| |
Verhandeling van Petrus Camper,over het natuurlyk verschil der Wezenstrekken in Menschen van onderscheiden Landaart en Ouderdom; over het schoon in Antyke Beelden en gesneedene Steenen. Gevolgd door een Voorstel van eene nieuwe manier om Hoofden van allerleye Menschen met zekerheid te Tekenen. Naa des Schryvers dood uitgegeeven door zynen Zoon adriaan gilles camper. Te Utrecht by B. Wild en J. Altheer, 1791. In gr. 4to, 130 bladz.
De geleerde camper, van zyne jeugd af, eene byzondere neiging tot de Schilderkunst, en alle derzelver nabootzende deelen gehad hebbende, moest, natuurlykerwyze, meer dan een ander, zyne beschouwingen laaten gaan, over de eigenaartige trekken van Menschen en Dieren: zo dat tekenen en in klei bootzeeren, de uitspanningen van zyne kinderlyke jaaren uitmaakten. Ouder geworden, trof hem de gedaante en kleur der Mooren aanmerkelyk; vooräl het verschil in de kleur en Wezenstrekken der Zwarten, die uit de Oostindiën of van Africa overkwamen.
Onder zyne oefeningen in het tekenen, naar de beste afgietzels der oude Grieksche Meesters, of naar de fraaye Beelden van michel ange, van quesnoi, en andere vermaarde Meesters van laatere tyden, ontdekte hy ras een zeer groot verschil tusschen deeze, en onze, aangezichten; zonder door onderrichting gewaar te konnen worden, waarin dat zoo zigtbaar en treffend verschil eigenlyk bestond, 't welk hem intusschen veel beter beviel dan de gedaante-verbeeldingen van alle de Nederlandsche Meesters. Zestien jaaren bereikt hebbende, begon hy in Olieverf te schilderen, meestal naar hedendaagsche Nederlandsche Meesters, welkers smaak hem (als zynde reeds ingenomen met de verhevener zwier der Antyke Beelden) niet zeer beviel. Twee jaaren laater, liet zyn Meester, de Heer karel de moor de Jonge, hem een fraai stuk van
| |
| |
van der tempel naaschilderen, waarin een Moor voor kwam, die hem geheel niet beviel. Dit was (zo als 'er meer zyn,) een Zwarte door de verf, maar een Europeaan van gelaat. De Prentverbeeldingen van guido reni, van c. marat, van s. ricci en van p.p. rubbens, met opmerking beschouwende, vond hy, dat zy, in het afmaalen der Wyzen uit het Oosten, even als van der tempel, zwarte Menschen, maar geene Mooren, geschilderd hadden: de groote en beroemde Plaatsnyder corn, visscher, alleen, scheen de Natuur stipt gevolgd, en een Moor wel verbeeld te hebben.
De toeneemende jaaren verschaften den Heere camper grooter oplettenheid en inzigten, zo dat hy zich vervolgens verbeeldde, met een opslag van het oog te kunnen zien, wat antyk was, en uit hunnen styl de tydperken, waarin de byzondere Meesters geleefd hebben, te kunnen onderscheiden. De meeste Prentverbeeldingen van de schoonste gegraveerde steenen mishaagden hem, om dat 'er de Gottische smaak in uitblonk; en het gebrekkige in verscheiden naarvolgingen van antyken stond hem niet minder tegen. - De rede daarvan zal ras blyken. Hy had de Ovaalen, en de Driehoeken, op het voorbeeld van allen die over de beginzelen der Tekenkunst geschreeven hebben, eerst leeren gebruiken; doch had by alle gelegenheden, het zy hy naar Pleisterbeelden, naar Schilderyen, of het Leven tekende, niet alleen eene moeijelykheid ondervonden, maar eene volstrekte onmogelykheid, om 'er de Koppen met eenig voordeel in te schikken; ook waren hem de verdeelingen zeer tegengevallen. Hy beschouwde dus albert durer, (schoon een zeer groot man, en nog grooter zynde, wanneer men zynen leeftyd in aanmerking neemt) als den grond gelegd hebbende tot dien kwaaden smaak, die naderhand geheel Europa bedorven heeft.
