Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
Tooneelen in Parys, by en na de verwoesting der Bastille. Naar Fransche en Engelsche Schriften en Plaaten. Eerste Stukje. Te Haarlem by A. Loosjes, 1791. In 8vo. 156 bladz.De verövering van de Bastille, en alles wat zedert dien tyd te Parys gebeurd is, verscheiden Pennen en Penceelen overvloedige stoffe aangebragt, en bezig gehouden, hebbende, heeft men in Duitschland daar eenige Tooneelen uit zamen gesteld, die juist geschikt zyn, om zommige buitenspoorigheden der Paryssche Burgers in het waare licht te plaatsen. Uit het korte Voorbericht, vóór dit eerste, in 't Neêrduitsch vertaalde, Stukje geplaatst, ziet men: dat binnen tien weeken, zo in Frankryk als in Engeland, over de zestig Satiren, zes stuks Confessiën, agt Beschryvingen, vierendertig Verhaalen, tachtig koperen Plaaten, en eenige duizend Epigrammen, met en zonder Zout, by gelegenheid van de verwoesting der Bastille, de vlucht van eenige Grooten des Ryks, de te rug komst van necker, &c. &c. verscheenen zyn. Deeze Bronnen heeft de Schryver tot zyn oogmerk doen dienen, en verscheidene Tafereelen geschilderd, welke een uitspanning zoekend leezer, zekerlyk zullen bevallen. Het getal der Tooneelen van dit eerste stukje beloopt zes en twintig, waarvan het Twaalfde een Kamer verbeeld, en dus voorgesteld word. ‘Vaillard. (by eenige manuscripten). Dat drommelsche derde en vierde bedryf Ja dat nu net een Treurspel vyf bedryven hebben moetGa naar voetnoot(*)! Eerste bedryf; oproer in 't algemeen. Tweede bedryf; overgang der Bastille. Vyfde bedryf; de dood des Gouverneurs, algemeene Volksvreugde; maar dat onzalige derde en vierde bedryf. Ik moet 'er episoden inwerken. Ja! indien ik de eenheid van tyd 'er niet inbrengen moest, dan liet ik het stuk reeds met den voorgaanden dag beginnen; maar dit kan niet, tegen de eenheid van plaats is buiten dien reeds gezondigt. - Dus - ja episoden! - De geliefde eenes gesneuvelden burgers; een uit de gevangenis verloste geliefde eenes meisjens; een Vader wiens ketenen men verbrak. - Het helpt niet - frisch 'er mede door, eer een ander my vooruit strykt. - Alles roept Vryheid! Zouden de Muzen, in deeze crisis, dit gouden Privilegie ook niet genieten? Een Acteur. (inkoomende.) Nu, hoe is het? Vaillard. Drie bedryven zyn 'er reeds gereed, de eerste, tweede en vyfde, thans ben ik aan de derde - morgen, is het werk tot uw order. Acteur. En myne rol? | |
[pagina 322]
| |
Vaillard. Zoo brillant als mogelyk; gy zult, met den besten voeg, de rol eens jongen Engelsmans, Eduard, neemen kunnen, welk een Kommandants plaats ten deel gevallen is. Acteur. Bestig! - Lees my 'er iets van voor. Vaillard. Van harte gaarn! hier! het gesprek 't welk hy tegen zyn Kommando voert.
Weest stil, en hoor my aan: ik, Brit, ik voer de reden,
En dan - volgt dan my na - bevleugelt uwe schreeden,
Doch, thans, thans treede ik, vol vryheids vuur u voor,
Gy echter, weest zoo goed, en leent my uw gehoor.
In Albion gevormd, in Vryheid opgetoogen,
Heb ik, met moedermelk, de Vryheid ingezoogen,
Ik spreek de waarheid, ja, ik spreek gelyk een man,
Elk uwer hoore my - zie zoo - dus vange ik an.
Nu - attention, Monsieur! de jonge Brit spreekt verder. Acteur. Gy maakt my nieuwsgierig. - Vaillard. Niet waar? geduld, geduld, het best komt nog aan; dus luister maar.
De Vryheid, 't hoogste goed, op duuren prys te zetten,
Omheind door waar vernuft, gelouterd door de Wetten,
Is waard, dat gy, ontvlamt door zelfgevoel en moed,
Waagt alles, wat gy hebt, ja zelfs uw eigen bloed.
Zoo stort een tyger zich in laffe schaapenhorden;
Zoo moet op 't laatst het lam een prooi der wolven worden.
Gy zweert den grooten Eed, aan 't Vaderland u lief,
Eischt nieuwe wetten, haakt naar d'edlen Vryheids brief,
Ziet gindsch het rooversslot - 't houdt in zyn duistre holen,
Francoisen, vry, als wy, in smart en wee verschoolen,
Hoe meenig een zugt daar - en wie hoort dit geween?
Op, helpt de kermenden - op, op, vliegt ras daar heen!
Verdubbelt hart en moed - rukt over muur en dammen,
Het moordhol stortte neêr, vliege op in rook en vlammen.
Schreeuw door de straaten door - moord! moord! brand! brand! hollo!
Draagt hout en zwavel hier, ook pek en luchtig stroo,
Nebucadnezar viel met Babel - ongeloogen,
Slaat zoo den Gouverneur, o vrienden! op zyne oogen.
