gevaar te stellen, daar men zijne eer kan verdeedigen, en voldoening kan bekomen, zonder zijne gezondheid en zijn leven te waagen? en is dit niet des te dwaazer, daar het beweezen is, dat van alle de middelen, die men daar toe kan bezigen, het Duël of Tweegevegt het ongeschiktste is, en dat men door het zelve het oogmerk, dat men zich voorstelt, geenszins wezendlijk kan bereiken?’
De Autheur bezeft gereedlyk, dat men, op zodanig een voorstel hem veelligt zal vraagen: ‘welke zijn dan die schoone en met geen gevaar vermengde middelen, daar gij zo breed van opgeeft, en die u, ter verdeediging of herstelling van uwe geschondene eer, of tot het bekomen van genoegzaame voldoening voor eene geleedene beleediging, door uwe behoedzaamheid, worden aan de hand gegeeven.’ - En hierop verledigt hy zich, om te toonen, hoe men zich, naar de onderscheiden omstandigheden, in de voornaamste gevallen, hebbe te gedraagen; zo wanneer men beledigd is, als wanneer men tot een Tweegevegt uitgedaagd wordt.
Na deezen uitstap keert onze Schryver weder tot zyne vroegere aanmerking nopens de Duëllen, als het gevolg van de grootste dolzinnigheid en dwaasheid, welke hy versterkt door de overweeging, dat ze meerendeels veroorzaakt worden, door niets of zo weinig beduidende kleinigheden, dat het de ongerymdste dwaasheid zy, elkanders leeven en gezondheid, om zulke beuzelingen, dolzinnig in gevaar te stellen. - Voorts legt hy 'er op toe, om nog byzonder te leeren gadeslaan, dat het Duëlleeren, over het algemeen zo wraakbaar, by uitstek te laaken is, wanneer het geschiedt door Regenten, die de Placaaten niet behoorden te overtreeden, maar te handhaaven; of door Krygslieden, die hun lichaam en leeven ten dienste van het Valand toegewyd hebben. Daarnevens brengt hy ons onder 't oog de menigvuldige gevaaren en rampen, waaraan zy, die zig in Duël begeeven, niet alleen zig zelven, maar ook hunne eigen famille, en hunne tegenparty, met deszelfs nabestaanden, bloot stellen: welk een en ander hy met leevendige kleuren afmaalt; en tevens vergezeld doet gaan van eenige aanmerkingen omtrent de Seconden, die min of meer deel hebben in deeze bedryven, voor derzelver gevolgen verantwoordlyk zyn, en zigzelven steeds te verwyten zullen hebben, dat zy medebewerkers geweest zyn van alle de daaruit ontstaane rampen. En ten laatste