Door dikwyls de fraaiste koppen der Antyken in klei naa te bootzeeren, leerde de Heer camper al vroeg zien, dat alb. durer, met twee oogen tevens de voorwerpen betrachtende, dezelve allen te breed gemaakt had; als mede dat een schilder, zou hy slaagen, niet slechts veel tekenen, maar ook veel in klei bootzeren moest, om een waar en grondig denkbeeld te verkrygen, van de wezenlyke gedaanten der Voorwerpen, van welk een aart ze ook zouden mogen zyn. De kennis van den aart van zien, welke de stoffe zyner Inhuldigings-Verhandeling tot Doctor, Ao. 1746 reeds uitmaakte, leide hem dan ook tot
| |
| |
de leerstelling van het Gedaanteschoon, volgens welke men de hoofden kleiner moet maaken, de ligchaamen teerer en schraaler, op dat de Beelden ryziger schynen; en de menschen niet afbeelden zoo als zy zyn, maar zoo als zy zich aan onze verbeelding vertoonen.
De Heer camper vervolgens, als Hoogleeraar in de Ontleedkunde te Amsterdam, het zamenstel van het menschelyk ligchaam, in het openbaar moetende toonen, en daar toe veele ligchaamen bezigende, zo ondervond hy uit de vergelyking van verschillenden ouderdom, dat het ovaal niet geschikt was, om, met eenige zekerheid en vlugheid, de wezenstrekken te schetzen. Hierom zaagde hy verscheidene hoofden, in het midden, loodlynig door; zoo van Menschen als van viervoetige Dieren; en nu verbeeldde hy zich duidelyk te zien, dat de holte, tot de herssenen geschikt, wel over het algemeen geregeld was; doch dat de plaatzinge van de opper- en onderkaak, het natuurlyk onderscheid maakte van de verbaazende verscheidenheid. Dit heeft de Autheur in de viervoetige Dieren, nederdaalende tot de Visschen toe, verder uitgebreid, en tot eene afzonderlyke Verhandeling geschikt.
Deeze zelfde beschouwingen gaven den Hoogleeraar tevens veel doorzigt in het wezenlyk verschil onzer troniën, van de kindsheid af, tot den hoogen ouderdom toe. Hy was en bleef, met dat al, verbaasd, hoe de Grieken, in de aêloude tyden, aan de zonderlinge en verhevene gedaante van hunne Beelden geraakt waren, daar hy nimmer een kop zag die 'er naar zweemde. Doch veelerleie Natiën, intusschen, met meer opmerking gezien hebbende, verbeeldde hy zich, niet alleen in de voormtplaatzing van het opperkaakenbeen, maar ook in de breedte der aanzigten, en in de vierkantheid van de onderkaak, een treffend verschil bespeurd te hebben, 't welk door de doodshoofden van een aanzienlyk aantal onderscheidene Natiën, zedert verzameld, of elders naauwkeurig getekend, bewaarheid wierdt. Behalven de hoofden van ons en de nabuurige Landen, bewezen zulks de koppen van een jongen Angoleeschen Neger; een van een bejaarden; den kop van eene Hottentottin; van een Madagascarschen Jongeling; van een Mongoller; van een Chinees; van een Man van Celebes; van een Calmuk, en van een Otaheiter, door Kapitein king, den Reisgenoot van cook, medegebragt, en in Engeland overleden.
Zo dra de Hoogleeraar by den Negerkop dien van den
| |
| |
Calmuk verkreeg, deeze beide vergeleek met een Europeaanschen, en 'er een Aapenkop nevens plaatste, zag hy, dat zekere lyn, langs het voorhoofd en den bovenlip gehaald, dit verschil in de wezens dier Natiën aantoonde, en de overeenkomst van den Neger met den Aap duidelyk maakte. Eenigen dezer troniën, op eene horizontaale lyn schetzende, trok hy 'er de wezenslynen by, met de verschillende hoeken. Zo dra hy de wezenslyn vooröver liet vallen, verkreeg hy een Antyksch wezen; agterover een Neger, nog meer hellende, gaf de lyn een Aap, een Hond, een Snip. En dit waren de eerste grondbeginzelen van dit gebouw.
