| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Bybel der Natuur, ontworpen door den beroemden j.j. scheuchzer, in 't Nederduitsch overgezet en vermeerderd, door L. Meijer,S.S.Th. Dr. en Prof. Ordin. aan 's Lands Hooge School te Franeker, enz. Tiende Deel. Te Amsterdam by M. de Bruyn, 1791. In gr. Octavo, 683 bladz.
Uit ene herhaelde beschouwing van dit Werk is ons meermaels deszelfs nuttigheid gebleken, byzonder, overeenkomstig met het hoofdbedoelde, ter Ophelderinge van zodanige voorstellingen, spreekwyzen en leenspreuken of zinnebeelden, die betrekking hebben tot, of slaen, op de werken der Natuur, en derzelver bearbeiding door de Kunst. Men heeft des alle reden om de aengewende moeite van den Hoogleeraer Scheuchzer, en 't geen de Hoogleeraer Meijer verder werkstellig gemaekt heeft, waer door deze Uitleggingen, bovenal met het bybrengen van latere waernemingen der Natuure, grootlyks verbeterd zyn, op ene wezenlyke waerde te schatten. Het thans afgegeven gedeelte, gaende over de Schriften der Profeten, van Jeremia tot Maleachi ingeslooten, levert hiervan op nieuw verscheiden proeven, waeruit wy 'er ene zullen overnemen, in welke de kundigheid, wegens de zuivering van 't zilver dienst doet, ter Ophelderinge van een voorstel door Propheet Jeremia, Hoofdst. VI. 28-30, 't welk aldus luid.
Zij zijn koper en ijzer, geheel bedorven. De blaasbalg is verbrand, het lood is van het vuur verteerd: te vergeefs heeft de smelter zoo vlijtiglijk gesmolten, dewijl de kwaade stof niet is afgescheiden. Men noemt ze een verworpen zilver.
‘Hier word ons, (zegt de Hoogleeraer Scheuchzer,) eene geestlijke smelt- en proefwinkel geopend. Het volk is hier het onderwerp der behandeling, een verworpen zilver, bedorven koper en ijzer, genaamd, ein taubes, mildes, heisgretiges erts, zouden de berglieden in hunnen stijl zeggen. Het vuur is Gods woord, de smelter is God zelve, of op deszelfs bevel de Profeeten en Leeraars. Dan, om dit geestlijk smeltwerk duidelyk te verklaaren, moeten wij ons na
| |
| |
de bergwerken en smelthutten begeven, of in de steden bij de Muntmeesters, Essaijeurs en Waradijnen ter school gaan.
In de bergwerken smelt men op eene tweederlei wyze: de eerste noemen zij uber den stich arbeiten, d.i., over de steek werken, en bestaat daarin, dat de ertzen, tot poeijer gestampt, met de noodige bijvoegselen in den smeltoven van het vuur doordrongen en gesmolten worden. Als dan openen ze de oven, door een gat 'er in te slaan, om de gesmolten stof daardoor en langs heet gemaakte kanaalen te laaten uitvloeijen in een kuil, daarin het, met lood gemengd, een zilverbrood uitmaakt.
De andere manier heet, naar de taal hunner kunstwoorden, über den gang, oder krummen ofen oder übers holzlein arbeiten, d.i., over den doorgang, of krommen oven, of over 't houtje werken. Hiertoe word 'er in den oven zelven, daarin men het ertz wil smelten, een rond gat of bekken uitgehold: hieruit gaat een gang ofte kanaal onder den oven door, het oog van den oven genaamd; en langs deezen vloeit de gesmolten stof in een smeltkroes, die onder met lood voorzien is, en, vol zijnde, in een andere smeltkroes zich ontlast. Deeze behandeling vereischt veel ervaarenheid, groote vlijt en kunst.
De ertzen moeten eerst gestampt, gezeefd, en de onzuivere stof, die 'er onder schuilt, in roostovens verbrand worden; ten einde het zilver zelve door het vuur niet verteerd en verminderd werde. De ovens moeten naar de kunst en bekwaam vervaardigd worden; het vuur moet men naar de maat of op zijne graaden regeeren, ten einde de oven noch te heet, noch te slaauw zy: de bijvoegzelen van vochten, steen, aarde, lood, zilver-glit, moeten op de maat, en in eene gepaste evenredigheid, naar den aart der ertzen zelven, 'er onder gemengd worden. Want de oven moet als de maag der ertzen aangemerkt worden, waarin ze als spijzen gekookt en verteerd moeten worden. De ovens moeten niet te vroeg, niet te laat, ook niet te langzaam doorgestookt worden: in het eerste geval zou het ertz nog ruw en onzuiver blijven, en zijn kostelijk metaal niet uitleveren; in het tweede zou 'er veel zilver in den oven verlooren gaan. De onzuiverheden (scorioe) drijven boven op het gesmolten zilver, en worden, wanneer het begint te verkoelen, met ijzeren haaken 'er afgetrokken. Het geene men dan krijgt is een brood- of werkzilver, een mengsel van zilver en lood, zomtijds ook nog van andere vreemde stoffen. Dit moet vervolgens door het vuur gescheiden, afgedreven en
| |
| |
gezuiverd worden, tot zoo lang het witte zilver na zwarte bloemtjes of wolkjes blinkend ten voorschijn komt. Zoo verre nu hiermede gevorderd zijnde, moet het vuur verminderd worden, om niet door al te sterken gloed het zilver zelve te verteeren; want het fijn zilver laat zich in een windoven tot kalk en stof verbranden, indien men het niet door bijvoeging van glasgal, of lood, bewaarde. Dit zilver nu moet de Waradijn beproeven, of het de gewoone waarde van 15 ½ lood houden kan.
