Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReizen van den Graave van Ferrieres-Sauveboeufin Turkyë, Persië en Arabië, van 1782 tot 1789. Twee Deelen. Uit het Fransch vertaald. Te Utrecht by B. Wild en J. Altheer, en te Amsterdam by J. van den Burgh en Zoon, 1790. Behalven het Voorwerk, 491 bladz. In gr. octavo.In de beschryving deezer wyduitgestrekte Reizen van den Graave van Ferrieres-Sauveboeuf, heeft men zo zeer geen uitgewerkte naauwkeurige land- en plaatskundige berigten, als wel staatkundige bedenkingen, over de gesteldheid deezer doorreisde Gewesten, inzonderheid met betrekking tot het Krygsweezen en den Koophandel te zoeken. Het geen ons de Graaf nopens het eerste mededeelt is gewoonlyk oppervlakkig en overbekend; maar zyne opmerking wegens het laatste behelst meer byzonderheden, die haar leerzaam nut hebben. Bovenal heeft zyn herhaald verblyf in Constantinopel, mitsgaders zyn vertoeven in, en reize door, het Turksche Leger, hem in staat gesteld, om een gezet verslag te geven, van de gesteldheid van het Turksche Hof, en deszelfs bedoelingen en maatregelen, als mede van den toestand van hunnen Krygsdienst, en de lotgevallen van dat Keizerryk onder den gevoerden Oorlog, in deeze laatste jaaren, met de twee Keizerlyke | |
[pagina 354]
| |
Mogenheden van Europa. - Zyne berigten deswegens strekken grootlyks ter ophelderinge veeler voorvallen van dien tyd; en 't geen hy ons wel byzonder van het Krygsweezen der Ottomannen meldt, geeft 'er ons zo ongunstige denkbeelden van, dat men geen rede hebbe, om zig over de zegenpraalende wapenen der Europeaanen te verwonderen. Van welke zyde men dit Stuk ook beschouwe, men ontdekt alomme, dat de Krygskunde der Turken zeer gering zy. De volgende beschryving der gesteldheid hunner Legers, en van hunne inrigting te Velde, kan hiervan ter proeve strekken. ‘De Ottomannen, zegt onze Reiziger, veragten het versterken hunner Legerplaatzen. Zij slaan hunne Veldtenten zonder orde rondom de Tenten van den Groot Vizier of van hunne bevelhebbers; zoeken zo veel mogelijk de nabuurschap van eene Rivier, en een ieder kiest, digter bij of verder af, de plaats, die hem het gemaklijkst en bekwaamst voorkoomt. De Groot-Vizier formeert altijd een bijzonder Leger, waarvan de Troupen onmiddelijk onder zijne bevelen zijn. De Aga, of Opperbevelhebber der Janitzaaren, legert afzonderlijk met zijn Volk; en de Artilleristen houden zig op eenen gelijken afstand tusschen de twee eerste Legers. Hierdoor bevind het Leger van den Groot-Vizier zig in drie legeringen verdeeld; dit is de oorzaak, dat de Turken geheellijk verslagen worden, wanneer zijn, na het verliezen van een Veldslag, genoodzaakt zijn, voor den aftogt te zorgen; geen toevlugt hebbende om in hun Leger te rug te trekken, alwaar zij hunnen vijanden tegenstand zouden kunnen bieden, indien zij vooraf zorg gedragen hadden, verschanssingen daarin te maaken. Het Leger defileert nooit in orde, en de Turken verstaan volstrekt de kunst niet van zig in Colonnen te formeeren, het zij om hunne optogten tegen de verrassingen van den vijand te dekken, of om den Troupen te beter gelegenheid te geeven om zig gemaklijker in het vijandlijk Land te verdeelen. Zij, die eenig handwerk oefenen, draagen altijd zorg van vooruit te trekken, ten einde Winkels op te slaan, waar in zij werken even als in de Steden, zo dat de legering eerder naar eene Markt van Handwerkers, dan naar een leger van Soldaaten, gelijkt. De Legerplaats eenmaal aangeweezen zijnde, begeeft een ieder meer of minder traaglijk zig derwaard, zonder genoodzaakt te zijn hunnen Bevelhebber of zijn Vaandel | |
[pagina 355]
| |