Amsterdam verschafte den Hoogleeraar, bovendien, eene ruime gelegenheid om hoofden en andere gebeenten te verzamelen; van Menschen op allerleie jaaren gestorven, van misdragten af, tot den hoogst mogelyken ouderdom toe. De vergelyking van alle deeze met elkander deeden zyne gedachten vallen op het natuurlyk verschil, door de trapsgewyze aangroeijing der deelen in de Jeugd, en afneeming in den ouderdom veroorzaakt, en op de zekerste wyze om het onderscheid der jaaren af te beelden. Dit wierdt de tweede verdieping van dat zelfde gebouw, waarby hy, ten derde, een nader onderzoek voegde, van de Lyn, welke de Oude Meesters in hunne beste werken gekozen hadden. Eindelyk het nut der Ovaalen en Driehoeken, als een zekeren weg geevende tot het aftekenen van Menschenhoofden, naauwkeurig onderzoekende, vondt hy uit de beschouwing en vergelyking der doorgezaagde herssenholten met de kaaken, eene eenvoudige en nieuwe manier, om, met meerder zekerheid, alle zodanige Menschenhoofden en Beestenkoppen te schetzen, als men verkiezen zoude.
Zoo veele poogingen deedt de Hoogleeraar camper, om de zekerheid zyner ontdekte leerwyze te toetzen. Zeldzaam, of genoegzaam nooit, liefhebbers van de Tekenkunst ontmoetende, en vooral niet van befpiegelingen van dien aart, verwaarloosde hy alle deeze waarneemingen, tot in den jaare 1767, wanneer de Graaf van Rhoon, verwonderd dat camper de oorsprongelyke van de nagebootste Intaglios en Camêos, en de Grieksche van de Romeinsche kunstenaars, zo juist wist te onderscheiden, hem naar den grond zyner kermisse in deezen vroeg, en hem vervolgens raadde en verzogt, zyne gedachten en waarneemingen verder in orde te willen brengen, en uit te wer- | |
| |
ken, om 'er grooter nut van te hebben. Het welk dan ook in de jaaren 1767 en 1768 geschiedde: knnnende men ligtelyk nagaan, hoe veele moeite het te rug roepen van vervloogen denkbeelden, en het op nieuw natekenen en vergelyken van de natuur met het nagebootste, dit aan den Hoogleeraar, op klein Lankum, gekost heeft.
Natuurlyk, en op eene redelyke wyze, ingenomen met zyne ontdekkingen, gaf de Autheur 'er, aan verscheidene Liefhebbers der Schilderkunst, een betoog van. De nuttigheid die men 'er in voorzag, deedt de Heeren Directeuren van de Teken-Academie te Amsterdam, by den Hoogleeraar aanhouden, om 'er, in derzelver Zaal, eene openbaare Redevoering over te houden. Dit geschiedde, en de Redenaar hield de vergaderde Leden, twee dagen, namelyk den 1sten en 8sten Aug. 1770, 'er een uur zodanig mede bezig, dat de toenmaalige Opperdirecteur en Beschermer, de Amsterdamsche Burgemeester w. huyghens, benevens alle de andere Directeuren dier beroemde Academie, goedvonden, zyn Hooggeleerden, naderhand, tot dankerkentenis voor het nut zyner Lessen, een gouden Penning ten geschenke te zenden. Wordende 'er eene korte, doch zeer wel begreepen schets van deeze twee Lessen, door den beroemden Heere c. ploos van amstel, in de Nieuwe Alg. Vaderl. Letteroef. IV D. 2de St. p. 386 -, medegedeeld: welke schets het verlangen naar deeze uitgaave telkens grooter maakte.
Zestien jaaren verliepen, zonder dat de Hoogleeraar gelegenheid tot de uitgaave deezer Lessen zelve konde vinden. Zyne veelvuldige bezigheden beletten hem, om dezelve nog eens bedaard over te zien. De uitbreiding van eenige, de verkorting van andere, Hoofdstukken; de moeilykheid om een kundig, en tevens kunstig Plaatsnyder te verkrygen, waren zoo veele hinderpaalen, om de uitvoering tegen te houden. Eindelyk liet zich de beroemde r. vinkeles overhaalen, om de Plaaten te snyden, die, schoon door veele bezigheden belemmerd, daarin aan zyne belofte voldaan, en de verwagting der Liefhebberen geenszins te leur gesteld heeft.
