Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de beweerde gewettigde Afstamming der Heeren van Brederode van Bolsward,uit reinoud den III. Heer van Brederode, Vianen, enz. strekkende ten bewyze van de ongegrondheid der voorgem. Afstamming; en kunnende dienen tot het Aanhangzel der Vaderl. Historie van J. Wagenaar, 1791.In gr. octavo, 67 bladz.Eene opmerking, onlangs voorgesteld, in het Byvoegzel, op den uitgegeeven Geslachtboom der Heeren van BrederodeGa naar voetnoot(*), nopens de gewettigde Afstamming, der bovengenoemde Heeren uit dat Huis, heeft aanleiding gegeeven tot dit Geschrift. Deszelfs Opsteller betuigt volstrekt geene personeele inzigten te hebben, maar alleen, der waarheid hulde doende, door dat berigt genoopt te zyn, om de gegrondheid daar van te onderzoeken. En dit onderzoek, 't welk de gronden aan de eene, en de daar tegen opkomende bedenkingen aan de andere zyde, naauwkeurig overweegt, is van dat gevolg, dat de Schryver het voorgestelde onaanneemelyk verklaare, 't welk hem zig des aldus doet uiten. ‘Uit al het voorz. vertrouwt men, dat het in het Byvoegzel tot den Geslachtboom der Heeren van Brederode aangevoerde gezegde, als of, schoon dat algemeen ondersteld wordt, dat de tak van reinoud de III. Heer van Brederode, in den Persoon van wolferd, in 't jaar 1679 uitgestorven zoude zyn, het echter sedert uit echte Bescheiden zoude blyken, dat 'er nog heeden gewettigde nakomelingen uit dien tak zouden gevonden worden, niet genoegzaam is, om de algemeene onderstelling, geschoeid op zulke goede gronden, uit den weg te ruimen; en men dus ook, zoo lang | |
[pagina 301]
| |
'er geen dugtiger bewyzen, om al het voorschreevene op te helderen, en de, tegens dat voorgewende, strydende stukken uit te leggen, worden aangevoerd, niet wel de nu nog in weezen zynde Heeren van Brederode, uit Reinoud van Bolswaard gesproten, voor afstammelingen uit eenen gewettigden Zoon van reinoud den III, houden of erkennen kan.’ - Intusschen zal het, schryft hy ten slot, ‘ons byzonder aangenaam zyn, wanneer wy in eenige stellingen ons misgreepen, of in eenige gevolgtrekking gedwaald mochten hebben, door des kundiger te worden voorgelicht, en door de productie van echte stukken overtuigd worden, dat wy met de algemeene onderstelling in een verkeerd begrip verkeeren, en dat nog ten huidigen dage dat zoo zeer aanzienelyk Geslacht, by mangel van wettige Geboorte, ten minsten by wettige afstamming, uit eenen Gewettigden afstammeling, waarlyk onder ons aanweezig is. - Wy hebben ook, (voegt hy 'er by,) geensints voorgehad, om de tegenswoordige Heeren van Brederode, uit Reinoud van Bolswaard gesproten, hunne Riddermatigheid of Adeldom te betwisten. - Zulks was noch ons doel, noch onze zaak; wy hebben alleen de gewettigde afstamming, welke word voorgegeeven, onderzogt en naar onze meening beslist.’ |
|