Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerredenen over het Leven van David.Door P. Bonnet,Predikant te Rotterdam. Zevende en laatste Deel. Te Rotterdam bij P. en J. Holsteyn, te Utrecht bij A. van Paddenburg, en G. van den Brink Jz., 1790. Behalven de Voorreden, 600 bladz. in gr. octavo.Hier mede voltrekt de Eerwaerde Bonnet zyne beschouwingen over den Levensloop van Koning David; welk onderwerp hy in een aental van LXXXVI Leerreden behandeld heeft, waervan de eerste uitgesproken is, op den 15 van Bloeimaand des jaers 1768, en de laetste den 4 van Sprokkelmaend des jaers 1781. Zyn Eerwaerde gaet des in dit Deel nog na het geen de Bybelschriften wegens 's Vorsten bedryven, na zyne herstelling in 't Ryk, tot op zynen | |
[pagina 200]
| |
dood en begravenis, aengetekend hebben; waerin ene ruime verscheidenheid van stoffen voorkomt, die den Leeraet overvloedig aanleiding geven tot verschillende soorten van bespiegelingen en bedenkingen, zo betreffende het Geschiedkundige en Leerstellige, als het betrachtlyke der Godzaligheid. En hiervan maekt hy, even als in de voorige Leerredenen, ook in dezen een oordeelkundig en leerzaem gebruik. Nadien wy reeds meermalen voorbeelden van die natuur, in de ene en andere soort, uit de vroegere Leerredenen opgegeven hebben, oordeelen wy 't niet noodig zulks nog weder te doen; beter gevalt het ons, by het asloopen van dit onderwerp, den Lezer te melden, hoe zyn Eerwaerde, na de overweging van 's Vorsten Levensloop, den beroemden David kenschetst; waeromtrent hy zich in dezer voege uitlaet. ‘Wat zijn persoon betreft, wij kunnen hem geene afkomst uit Koninglijken bloede toekennen. Zijne grootheid was geen erfgoed, maar een Godlijk geschenk, en de vrucht van persooneele deugd en dapperheid. - Dan rekende het Paulus onder de dingen, op welken hij, zoo hij er anders dwaas genoeg toe ware, roem zou kunnen draagen, een Hebreeuw, uit Abrahams zaad, en uit Benjamins stam te zijnGa naar voetnoot(*); - david was niet alleen uit Abrahams zaad, maar uit Judaas stam - stam, aan welken vader Jakob den septer had toegezegd, en die door Israëls God met uit neemende voorrechten begunstigd was. Zijn overgrootvader was de vermaarde Boas. Zijn vader was Isai; wien hij menigmaalen gedenkt, en met lof vermeldt - gelijk ook 's Heeren Geest zijnen naam, op meer dan ééne plaats, met roem vereeuwigt. - Met dit alles, was de afstand, tusschen zijnen burgerstaat, en den troon, welken hij beklom, verbaazend groot. En dit gaf zijnen vijanden aanleiding, om hem, met verachting, den zoon van Isai te noemen. Dan, even deeze verbaazende verheffing deed hem, Gods vrijmagt ten roem, den grondlegger worden van een Koninglijk Huis, welks vermaardheid de eeuwen zal verduuren; veele andere vorstlijke huizen hier in verte overtreffende. En zouden wij in het lofwaardige van zijn karakter, hoedaanigheden, deugden, en bedrijven uitweiden; welk eene overruime stof was hier voor handen! - Een mensch was hij, en had zijne gebreken; welke hij kende, beleed | |
[pagina 201]
| |
en bestreed. - Ten zwaaren val kwam bij. Doch zijne alom bekende boetvaardigheid, en bekeering, maakt hem zoo beminnelijk als leerzaam, voor volgende eeuwen. - Zijne toegeevendheid jegens zijne kinderen schijnt, ja, te groot geweest te zijn, en ontdekt eene tedere kinderhefde, der kloekmoedigheid meermaal te sterk. - Zijne ligchaamsgesteldheid wordt geroemd als schoon; en van zijne buitengemeene sterkte, leezen wij verscheiden proeven. - Zijne zielsvermogens waren bij uitneemendheid groot. Zijn verstand wordt geroemd - schoon niet zonder vleitaal, - als dat van eenen Engel. De vaardigheid en kracht van zijn begrip blijkt uit zijn beleid, in ontelbaare bedrijven. Zijn moed en dapperheid was gepaard met groote Krijgskunde. En zijne diepe regeeringskunde heeft Kerk- Staat- en Krijgswezen op eenen voet gebragt, welke, waren dezelve gevolgd, aan deze allen eene bestendige duurzaamheid en grootheid zou hebben bijgezet. - Geen blijk van ijdele pracht of nutlooze verkwisting, vindt men in zijn' geheelen levensloop; maar wel, bewijzen van edelmoedige dankbaarheid - niet van gierigheid, maar wel van spaarzaamheid, bestuurd om groote dingen met groote kosten te kunnen uitvoeren. Onvermoeid, en altoos werkzaam, heeft hij in Dicht- en Zangkunde, in Godsdienst en Burgerstaat, aan het hof en in 't leger, binnen en buitens lands, zoo veel afgedaan, dat het nadenkende gedachten verbijstert. - Dit alles maakte David een groot Man en groot Koning, en voor elk, in zijnen stand, een waardig voorbeeld van navolging. Maar grooter nog wordt David, wanneer men hem als een godvruchtig Man en Vorst beschouwt. - Van zijne jeugd af, van den Heere geleerd, bezat hij eene maate van kennis, van God, zijn Woord en weg, welke hem wijzer maakte dan zijne leeraars. - Den Heere geloovig, was God de rotssteen van zijn vertrouwen, het voorwerp van zijn' lust, van zijne liefde, van zijnen dienst. - Gods Woord, weg en Wet te kennen, schattede hij de beste wijsheid - God te verheerlijken, zijne verlustende uitspanning - en God ootmoedig aan te bidden, zijne eere. - Kennis van zijn hart, en van zijne zonden, maakte hem een nederig belijder, en ondervinding van zijn gebrek, een ernstig bidder. - Medgezel van hen, die den Heere vreesden, schuuwde hij ijdele heden; verkiezende eenen Nathan, eenen Heman, eenen Asaf, eenen Husai, en dergelijken, tot zijne boezemvrienden. - | |
[pagina 202]
| |
Geleerd, opgewekt, en gesticht te worden, en zulks anderen te doen, was zijn groot vermaak. - Om welk alles, hij als godvruchtig in Gods Woord gepreezen, en anderen ten voorbeelde van navolging gesteld wordt.’ |
|