| |
Wysgeerige Verhandelingen, Brieven en Gesprekken, van Moses Mendelszoon.Uit het Hoogduitsch vertaald, en met Aantekeningen en het Leven van den Autheur verrykt, door C. Brender A Brandis,Lid van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, van het Zeeuwsche Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen, en verscheiden Dichtlievende Genootschappen. Tweede Deel, te Leyden by P. Pluygers. In gr. octavo, 283 bladz.
In dit Tweede Deel worden de uitmuntende Brieven, van den Wysgeerigen mendelszoon, over de Aandoeningen,
| |
| |
medegedeeld. Theokles, een Engelsch Wysgeer, heest zyn Vaderland voor eenigen tyd verlaaten, om een volk te zoeken, dat juist te denken waardiger acht dan vry te denken. Duitschland scheen hem dit volk te belooven. Hy trok dáár van school tot school; en had het genoegen, om, onder de gedaante van een nieuwsgierig Reiziger, alle de Vergaderingen van geleerde Genootschappen, onbekend, by te woonen. Geduurende zyn verblyf te ***, heeft hy met eenige jonge Edellieden, van zynen smaak, vriendschap gemaakt. Onder deezen is hy zeker Jongeling, euphranor genaamd, het meest toegedaan; en uit liefde voor denzelven, houdt hy zich eenigen tyd aan de S***, (denkelyk de Spree) op. De Jongeling bezoekt dikmaals het eenzaam verblyf van theokles, alwaar zy, in genoeglyke stilte, hunne uuren aan de Vriendschap en de Letteroefening wyden, en wanneer de Jongeling genoodzaakt is, zich van zynen Vriend te verwyderen, zetten zy hunne Onderhandelingen in Brieven voort. De XV Brieven, die zy over de Natuur van het Vermaak gewisseld hebben, worden, als den Autheur by toeval in handen geraakt zynde, medegedeeld, en beslaan met de Byvoegzels 234 bladzyden.
Men heeft in Duitschland opgemerkt, dat het getal der Zelfmoorders jaarlyksch vermeerdert, zedert het Lyden van den jongen Werther een algemeen Leesboek, onder de Jongelingen en jonge Dochters, geworden is. De sentimenteele schriften van deezen tyd, en daar onder eene Biographie van Zelfmoorders, vermeerdert dit getal nog telkens, en doet ook in ons Vaderland, door het vertaalen dier vertederende Schriften, die aansteekende ziekte doordringen, en gevaarlyker worden. Zeer gepast heeft mendelszoon deeze dwaasheid, in zyne Brieven van een Engelschman, ten toon gesteld: en het is van veel belang voor alle Natien, dat hy niet enkel het misdaadige van den Zelfmoord heeft aangewezen, volgens de Leer aan eene Voorzienigheid; maar zelfs overtuigend beweezen heeft, dat, volgens het Leerstelzel der Natuuralisten zelve, de Zelfmoord eene misdaad is; omtrent de eerste zegt hy, na verscheidene hunner redenen aangevoerd te hebben: ‘Nog eene Bepaaling moet ik, den Verdeedigers van den Zelfmoord, in bedenking geeven.
De hevigheid der Hartstocht, die den tot den Zelvmoord beslotenen foltert, kan ons eenig medelyden over zyn treurig noodlot afvergen, maar de geöorloofdheid van
| |
| |
zyne daad geen gewigt byzetten. Wat toch kan het kwaad zyner begaane misdaad van hem afwenden? “De Hartstocht heeft zyn Verstand overweldigd?” Wat noemt men anders kwaad, dan de tiranny der Hartstochten over het Verstand? Moet het kwaad zelfs dan tot zyne eigene ontschuldiging dienen? Dan zou een Moord gebillykt zyn, wanneer zy in de verregaande Hitte eener woedende gramschap geschiedde. En phedra's misdaadige Liefde moest ophouden misdaadig te zyn, om dat zy van de hevigste Hartstocht verteerd werdt.
De tot nu toe nader bepaalde twistvraage is derlialven deze: “Kan het Verstand den Menschen ooit de Zelvmoord aanraaden?”
Zal het Verstand hem aanraaden, dan moet een koel overleg ons verzeekeren, dat alle de Goederen dezer Aarde, voor ons, voor eeuwig verlooren zullen zyn: dan moet het ten minsten hoogstwaarschynlyk wezen, dat noch tyd, noch overweeging, in staat zouden zyn, om eenen kwellenden indruk te overmeesteren. Wy moeten de zwarte damp, die uit de Moeras der Hartstocht opstygt, geheel verstrooid, en de Voorwerpen alleen in hun geheel beschouwd hebben. En zou het Leven ons dan evenwel verveelen? Zouden wy meer Rampen dan Heil voor oogen hebben? Wie van alle Zelvmoorders was ooit in zulke omstandigheden? Of welk een ongelukkig Sterveling zou ooit over zulk een Noodlot zuchten?