te volgen, welke dikwijls weinig verzeld blijft. De Dagreizen van het Leger zijn gemeenlijk van zes uuren, zonder andere halte, dan de vrijheid, welke de Troupen hebben, om naar hun welgevallen voord te trekken, en stil te houden, wanneer het hun goed dunkt. Ongelukkige Dorpen, daar zij door koomen; de inwooners en vooral de Christenen, zijn ten prooie van den moedwil en de roverijen van een Krijgsvolk, het welk aan deszelfs ongeregeldheid geen paalen stelt. De bezorgers van den leeftogt, belast met de bezorging der levensmiddelen voor het Leger, trekken vooruit, en zenden slegts bevelen in de nabuurige Provincien, om Konvooijen naar het Leger te zenden, welken traaglijk aankomen en dikwerf gebrek doen lijden. Al deze behoeften, met Wagens aangevoerd wordende, die door twee Buffel-Ossen worden getrokken, maaken eene geringe hoeveelheid uit, uit hoofde van de moeilijkheid der wegen. De Turken berekenen niet, dat voor veele Manschap en veele Paarden, zo veel Brood, Vleesch, Stroo en Garst noodig is: zij kondigen slegts aan, dat het Leger op zodanige plaats zig zal vereenigen, en zenden bevelen in de omliggende Steden en Dorpen, van levensmiddelen aan te voeren, zonder voorzorg te gebruiken van vooraf te voorzien in al het geen nodig is tot het bestaan der Troupen, en hun onderhoud. - Wanneer de Turken nog eenige dagreizen van den Vyand zijn, benoemt de Groot-Vizier eenen Luitenant Generaal, welke, met eene genoegzaame magt voordrukt, om zijne bewegingen te ontdekken, of hem te bevegten. Deze wijze van het Leger te verdeelen, is altijd nadeelig, wijl deze voorhoede, te verre van het Hoofdkwartier zijnde, om ondersteund te worden, nooit zal nalaaten, als zij geslagen word, in wanorde te rug te trekken, en zo den schrik en de verwarring in het Leger van den Groot-Vizier te brengen; welke in gevolge van de vrees, die zijne Troupen bevangen heeft, gemeenlijk besluit om af te deinzen, wel zo zeer om het Vaandel van den Propheet in veiligheid te stellenGa naar voetnoot(*), als om het overige ge- | |
[pagina 356]
| |
deelte van zijn Leger te redden, gelijk zulks in den laatsten Oorlog dikwijls het geval is geweest. De Ottomannen hebben altijd geweigerd, zig aan eene Krijgstaktiek te onderwerpen; hunne onstuimigheid, welke, in den eersten opslag, gevaarlijk is, vervangt bij hun de plaats van deze orde, van welke wij het lot der veldslagen doen afhangen. Hunne Infanterij word in geen Bataillons verdeeld, formeert nooit liniën, en hunne Kavallerij weet zig even zo min in Eskadrons te schikken. De legerhoofden, welken men geen bevelhebbers kan noemen, de vaandels en standaarden geleidende, zijn de eersten, die den strijd aangrijpen, geevende het voorbeeld aan de troupen, die hen volgen. Alla, of God, hun krijgsgeschrei, is tevens een sein, om hunnen moed op te wekken, en hunnen vijanden schrik aan te jaagen. Zij hebben geen instrument, om den aanval te kennen te geeven, of den aftogt aan te duiden. Hunne woede voert hen tegen den vijand aan, gelijk het nadeel hen doet aflaaten. Terwijl hunne Artillerij speelt, dringen zij in groote menigte naar den kant, daar het hevigste gevegt is; de Kavallerij met die vaardigheid, welke haar altijd heeft onderscheiden, en de Infanterij met die verwoedheid, welke haar bijblijft tot op het oogenblik, dat, de overwinning haar ontglippende, de schrik algemeen word. De Turken maaken zelve hunnen nederlaag volkomen; zijnde het bij hun | |
[pagina 357]
| |
geen gebruik, eene plaats van wederzameling te bepaalen; en hunne legerplaats, van alle kanten open zijnde, bied hun, na het verlies van eenen veldslag, nooit eene schuilplaats aan.’ Niet min ongunstig luidt des Schryvers verder berigt, nopens de versterking der Grenssteden, en de inrigting mitsgaders de manoeuvres van de Zeemagt der Turken; waaruit men kan afleiden, dat de poogingen der Franschen, om hen in 't een en ander opzigt kundiger en oplettender te maaken, tot nog te byster weinig invloeds gehad hebben. Volgens de opmerking van den Graaf van Ferrieres-Sauveboeuf is dit grootlyks toe te schryven aan den afkeer der Musulmannen van alles wat naar de manier der Christenen zweemt: en 't is met te wagten, dat de Turken eenige weezenlyke vorderingen in 't Krygskundige zullen erlangen, 't en zy ze, door herhaalde noodlottige voorbeelden, leeren afzien van die onbuigzaame hardnekkigheid, waarmede zy standvastig weigeren om de Europeaanen na te volgen, en om het voeren van den Kryg, zo te Water als te Land, tot eene kunst te maaken. |
|