Daar de wel uitgewerkte Schets van deeze Verhandeling, reeds in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen, op vooren gemelde plaatze kan nagezien worden; en 'er, wegens de twaalf bygevoegde Plaaten, niet dan gebreklyk eenig nader verslag van dit Werk gegeeven kan worden, hebben wy ons voornamenlyk bepaald tot de Voorrede van den Heere
| |
| |
camper, en daar zo veel uit overgenomen, als wy meenden het meest aanmerkelyk voor onze Leezers te zyn. De volgende schets zal nog tot nadere handleiding dienen. De Hoogleeraar heeft het geheele Werk, in vier byzondere Deelen* gedeeld. Het Eerste Deel bevat zes Hoofdstukken, gaande: I. Over het eigenaartig verschil in de wezenstrekken der voornaamste Volken van den Aardbodem. II. Over de oorzaaken van de verschillende gedaantens der Menschenhoofden en Wezens, volgens de Oude en Hedendaag sche Schryvers. III. Natuurkundige aanmerkingen over het verschil der wezens van ter zyde, in Aapen, Orangs, en Negers, en andere Volken tot aan de Antyken. IV. Aanmerkingen over het verschil van de wezenslyn, en de veranderingen die 'er noodwendig uit voortvloeien. V. Natuurkundige bespiegelingen over het verschil der wezenstrekken van vooren te zien. VI. Natuurkundige uitlegging van alle de verschillende trekken in de wezens van onderscheidene Volkeren. In het Tweede Deel, heeft men vier Hoofdstukken, gaande I. Over de gedaanten van Kinderhoofden, gezien van ter zyde. II. Over de gedaante van het hoofd eens bejaarden. III. De gedaante van stok -ouden. En IV. Gedaante van Kinderhoofden van vooren. Het Derde Deel behelst drie Hoofdstukken, als I. Over het Schoone, en inzonderheid der Wezens. II. Over de Proportien der Hoofden van ons en andere Natiën. Vergelyk met de Antyken van ter zyde. En III. Hoe de Proportien van het hoofd gevonden moeten worden. Terwyl het vierde, of laatste, Deel mede slechts
drie Hoofdstukken bevat; gaande het 1ste, over het Ovaal of Eirond; het 2de, over den Driehoek, als een middel om eene tronie op zyde te tekenen; en het 3de, over eene nieuwe manier om hoofden te tekenen. Wy deelen enkel de twee eerste §§. van het eerste Hoofdstuk des eersten Deels, ter Proeve mede, om daar uit op te merken, op welk eene wyze de Hoogleeraar camper zyn aanmerkelyken weg begint.
Ԥ. 1. Wanneer, in eene groote Koopstad, als Amsterdam, de Volken van byna alle Waerelddeelen op eene openbaare verzamelplaats verschynen, konnen wy met een enkel opslag van het oog, niet alleen de Zwarten van de Blanken, maar onder de Blanken, Jooden van Christenen, Spanjaarden van Franschen, van Duitschers, en wederom deeze van Engelschen, onderscheiden. Het is zelfs mogelyk, de inboorlingen van het Zuidergedeelte, van die uit het Noorderlyk gedeelte van Frankryk te onderkennen;
| |
| |
wanneer zy niet te veel door onderlinge huwelyken vermengd zyn. Een Schot laat zich van een Engelschman, en deeze van een Yrlander, onderscheiden. In de Steden van Holland, ziet men geene Nationaale wezenstrekken meer; de Eilanders houden nog hunne oorsprongelyke wezens. In Friesland hebben de inwooners van Hindelopen, Molkwerum en Koudum, nog hun smal wezen en lange onderkaak; terwyl die van het Bildt, door kort- en gedrongenheid, van hunne digtste nabuuren, die op het Oude Land woonen, zeer zigtbaar onderscheiden zyn.