Gy ziet, edele Jongeling! dat ik tegen de Voorvechters der Zelvmoord toegeevende geweest ben. Het onvermogen van hunne Overweeging, om eene smertelyke gedachte te onderdrukken, heb ik, wanneer zy voor het toekomstige verzekerd zyn, goedwillig voor eene ontschuldiging doen doorgaan. Hoe veel zou een strenger Zedenmeester hier nog tegen te zeggen hebben?
Maar dit toegestaan zynde; zo blyft het geval, in het geschilpunt, volgens onze denkbeelden voorondersteld, vast onmogelyk. Blount, die in de hoop van zyne liefde bedroogen wordt; sidney, welke de Dichter doet vreezen, dat hy zyne Beminde, door zyne ontrouw, gedood heeft; mellefont, die wezenlyk door zyne onmenschlykheid daar toe aanleiding zal gegeeven hebben; kunnen uit de beslissing dezer twistvraage geene gronden tot haare ontschuldiging hoopen.
Indien gy ooit bemint hebt, euphranor! zo plaatst
| |
| |
u eens geheel en al in den elendigen toestand dezer wanhoopenden. Gevoel alle de smaad van een bedroogen Minnaar; het berouw van een Trouwloozen, en de verschrikkelyke smarte van een Verleider, in haar grootsten omtrek. Nog meer! laat alle deze rampen, als een ontzaglyk mengsel, over één enkel hart uitgestort zyn. Wel nu? Blyft 'er dan aan den Elendeling geenen anderen Troost over, dan Vergif en Dolk? Indien de Verstokte zelfs tegenwoordig zynen boezem voor alle troostgronden sluit; wanneer het Verstand, de Vriendschap, de geheele Natuur, ja de Godheid zelve, voor doove ooren predikt; zal de tyd dan geen heilzaam stof der vergetelheid over zyne Wonden strooijen? Zal de opvolgende toekomste hem niet geheel en al hervormen, en in een kring van geruste Aandoeningen plaatsen, in welken hy den tegenwoordigen storm van verre kan waarneemen? Onderstelt, hy ontkent de Voorzienigheid, hy ontkent de goedheid van God, die alles, ja euphranor, alles! tot ons bestzyn schikt; heeft hy dan zulke elendige denkbeelden van de natuur onzer Aandoeningen, dat hy zou kunnen gelooven, dat de Donder, die thans over zyn hoofd rolt, onophoudenlyk in zyne ooren zal ruisschen? En hier van zou hem het Verstand overtuigen? - ô Neen! de Hartstocht, de zwartste Hartstocht, heeft zyn gezicht benevelt. En wanneer hy als geheel koel, met den Dolk in de hand, zyn besluit schynt te overweegen; dan moet men zich noch niet door den schyn laaten bedriegen. Het is de wilde, halstarrige Gemoedsrust van den verstoktsten Zelvhaater; het toppunt van alle woede, die het Verstand nog verder van hem verbant, dan het dobberen der uitgelaatenste Wanhoop; want deze vaart dikmaals in Woorden uit, zonder zich tot die ontzaglyke daad te verheffen.
Gy dwaalt, edele Jongeling! wanneer gy meent, dat de Zelvmoord het zegel drukt op de Zedelyke Goedheid van een karakter. Niet op de Zedelyke Goedheid in 't gemeen. Het Tooneel heeft haar eigen Zedelykheid. In het Leven is geen Zedelyk Goed, dat niet op onze Volmaaktheid gegrond is: op het Tooneel is het integendeel alles, wat in de hevigste Hartstochten zynen grond heeft. Het oogmerk van het Treurspel is, Hartstochten te verwekken, en de snoodste misdaad, die op dit oogmerk doelt, is op het Tooneel welkom. Hierom is ook de Zelvmoord, tooneelkundig, goed. Het berouw van eenen orosman, de Geweetenswonden van een mellefont, zouden hunne borst slechts zwakjes schynen te beklemmen, indien zy ons niet,
| |
| |
door het allerontzaglykst Besluit, van het tegendeel overtuigden.’
