogde Maandgelden, alle 3 Maanden prompt te voldoen, benevens het hun toegelegde Kostgeld, maar daarënboven een Maandelyks rantzoen van Ryst, Olie, Boter, Bier, Wyn, Brandhout, enz. Tot dit alles de minst kostbaare en geschiktste Middelen aangeweezen hebbende, volgt daarop dat gedeelte der Vraag: Van waar men best een genoegzaam aantal geschikte Jongelingen tot zulke Posten zoude kunnen krygen? Hiertoe worden de Godshuizen voorgeslaagen, waaruit men Jongelingen, van 14 à 15 jaaren oud, die blyken gaven van leergierigheid, schranderheid en andere uitmuntende Geestvermogens, behoorde te neemen, dezelve ter onderwyzinge aan daartoe lust en genegenheid hebbende Leeraaren aanbetrouwen, waardoor dan, binnen weinige jaaren, een genoegzaam aantal van kundige en geschikte voorwerpen zoude kunnen aangekweekt, en in het vervolg op deeze wyze altyd daarvoor gezorgd worden. Nu zoude de Autheur tot het beantwoorden van het tweede lid der Vraage overgegaan zyn, hoe de Compagnie in 't vervolg tegen de kwaade Krankbezoekers zal beveiligd worden; dan hy houd zich verzekerd, en wy met Hem, dat wanneer de door zyn Ed. opgegeevene Redres-middelen, om de Compagnie van een genoegzaam getal nuttige Krankbezoekers te voorzien, behoorlyk worden in 't werk gesteld, 'er niets meer noodig zal zyn, dan even die Middelen, om haar ook, en voor altyd, van kwaade Krankbezoekeren te bevryden. Dit is de schets van het eerste Antwoord, het welk, naar ons inzien, met recht de premie eener gouden Medaille weggedraagen heeft: het tweede, van den Eerw. haack, heeft | |
[pagina 427]
| |
gewis ook zyne verdiensten, en is veelal op denzelfden leest geschoeid, en met het pryswaardigste oogmerk geschreeven; dan daar wy nog over de volgende, in dit Deel vervatte, Stukken, ook iets dienen te zeggen, verwyzen wy den Lezer tot het Werk zelve; terwyl wy 'er dien hartelyken wensch byvoegen, dat de Ed. Heeren Bewindhebberen der O.I. Compagnie van de voorgeslaagen Middelen een gewenscht gebruik mogen maaken, opdat daardoor de Godsdienst van onzen Heer Jezus Christus niet zo als, helaas! tot hier toe, maar al te dikwyls plaats heeft gehad, door slechte, en voor hun Ampt ongeschikte, ja zelfs zomtyds ten eenemaal onwaardige Krankbezoekers onteerd worde, maar dezelve veel meer met allen yver en vermogen voortgeplant en verheerlykt mogen worden! Het derde, met een gouden Eerprys bekroonde Antwoord, is dat van den Hoogleeraar a. bonn, op de voorgestelde Prysvraag: ‘Welke schikkingen kunnen 'er, door de gezamenlyke geleerde Maatschappyen in ons Vaderland, gemaakt worden: om, zonder elkanderen eenig hinder toe te brengen; zonder de eene van de andere, of van eenig Opperbewind, afhanglyk te maaken; en overeenkomstig met elker oorspronkelyke inrichting, zaam te werken, tot bereiking van haar gemeen doel: de bevordering van den bloei en de uitbreiding der Kunsten en Weetenschappen.’ Om dit inderdaad wel zeer nuttig, doch, naar ons inzien, voor als noch ten minsten, onuitvoerlyk onderwerp, in de opgegeeven Vraag vervat, wel te beantwoorden, onderzoekt de Autheur, in het eerste Hoofdstuk, welke Genootschappen in ons Vaderland, onder den naam van Geleerde Maatschappyen, in de Vraag begreepen zyn; in het tweede, of, en in hoe verre, dezelven aan elkanderen eenig hinder toebrengen; in het derde overweegt dezelve, welke schikkingen, en welk Plan van samenwerking, allen hinder zouden kunnen wegneemen en voorkomen. De Geleerde Maatschappyen verdeelt de Hoogleeraar in algemeenere en byzondere; in enkel oeffenende en gemeenmaakende. Tot de algemeenere gemeenmaakenden worden gerekend, de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem; het Zeeuwsche Genootschap der Weetenschappen te Vlissinge; het Provinciale Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen; het Bataafsche Genootschap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam; | |
[pagina 428]
| |
en Teyler's tweede Genootschap te Haarlem. Onder deeze Rubriek verdiende mede genoemd te worden, de Maatschappy Tot nut van 't Algemeen, welke, in het jaar 1784 reeds opgericht, en zedert dien tyd al eene aanzienelyke voorraad van zeer nuttige geschriften in het licht heeft gegeeven: doch welke veelligt, ten tyde toen de Hoogleeraar dit Antwoord schreef, aan zyn Ed. nog onbekend was. Tot de byzondere gemeenmaakende Genootschappen, behooren het Stolpiaansche Legaat te Leyden, Teyler's eerste Genootschap te Haarlem; het Godgeleende Genootschap in 's Hage; het Geneeskundige, onder de zinspreuk: Servandis Civibus te Amsterdam; de Geneeskundige Correspondentie in 's Hage; de Maatschappy der Letterkunde te Leyden; en alle de Taal- en Dichtkundige Genootschappen. Tot de bepaaldere nuttige Stichtingen, de Maatschappy voor den Landbouw; die voor de Zeevaart; of tot Redding van Drenkelingen, te Amsterdam; voor den