Hieruit laat zich nu het vertoog van onzen Propheet ophelderen. De afvallige, godlooze en hardnekkige, Jooden zijn dit koper- ijzer- en zilver-ertz, wild, onzuiver, met veel onreinigheden vermengd, en weinig deugdelijk metaal behelzende: eene stof die niet aan het smelten gebragt kan worden. De blaasbalg is verbrand, de ijverige boetprediker Jeremias, door veele vervolgingen en verdrukkingen, buiten staat geraakt, om zijn ambt en plicht behoorlijk waar te nemen, om de ijzer- en steenachtig harde harten der Jooden, te vermurven, te doen smelten in boetvaardigheid. Het lood is verteerd van het vuur, de smelter heeft te vergeefs zoo naarstig en omzichtig gesmolten, de kwaade, wilde stof en onremigheden is niet afgescheiden: geen blinkend, zuiver zilver is 'er ten voorschijn gekomen; maar een verworpen, een ondeugend zilver, dat de proef niet houden kan.’ - - Dus verre de Hoogleeraer Scheuchzer, en hier by voegt de Hoogeerwaerde Meijer het volgende.
‘Deeze woorden zijn vrij zwaar, om te verklaaren, dewijl ze geheel figuurlijk zijn, en de Uitleggers in het overbrengen en toepassen der zinnebeelden zeer verschillen. Voor zoo veel hier op de smelting en zuivering der metaalen, en van het zilver voornaamelijk, gezinspeeld word, heeft Scheuchzer, onzes oordeels, 'er eene voldoende opheldering van gegeven, waarmede ook de beknopter aanmerking van den Hr. michaelis overeenkomt. “Wanneer men, zegt hij, het zilver reinigen en van het lood scheiden wil, moet men zich daartoe van een sterk vuur bedienen, waardoor het lood verglaasd, dat is, in schuim veranderd word, en in dit schuim staat dan het reine zilver, en geeft, gelijk de scheikundige het noemen, den blik. Dit sterke vuur nu in de smelthutten kan niet onderhouden worden, of de blaasbalg moet geduurig gaan. Ondertuschen is het zilver vaak zoo onrein en zoo vervalscht, (en veele slechte muntsoorten wierden op het einde van den oorlog in
| |
| |
Duitschland, - die met het jaar 1763 een einde nam, - bij de smelting te Clausthal, zodanig bevonden, dat de gewoone kunstbewerking onvoldoende bevonden wierd, en het zilver nog altoos onzuiver bleef.) Hiervan is het beeld ontleend, en deeze de mening, dat, hoe zeer ook God straffen, en door zijne oordeelen de godloozen wegnemen mogte, het volk echter daardoor niet verbeterd werde, maar, zoo als het was, op den duur blijve.”
Ter ophelderinge van deezen zin heeft de Hr. hezel ook deeze fraaije aanmerking. Wanneer men het met slechter metaal vermengde zilver reinigen, en van de minder edele stoffen scheiden wil, brengt men het met lood op de kapel, en maakt 'er door den blaasbalg een sterk vuur onder. Hierdoor trekt zich alle onreine stof in het lood, het geene zwavelachtig van aart is, en de grovere stoffen lichter aan zich trekt, dan het zilver, het welk, rein en zuiver, in het midden op de kapel staan blijft. - En dit is telkens het gevolg deezer bewerking, indien slechts het zilver met geen andere dan gewoonelijk slechtere metaalen, uitgezonderd het tin, vermengd was. Maar wanneer 'er tin, of spiesglas-koning (regulus antimonii) mede vermengd is, of, het geene nog erger is, wanneer die beide stoffen onder het zilver zijn, dan is die moeite en arbeid van smelten en afdrijven op de kapel vruchteloos. - Op zulk eene vermenging van het zilver met dergelijke hardnekkige stoffen ziet hier de Profeet, en vergelijkt het volk daarmede. Zulk zilver, hoe sterk men het vuur door den blaasbalg ook aanzetten moge, zal zich echter niet zuiveren, en van die onedele stoffen afscheiden laaten. - Nu zal men fraaiheid en kracht in dit voorstel vinden kunnen, welks doel is, om het onverbeterlijk bestaan van het volk, ondanks alle aangewende moeite, levendig uit te beelden. - Met deeze verklaaring strookt ook de korte aanmerking, die dathe op deeze woorden gemaakt heeft.
Bij gataker, polus en alting, word het koper, vs. 28, als een beeld der onbeschaamdheid, gelijk het ook elders voorkomt, en het ijzer als een beeld der onbuigzaame hardnekkigheid van het volk vertoond. - Clericus vertaalt de eerste woorden vs. 29 aldus: De haard is verhit door het vuur, en neemt dus het woord, het geene bij anderen den blaasbalg betekent, voor den haard. - Nog eene andere vertaaling en verklaaring geeft de Hr. venema, die echter op eene letterverzetting steunt, en ons stijver voorkomt.’ |
|