Onder de verscheidene bewyzen, welke de geleerde Jood aanvoert, om aan te toonen, dat de Zelvmoord, in de oogen der Natuuralisten zelve, een misdaad moet zyn; is de volgende, een der bevattelykste. ‘Breng uwe Wysgeeren (namenlyk de Natuuralisten) eudox! in die luisterryke vergaderingen, in welken Lediggangers den duuren tyd in het Pharospel verkwisten. De Wysgeer kan de minste kleinigheid tot zyn nut aanwenden. Hoe meer Bladen in dat spel verlooren worden, zo veel te meer zet de ervaarene Speeler 'er op. Zyne Hoope ryst met elk verlies. Hy zou dwaaslyk handelen, die deeze Hoop bespotten en een nieuw Spel begeeren wilde. Ons geval is even zo gesteld. Ook dan, wanneer het vertrouwen op de goedheid van God ter zyden gesteld wordt, ryst, met elk ongeluk dat ons in deeze Waereld ontmoet, de Hoop, dat het beter zal gaan. Die anders denken zyn met bygeloovige Vooröordeelen besmet, volgens welke zich die Speelers, in het zelfde kaart-doorschieten, niets dan Ongeluk voorspellen, om dat eenige Proeven daar in mislukt zyn. Komt 'er het vertrouwen op de goedheid van God by, dan vermeerdert zy de Hoope, om zo wel in dit, als in het toekomend, Leven gelukzaliger te worden. Ja, volgens myn onweêrlegbaar grondbeginsel, moet deze in de Beraadslaging geheel niet in aanmerking genomen worden.
Maar, dit alles wel overlegt, ja dit alles eens toegestaan zynde, ziet gy dan niet op welk een fyne sluitrede, op welk eene kleinigheid het in deze, zo hoogstgewigtige, zaak aankomt? Een Reuzengebergte, dat zich om een hair beweegt, zegt een Hebreeuwsch Dichter.
ô Eudox! thans verloogchent gy het karakter van die Wysgeeren die gy wilt voorstellen. Zy kunnen onmogelyk zulk eene taal voeren. Zy kunnen niets voor eene kleinigheid houden, wat hen het Verstand gebiedt. Het heilig Verstand! dat by hen de plaatze van eene Openbaaring vervult. Zy moeten voor alle sluitredenen, zy mogen nog zo fyn, zy mogen nog zo ver gezogt zyn, hunne kniën met eerbied buigen. Van deeze hangt hunne Gelukzaligheid af. Ik zou alle de Gronden, die gy voor den Zelvmoord bygebragt hebt, op een Moord in 't gemeen toepassen. Hoe zeer zouden zich dan uwe Wysgeeren krommen, en hoe ver zouden zy hunne sluitredenen
| |
| |
moeten zoeken, om de strafbaarheid van dezen Gruwel te verdedigen.
Maar ik berisp dit Gedrag niet. Het Verstand en de Reden zyn of alles, of niets, waardig. Waarom zien wy de voorwerpen onzer begeerten altoos door het kunstglas der Hartstochten aan; en de Gronden, die ons daarvan af houden, beschouwen wy nooit, dan na dat wy den Verrekyker omgekeerd hebben? De Sluitredenen, tegen den Zelvmoord, wendt men voor, rusten alleen op vergezogte Waarheden. Zeer wel! Maar waarop rusten de Beweegoorzaaken, die ons tot den Zelvmoord aanzetten? Welke nietswaardige kleinigheden zyn het! Het verlies van onzen goeden naam; de gedachten wegens de geringe waarde, waarin wy by onze Medewormen geraaken. Het Berouw; een al te laat, en dikmaals onnut, gevoel van een Misdaad, aan welke wy ons schuldig gemaakt hebben. De Vernedering; een Koning die nu aan de Roeibank geklonken zit. Hy beval, en moet nu gehoorzamen; Hy was met Goud, en is nu met Yzer, versierd. Hoe klein en verachtelyk is dit alles in de oogen van het gezond verstand? En evenwel bestormt men de Natuur en de Godheid, om dat zy den Menschen voor zulke Rampen blootstelt. - Maar de Mensch zelve, de grootheid van dezen ingebeelden Koning, alle zyne Denkbeelden en Daaden verdwynen, worden kleinigheden, zo dra men hen van deeze zyde beschouwd. Het is billyk, dat zich eene Kleinigheid om Kleinigheden bekommert.’
Het slot van dit Tweede Deel maakt eene vernuftige beöordeeling uit, van spalding's Geschrift, over 's Menschen Bestemming, van welk Geschrift men onlangs in ons Vaderland een nieuwen druk, in 't Neêrduitsch, heeft ten voorschyn gebragt. Mendelszoon schynt, in die beöordeeling, eerst aan 's Menschen Bestemming, zodanig als die door spalding voorgedragen is, te twyffelen: doch hy laat die Twyffel daadelyk door eene Godspraak oplossen; wier eerste bewys zegt, dat de Bestemming des Menschen bestaat, door, in den staat van verstandige kennisse, de oogmerken van God te vervullen, voort te duuren, volmaakter te worden, en, in deze Volmaaktheid, gelukzalig te zyn. |
|