Koophandel en Fabrieken te Haarlem; de Huishoudelyke Tak der Haarlemsche Maatschappy, en de Teken-Akademien. Dan komen in aanmerking de zodanige algemeene oeffenende Maatschappyen die op Kunsten en Weetenschappen toeleggen, waartoe, onder anderen, de leerzaame Genootschappen behooren, onder de Zinspreuken: Concordia & Libertate en Felix Meritis, waarby de Recensent nu ook nog voegen kan, Doctrina & Amicitia, alle te Amsterdam bloeijende. Eindelyk kunnen mede daartoe gerekend worden, alle die Weetenschaplievende mindere Gezelschappen, van Godgeleerden, Rechtsgeleerden, Genees- en Heelkundigen, Wysgeeren, Natuuronderzoekeren, Letterminnaaren, of Voorstanders en Beoeffenaars van Kunsten en Weetenschappen. Tot het tweede Hoofdstuk overgaande, neemt de Hoogleeraar vooreerst in Aanmerking, ‘waardoor de geleerde Maatschappyen onderling elkanders werkzaamheid belemmeren kunnen;’ en dan ten tweeden: ‘waardoor zy niet alleen zichzelven nadeel doen: - maar tevens ook het algemeene, en dus mede elkanders, nut bedoelende oogmerk verydelen.’ Vooraf gaat een zestal Aanmerkingen, waarvan de drie eerste ter aanwyzinge strekken, wanneer en waarin zich de Maatschappyen onderling geen hinder toebrengen; de vierde en vyfde, wanneer en waardoor zulks wel plaats kan hebben; en de zesde, hoedanig het zelfde en door de Leden zelve, en door de gemaakte wetten en schikkingen, veroorzaakt kan worden. In de eerste Afdeeling overgaande tot het onderzoek der | |
[pagina 429]
| |
verhinderingen, welke de Geleerde Maatschappyen onderling aan elkanders Werkzaamheid toebrengen, rekent de Autheur hiertoe inzonderheid de volgende redenen. Het groot getal der Maatschappyen in ons Gemeenebest, - haare oorsprongelyke aanleg en eigen aart, - het byzondere belang van iedere algemeenere en gemeenmaakende Maatschappy, - de onbepaalde kring van werkzaamheid, - het verkiezen van dezelfde Mannen tot Leden. De verhinderingen waardoor de geleerde Maatschappyen niet alleen zichzelven nadeel doen, maar teffens ook het algemeene nut bedoelende oogmerk kunnen verydelen, ontstaan voornamelyk hieruit, wanneer de Bestierders, door zelve niet mede te werken, aan de Leden geen aanmoedigend voorbeeld geeven, en men omtrend nalaatige Leden te groote toegeevenheid gebruikt, - het groote getal der Leden, - het misnoegen der Leden, of andere bekwaame Mannen, - ontstaande uit gebreken die in het Bestier kunnen plaats hebben; by voorbeeld, door goede Waarneemingen, of geheele Verhandelingen niet aan te neemen, - nietsbeduidende uit toegeevenheid te plaatzen, - de partydige beoordeeling der ingezondene Stukken en Antwoorden op Prysvraagen, - de onderwerpen en onbepaalde wyze van voorstellen der Prysvraage zelve, - het zomtyds niet uitkeeren der beloofde Eerepryzen, toegezegd op de beste ingezondene Verhandeling, Waarneeming of Ontdekking, - de vertraaging by het uitgeeven der Gedenkschriften, - de kostbaarheid en mindere aftrek derzelve, - gebrek aan algemeene voldoening, enz. In het derde Hoofdstuk komt in overweeging, ‘welke schikkingen en plan van zaamwerking allen hinder zullen kunnen wegneemen en voorkomen.’ Tot de voorgeslagene schikkingen behooren het afstaan der Godgeleerde, Rechtsgeleerde, Geneeskundige, Wysgeerige, Taal- en Dichtkundige Prysvraagen van de algemenere, aan de daartoe byzonder bestemde Genootschappen, en eene vrywillige verbintenis van deeze om niet buiten hun bestek te gaan, waartoe eene onderlinge Briefwisseling, en Correspondentie, het bekwaamste middel was. Een tweede voorstel bepaalt zich alleen tot de drie Provinciale Geleerde Maatschappyen, te weeten, die van Haarlem, Vlissinge en Utrecht, en eindelyk, een Plan, om alle, of ten minsten de gemeenmaakende Nederlandsche Maatschappyen en Genootschappen, tot ééne Geleerde Republiek, of Gemeenebest van Kunsten en Weetenschappen, te vereenigen: dit Stuk word zeer uit- | |
[pagina 430]
| |
voerig behandeld, en de daartoe vereischte schikkingen klaar en aanneemelyk voorgesteld. En indien 'er immer eenig middel in staat zal zyn, om aan het algemeene oogmerk der Maatschappyen, en aan dat van het lofwaardig Zeeuwsch Genootschap, met het uitschryven van deeze Vraage bedoeld, te kunnen voldoen, dan zal het, naar ons inzien, gewis zodanig een Plan moeten zyn, waardoor de werkzaamheid van allen behoorlyk geregeld word, en nochtans ieder afzonderlyk Genootschap eene redelyke vryheid en onafhangelykheid van den anderen behouden kan. Wy kunnen niet nalaaten het genoegen te kennen te geeven, het geen wy by het doorleezen en nadenken van dit Antwoord gesmaakt hebben; alhoewel 'er echter, zo wel by ons als by den Autheur, nog eene menigte zwaarigheden in den weg staan, welke deeze, anders wenschelyke, vereeniging, voor als nog verhinderen, en misschien wel voor altoos verhinderen zullen. (Het Vervolg hier na.) |
|