Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 271]
| |
Reize van Mylady craven. In Brieven aan Z.D.H. den Markgraaf van Brandenburg - Anspach en BareuthBareuth, geschreven in 1785 en 1786. Uit het Engelsch vertaald. Te Amsterdam by M. de Bruyn, 1790. Behalven het Voorbericht, 509 bladz. in gr. octavo.Mylady Croven, de Gemaalin van een Engelschen Pair, stelt zich voor, zonder de bescherming van haaren Echtgenoot, of eenig ander Heer, om haar op de reis te vergezellen, alleen met eenige dienstboden, ter verzorginge van noodwendigheden, na 't doorkruisen eeniger Gewesten, door de Krim na Konstantinopel te reizen, en over Weenen te rug te trekken. Ze voert die onderneeming alleszins manlyk uit, en geeft in deeze Brieven een leezenswaardig verslag van haare voornaamste ontmoetingen en opmerkingen; welke laatsten veelal te gewichtiger zyn, om dat zy alles met een oordeelkundig oog gadeslaat, en door haaren aanzlenlyken rang meermaals gelegenheid heeft, tot verkeering ten Hove, en met zodanigen die in Staats- en Krygsbewind zyn, het welk haar in veele naspeuringen van byzonderheden dikwils te stade komt. - Haar Relsberigt neemt een aanvang te Parys, vanwaar zy, door het zuiderlyke gedeelte van Frankryk, na Genua, en voorts over Pisa, Florence en Bologna, na Venetie trekt. Van hier is haar oogmerk op Weenen, verder op Warschau, en voorts op Petersburg, alwaar ze schikkingen maakt tot haaren Krimschen togt. Ten dien einde trekt zy na Moskau, en komt, over Pultawa en Krementschouk, te Cherson, gelegen aan den Dnieper. Op het oversteeken deezer rivier zet zy haare reis voort na Perecop, en verder over eene landengte, die maar zes Engelsche mylen breed is, in het Krimsche. Na een tydverloop van veertien dagen, geduurende welken zy dit Schiereiland bezigtigde en grootlyks doorkruiste, gaat zy te Sevastopol, (eene haven aan een arm der Zwarte Zee, in 't zuidelykste van de Krim,) te scheep, en komt te Konstantinopel, alwaar ze, ongeveer twee maanden haar, verblyf houdt, doende intusschen egter, met een daer toe geschikt Vaarruig, een reistogtje naar den Archipel en de daar aan gelegen Grieksche Kust. - Hier trok het eertyds beroemde Athene bovenal haare aandagt; en de verwonderenswaardige Grot van Antiparos werd door haar nauwkeurig beschouwd. Mylady Craven daalde in dezelve ne- | |
[pagina 272]
| |
der; 't geen, volgens het getuigenis van den Heer de Choiseul, weinige Mannen onderstaan, en tot op dien tyd nog nooit door eene Vrouw gewaagd was. - Op haare terugkomst te Konstantinopel, maakt zy voorts schikking op haar beoogde vertrek na Weenen: een Vaartuig brengt haar te Varna, en ze reist voorts vandaar te Land, door Bulgarien, Wallachie, Zevenbergen en Hongagarye na Weenen, met oogmerk, om vervolgens na Anspach op reis te gaan. - Geduurende deezen ganschen reistogt, waarmede ruim een jaar verliep, schreef Mylady Craven gestadig aan den Markgraaf van Brandenburg-Anspach, om hem, op zyn verzoek, tyding van haar wedervaaren, en tevens haare opmerkingen, mede te deelen. Zulks doet zy in deeze Brieven, op een zo ongedwongen trant, zo geestig, en, daar het ontwerp het vordert, zo oordeelkundig, dat haar schryven een aangenaam en leerryk onderhoud verleene. Het verslag van haare ontmoetingen op reis is gemeenlyk beknopt, en ze blyft 'er niet, dan by enkele gelegenheden op staan; meer legt ze 't 'er op toe, om den Markgraaf een berigt te geeven, van de voornaamste byzonderheden, die haare aandagt tot zich trekken, ten opzigte van de gesteldheid der plaatzen, het merkwaardigste dat Natuur en Kunst aan de hand geeft, mitsgaders de zeden en leevenswyze der bewooneren. 'Er straalt gemeenlyk eene geestige levendigheid in door, die haare gevalligheid heeft; en haare berigten van weezenlyk belang toonen, dat haar oog geschikt was om het schoone te zien, en haar verstand om het geen haar voorkwam, regtmaatig te beoordeelen. Dit bespeurt men in alles wat zy vermeldt wegens de plaatzen die zy doortrekt; dit getuigt byzonder haar reistogtje in den Archipel; en bovenal haare opmerkzaamheid op den Krim, waarvan zy een zeer gunstig verslag verleent. Zy beschouwt dit Schiereiland, ‘wegens deszelfs lugtstreek en ligging, als een aangenaam gewest, en teffens als eene zo gewigtige verovering voor Rusland, dat hetzelve die nooit zal verlaaten.’ Ter dier gelegenheid deelt ze ons mede een beknopt berigt van de voornaamste lotgevallen van dit Gewest, in vroegere en laatere dagen; waaruit men genoegzaam kan afneemen, dat het, door alle tyden, voor belangryk gehouden is, ‘en natuurlijkerwijze een schat voor de nakomelingschap moet worden: wanneer het, (gelijk zij wenscht,) door vlijtige bewooners bevolkt zal zijn, welke dien koophan- | |
[pagina 273]
| |
del en rijkdom, dien de natuurlijke voortbrengselen des lands van de hand des menschen vorderen, in het zelve herstellen.’ Aan dit algemeene gunstige verslag beantwoorden wyders volkomen, de byzondere berigten, die zy, onder het doorkruisen van dit Schiereiland, op het papier gebragt heeft; welker doorbladering, daar ons bestek niet toelaat hier breeder uit te weiden, wy den weetgierigen Leezer aanbeveelen; ter meerdere overtuiginge van 't groot belang, dat Rusland in de bezitting van den Krim heeft. - Tot eene kleine proeve dient haar berigt van de gunstige ligging der haven van Sevastopol en anderen, en haare beschryving van de schoone Valei Baidar. ‘De Haven van Sevastopol is, volgens haar schrijven, eene lange kreek der Zwarte Zee, tusschen twee ryen zeer hoog land; en het water is 'er zo diep, dat de schepen digt aan 't land liggen kunnen. Alle de Vlooten van Europa zouden, in deeze kreeken of havens, (want 'er zijn meer) tegen stormen of vijanden wel beveiligd liggen. Batterijen aan den ingang derzelve aan de eene zijde, zouden genoegzaam zijn, om alle de schepen, welke zouden willen waagen binnen te loopen, te vernielen; en, naar den zeekant geplaatst, zouden zij zelfs den ingang aan eene geheele Vloot betwisten.’ Van dit Sevastopol reed Mylady Craven, gelyk ze verder verhaalt, met een gezelschap, om eene allerschoonste Valei, Baidar genaamd, te bezien. ‘We reeden eerst, zegt zij, een aanmerkelijk endweegs, dwars over het gebergte, en na dat wy, nog omtrent twaalf Engelsche mijlen verre, tusschen de schoonste bergen, welke men zich verbeelden kan, gereeden hadden, opende zich, een weinig ter rechterhand van ons, eene oneindig fraaie valei. Wij gingen 'er dwars door, en vervolgens door een dicht woud, welk naar de valei Baidar leidde. Deeze valei is eene heerlijke en allerbekoorlijkste plek gronds, door de natuur, zo het schijnt, voor de eene of andere naarstige en gelukkige natie geschikt, om 'er het genot van de zegeningen der vrede te smaaken. Eenige Tartaarsche dorpen verminderen de woestheid van het tooneel; maar, aan zoodanig oord, behoorde het graazig gedeelte der valei met runderen, en het bergachtig met schaapen, bedekt te zijn. - Toen wij in de valei gekomen waren, vonden wij de Bergen aan onze linkerhand zoo hoog, en zoo rotsachtig niet, als die aan de rechterhand, welke in eene rechte lijn met die van Su- | |
[pagina 274]
| |
dakGa naar voetnoot(*) voortloopen, en de zeekust uitmaaken. In de valei konden wij ons niet verbeelden, dat wij zoo nabij de Zee waren; vermits de rotsen, welke 'er over hangen, met allerhande soort van hout, met wilde wijnstokken, granaatäppelen, en veelerhande aangenaame heestergewassen bedekt waren. - Ik reed opwaard naar eene hoogte, welke, voor zoo veel ik kon gissen, het middenpunt der valei was, en zat daar met mijne reisgenooten neer, om dit schoone landtooneel te beschouwen. - De valei is ruim twintig Engelsche mijlen lang, en breed genoeg, om een bevallig eirond uit te maaken. - Twee of drie kleine riviertjes vlieten 'er door, en in ieder dorp vindt men schoone heldere bronnen.’ - Zy keerde vervolgens met haar gezelschap naar de linkerhand, en zag eerlang, na verscheiden fraaie rotsen, die zagtkens nederhelden, rondgeslingerd te zijn, de haven van Balaklava, aan den oosterkant van 't Schiereiland, voor zig; van waar ze naar Sevastopol weder te rug reed. |
|