's Heilands verzoeking in de Woestyn, welke in dezen verklaerd word, als bestaende in opkomende verleidende gedachten, aen welken jezus, daer hy een waerachtig mensch was, zich even gelyk andere menschen bloot gesteld vond; dan aen welken hy geen het minste gehoor verleende, dat by ons menschen maer al te dikwyls plaets heeft, zo zelfs dat wy ze zondig opkweken; terwyl hy daerentegen die opwellingen van zyn hart terstond krachtdadig afkeerde, en over die verzoekingen zegenpraelde. Dit denkbeeld, dat grootlyks zyn grond vind, in de verzekering, dat Jezus, ook in dit opzicht den broederen gelyk geworden, en gelyk als wy, verzogt geweest is, doch zonder zonde, word hier zeer aenneemlyk voorgedragen, met beantwoording der tegenbedenkingen. - Ene daeraen volgende wysgerige en zedekundige beschouwing, van de Godlyke straffen, leid ons op tot een regtmatig denkbeeld van de Godlyke straffen, om ons te doen gadeslaen, hoe wy de spreekwyzen, van Menschlyke straffen ontleend, op God overgebragt, Gode betaemlyk hebben te verklaren. Ter duidelyker ontvouwinge hier van bevlytigt zich de Schryver, om ons ‘het regte gezigtspunt aen te wijzen, waeruit wij de straffen moeten beschouwen, welken, onder Gods regeering, den mensch treffen.’ Wy hebben ze, naemlyk, te beschouwen ‘(1) Als gevolgen der zonde, welken, en in het tegenwoordige en in het toekomende leven, uit booze handelingen onmiddelijk voortvloeijen. (2.) Als weldaden, door den invloed, dien zij op 's menschen zedenlijke verbetering hebben, en door het nut, welk zij, ook in andere opzigten, voortbrengen. En eindelijk (3) Als bewijzen van Gods liefde, welke zonder deze ernstige middelen zeer gebreklijk zoude wezen.’ De overdenking van 't een en 't ander moet, gelyk in 't slot dezer Verhandelinge getoond word, onze harten vervullen met ene kinderlyke liefde
omtrent God onzen Vader in Jezus Christus, en zyne Vaderlyke hand, ook in tegenheden, eerbiedig doen erkennen. - By deze overdenking komen voorts twee Proeven, die inzonderheid het Bybel- Uitlegkundige betreffen, en bepaelder ten onderwerp hebben, de Brief van Paulus aen de Galaten, mitsgaders de benaming van Broeder, in het Nieuwe Testament voorkomende. Men verleent ons, met opzicht tot het eerstgenoemde, een ander inzicht in dien Brief, dan men tot nog gewoonlyk gehad heest. En, met betrekking tot die benaming van