Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Openbaring van Joannes, den Theologus. Naar het Grieksch. Door Y. van Hamelsveld. Te Amsteldam by M. de Bruyn, 1790. In gr. octavo.Met de afgifte van dit Stukje heeft de Heer van Hamelsveld zyne taek, in dezen opzichte, ten einde gebragt; en, gelyk men in 't algemeen reden gehad heeft, om 's Mans arbeid toe te juichen, zo zal men zyne poogingen, om ook het laetste Bybelboek, de Openbaring van Joannes, in ene vloeibarer Vertaling te voorschyn te doen komen, en met korte Aenmerkingen op te helderen, gene aenpryzing weigeren. Schoon men al den Heer van Hamelsveld niet moge toevallen in zynen denktrant over dit Boek, zal men echter moeten erkennen, dat hy zich bevlytigd heeft, om deszelfs inhoud oplettend na te spooren; en dat zyne daerover aengevoerde bedenkingen ene oordeelkundige bekwaemheid aen den dag leggen, uit welken hoofde zyne voorstellingen wel gezegd mogen worden, die van vele bekwame Uitleggeren ten minste te evenaren, zo niet hier en daer enig meerder licht over duistere spreekwyzen te verspreiden. Voor 't overige zal elk weldenkend Lezer met genoegen zien, dat zyn | |
[pagina 292]
| |
Ed., hoe overtuigend hem ook deze of gene byzonderheid mogte voorkomen, zich echter over het ingewikkelde bestendig geen beslissenden toon aenmatige; zich niet vermeete het raedzelagtige te ontknoopen, en veelmin onbezonnen, in 't geen hy nog toekomend oordeelt, byzonderlyk in te dringen: berustende, ten opzichte van dit laetste, veelal in die strelende verwachting, welke zeker niet verwerpelyk is, dat 'er een tyd zal komen, in welken Waerheid en Deugd, op deze Aerde, zal zegenpralen over alle Geweld, Onderdrukking en Gewetensdwang. - Zie hier, in stede van een byzonder stael van uitlegging, 's Mans opgave van den inhoud dezes Boeks, 't welk wy geoordeeld hebben den Lezer gevalliger te zullen zyn. Na het hoofd en opschrift van dit boek, (dus luid zyn voorstel,) hoofdst. I. 1-8., wordt eerst de zedelijke toestand van het Christendom, geduurende den loop der voorige eeuwen, in den vorm van zeven brieven beschreven, waartoe jesus zelf aan joannes verschijnt, onder zulke beelden, welken hem als den genadigen en voorzienigen bestuurer zijner kerk kenschetzen. Hoofdst. I. 9-20. Waarop dan die brieven zelven volgen. Hoofdst. II. en III. Na de voorstelling van de veranderingen in den inwendigen staat van het Christendom, voorzegt dit boek de uitwendige lotgevallen van het zelve, welke het in de wereld zal ondergaan, en vervolgends de voornaamste en uitstekendste hoofdgebeurenissen der wereld, doch in betrekking tot de kerk. Tot eenen grond van deze gezichten, gaat vooraf een overheerlijk gezicht van God, als den regeerer der wereld, door wien deze lotgevallen en gebeurenissen, naar zijn Godlijk eenmaal vastgesteld plan, bestuurd worden. Hoofdst. IV. en V. Dan volgen de lotgevallen der kerk, zoo als zij telkens, bij het openen van éénen der zeven zegelen van het boekGa naar voetnoot(*) van Gods raadsbesluit, door joannes in dat beeld- | |
[pagina 293]
| |
sprakig boek gelezen en beschouwd worden. Hoofdst. VI-VIII. 1. Vervolgends de hoofdgebeurenissen der wereld, die door zeven Engelen, bij vervolg, als onder bazuinen-geklank, verkondigd worden. Hoofdst. VIII. 2.-XI. 18. Dit afgelopen zijnde, ziet onze ziener in het bijzonder den strijd der Christen-kerk met haaren grooten vijand, het hoofd der duisternis; en wel eerst haare worstelingen met het heidendom, welk, door den satan opgestookt, haar vervolgt. Hoofdst. XI. 19.-XII. 17. Dan haare worstelingen met het rijk van den AntichristGa naar voetnoot(*), welk onder den Christennaam meer dan heidensche vervolgingen aanrecht, tegen de belijders van waarheid en deugd. Hoofdst. XIII. 1-18. In alle welke worstelingen evenwel de Christenkerk staande blijft, en de waarheid van tijd tot tijd in 't licht komt, | |
[pagina 294]
| |
en zegeviert, terwijl het rijk der duisternis ééns geheel verstoord zal worden. Hoofdst. XIV. 1-20. De verstooring van dit rijk, en de rechtvaardige straffen der Godheid over het zelve, worden in de volgende gezichten bijzonderer beschreven: onder het beeld van zeven plagen, door zeven Engelen, uit hunne met vuur gevulde schalen uitgestort. Hoofdst. XV en XVI. Onder het beeld eener vrouwe, die na lang haar toververmogen geoefend te hebben, van haare eigen boelen wordt omgebracht. Hoofdst. XVII. Onder het beeld van Babel, en deszelfs verwoesting; waarbij een treurlied over deeze verwoesting, en een zegelied op de overwinning van het Christendom, en de heerschappij van jesus. Hoofdst. XVIII en XIV. 1-10. Deeze overwinning wordt onder het beeld van eenen strijd, de zege daarin behaald, en de gevolgen van die zege, de heerschappij der waarheid en deugdbeminnaaren, vertoond, en alles besloten met het laatste oordeel der wereld. Hoofdst. XIX. 11-XX. 1-15. Eindelijk wordt, onder het beeld der prachtige, vaste en gelukkige hofstad des grooten Konings, het geluk en de heerlijkheid van het Godsrijk, (den gezegenden toestand der kerk op aarde,) als de voltoojing van alles, voorgedragen. Hoofdst. XXI-XXII. 1-7. En daarop volgt een waardig, en aan al het voorgaande evenredig besluit van dit Boek. Hoofdst. XXII. 8-21.’ |
|