Ieder Landaart heeft derhalven iets byzonders, 't welk standvastig blyft voortduuren, tot dat, door eene toevallige vermenging van verscheide Volken ondereen, dit kenmerk twyfelachtig, of wel geheel vernietigd, wordt. Oorlogen, Volksverhuizingen, Koophandel, Schipbreuk en Zeevaart, hebben de bewooners der wyduitgestrekte aarde zodanig ondereen gemengd, dat men thans niet dan in het midden van zommige Landen, die voor vreemdelingen ontoegangelyk, of van den weg af geweest zyn; de waare, de oorsprongelyke en eigenaartige gedaantens ontmoet, welke de inboorlingen op eene kennelyke wyze van hunne naabuuren onderscheiden. Gelyk nu de Landen, meestal aan een verbonden, of de Eilanden van het vaste land niet verre af gelegen zyn, zoo vindt men meestal eene trapswyze verandering, welke niet dan op groote afstanden zich kenbaar onderscheidt.
§. 2. De Volken worden van de meesten gedeeld, gelyk de groote vaste Landen der aarde, in Europeaanen, Afrikaanen, Asiatische en Amerikaanen. De bewooners van deeze vier voornaame Waerelddeelen, waar by men die der Zuidelyke Eilanden, Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland, een vyfde Waerelddeel genoegzaam uitmaakende, kan betrekken, heeft men als nog nimmer door standvaste en kenbaare trekken alleen, dat is, op zich zelven, konnen afbeelden, zonder 'er eenige voortbrengzels, aan ieder Land eigen, by te voegen, of eenige zonderlinge vercierzels, kleeding, gewoontens en diergelyke. Asia wordt van Europa door kleur en kleeding, Afrika van Amerika als genoegzaam eenkleurig, met een Crocodil, Elephant, met Tabak, Velïnsnydingen, of Tatouêring en Vederen, onderscheiden.
Het is onderwylen zeker, dat de bewooners van het Noordelykste gedeelte van Europa, als de Laplanders, meer getaand zyn dan de Javaanen; dat verscheidene Per- | |
| |
siaanen en Mongollers niet meer gekleurd zyn dan de Spanjaarden; jaa, dat de Kaffers, schoon in Afrika woonende, merkelyk verschillen van de Angoleezen en Nubiers, enz.
De Amerikaanen schynen gedeeltelyk uit het Noorden van Asia afkomstig, ten minsten is dit thans vry zeker, uit de overeenkomst hunner gedaante, levenswyze, zeden, Godsdienst, enz. De veelvuldige Reizen, door de Russen, langs Siberie, Kamtschatka, over de St. Andries, Aleuthisische en Vosschen Eilanden, naar Amerika gedaan, en de merkwaardige Reizen van den grooten Zee- en Landontdekker cook, hebben dit ten vollen bevestigd.
De fraaije Kaart, welke in het laatste werk van den ontydig gesneuvelden cook gevonden wordt, de Noord-Oostzyde van Asia, en de Noord-Westzyde van Amerika, met de tusschen liggende Eilanden afbeeldende, bewyst de mogelykheid ten vollen, als mede, dat de Laplanders, de Samojeden, de Siberiten, Kamtschatkalers en Wilden van Asia, mede langs dien weg naar Amerika geraakt zyn.’
Daar de Hoogleeraar camper, ook in deezen, een geheel nieuwen en byzonderen weg voor zich verkozen heeft, laat het zich ligtelyk aanzien, dat alle Tekenaars niet aanstonds zullen besluiten, om zyne ontdekkingen als juist te omhelzen, en aan te neemen. Intusschen gelooven wy, dat hy die de Leerstelling van den Hoogleeraar, met eenig vooruitzicht van overwinning, tracht te bestryden, vooraf ook denzelfden weg zal moeten inslaan; en zich geenszins moet laaten vasthouden, door vooroordeelen of oude leeringen, die niet zelden den onderzoeker, als zo veele dwaallichten, van het rechte spoor afleiden, en hem daar, waar hy dubbel zien moest, verblinden. |
|