Wat zegt gy van het beeld met nebucadnezar en Babel? Acteur. Volkoomen in voltaires toon. Vaillard. Nu komt het einde van zyn rede, gelyk gy hooren zult; hy vervolgt dus:
Komt morgen weêr, dan ziet gy de ruïnen aan,
En daar op 't schoon blazoen der edle Vryheid staan
| |
[pagina 323]
| |
Al overal rinkink, op wegen en in stegen,
Trompet en paukgeschal nu klank en zangtoon tegen:
De Vryheid leeve in eer - de Gouverneur rol neêr,
Geef acht - ha! - vaardig! - op - en handen aan 't geweer.
Acteur. Daar is nu de heen marsch? Vaillard. Zeer natuurlyk - het moet geapplaudiseerd worden - ik heb den Brit eene geliefde gegeeven, anders kon ik geen rol voor Mlle C-t vinden. Het tooneel, waarop eduard van zyne molly (dus heb ik zyne minnares genaamd) afscheid neemt, schynt my ook zeer interessant te zyn. Acteur, (op zyn horologie ziende.) Nog zes minuuten heb ik tyd. Vaillard. Dan moeten wy voortgaan; want het tooneel is niet kort. Zie daar:
eduard.
Leef, Molly! ach leef wel, gindsch wenkt my de eerebaan,
En moedig ruk ik, zo als Coesar deed, voor aan.
Schoon zyt gy, Molly! 't rood, 't geen we op de roos zien hangen,
't Scharlaaken zelfs verdwynt, voor uwe purpre wangen.
Voor uwe mond verbleekt granaat en druivenbloed,
Op uwe honigkusch smaakt geen Champagne goed.
De vlam ontvlamt uit sneeuw, 'k zie marmer met koraalen,
En vermiljoen op melk - uwe oogen schieten straalen....
Enfin, gy Molly! zyt der liefde een hemelryk,
En Eden voor 't gevoel en Engel al gelyk.
Die teêrheid in 't gemoed, verrukking in myne oogen
En lust in 't hart verwekt: - uit uwe lippen zoogen
De zielen honigzeem en nectar, - ja de min
Zuigt hier ambrosia en zoete suiker in.
molly.
Ach! 'k ben my zelv' niet meer! wat kan my schoonheid baaten,
Daar gy, myn Oogentroost, my heden wilt verlaaten.
eduard.
Bedwing uw zielesmart, beteugel uw allarm;
Na doorgesiaanen stryd yl ik in uwen arm,
Dan ben ik gansch voor u. - Met myne zegekranssen,
Voer ik u, vergenoegd, naar Pikeniks en danssen;
Met pluimen fraai versierd, dekt u een nieuwe hoed!
Gy keurt myn voorstel goed, en billykt mynen moed?
Geheel myn aanzyn staat, geliefde u ten gebode,
By ieder Rendevous en by Tour a la mode.
| |
[pagina 324]
| |
molly.
Ach blyf!
eduard.
Ik kan niet, hoor de trommel roept my heen.
molly.
Ik ben het leed ten doel - ten doel aan 't naar geween;
Ik dobber als een schip - van hulp en troost verlaaten,
De bleeke jammer plaatst my onder haar soldaaten,
By heure Wee, armee en rykt my de banier,
Der klagten, Eduard! ach! Eduard, blyf hier!
eduard.
Gantsch bloed! Myn oorlogsmoed gevoelt verbaasde stremming!
The liberty - neen, neen, ik moet naar myn bestemming.
molly.
Zorg, zoo 't niet aêrs kan zyn, dat gy u zelf bewaakt,
Bedenk, dat gy alleen my hier gelukkig maakt.
Komt gy gezond te rug.....
eduard.
Waar vinde ik u dan weder?
molly.
Gindsch, in den rooden Haan, - ik ga, en leg my neder.
Acteur. Bravo! vaar maar zoo voort. Het tooneelstuk beleeft gewis zo goed honderd repraesentatien, als het Huwelyk van Figaro; gy kent, zoo het schynt, uw publiek! Vaar wel!
(Hy vertrekt.)
Vaillard. De uwe! - Zoo het niet in Vaerzen was! De Duitschers en Engelschen schryven in prosa, in rymlooze Vaerzen, ja zoo als zy willen, hunne Treurspellen; maar by ons moet alles berymd zyn, en het rym neemt verschrikkelyk veel tyd weg. ô Vryheid! wanneer zult gy eens de ketens, der Dramatische Dichters, verbreeken!’ - Wy zullen geene aanmerkingen op de Vaerzen van Vaillard, noch over derzelver inhoud, maaken; ieder ziet dat ze met oogmerk dus, en niet beter, gemaakt zyn. Iemand, die het vyfde Bedryf van zyn Treurspel reeds gereed heeft, zonder te weeten wat hy in het derde en vierde Bedryf zal zeggen; die, behalven den Honger, een Acteur ten beöordeelaar heeft, die gaarne een brommende rol speelt; en dan meent dat hy daar door, naast de Dichter, het publiek zeer wel voldoen zal; zulk een Dichter of Rymelaar behoort niet beter te schryven, ten minste dan niet, wanneer de Tooneelen van Parys, eenigzins, in natuurlyke houding, met die van Amsterdam zullen strooken. |
|