zich af van de verkeering onder hunne Landsgenooten, en komen eerlang weder openlyk te voorschyn, als zulken, die Godlyke inblazingen ontvangen hebben, die door God gezonden zyn, om den Menschen zynen geheiligden wil te openbaren. Geheel anders gedroeg zich Confucius; hy verkeerde onder zyn Volk, wydde hetzelve zyne lessen en gedrag toe, en verspreidde zyne kundigheden zelfs in het Vorstlyke Hof. Verre van Godlyke ingevingen voor te wenden, gaf hy integendeel uitdrukkelyk te kennen, ‘dat hy niets leerde, dan 't geen alle de Oud-Vaders vóór hem gezegd hadden; ja niets dat zyne Leerlingen niet uit zichzelven zouden leeren, indien zy een wettig gebruik der bekwaemheden van hunnen geest maekten.’
‘Confucius, zegt de Heer de Pastoret, onteerde zich niet door zodanige verdichtzels, als Zoroaster en Mahomet uitdachten, om daer door, gelijk die deeden, zijne Landgenooten te misleiden. Hij zoude zich der kwaede trouw als eene laegheid geschaemd hebben. Zijne Ziel was zuiver en zijn gedrach oprecht. Zonder twijffel verdient hij, ten dien opzichte, den eersten rang. Niet dat zijne mededingers niet mogelijk beter het menschlijk hart gekend hebben, wanneer zij gemeend hebben, dat het zelve meer vatbaer was, om te kunnen geroerd worden door beguichelingen, dan door waerheid, maer onteeren daerom die beguichelingen haeren uitvinder minder? Door welke noodlottigheid hebben zij die geenen zo zeer aengevuurd, die zich voor de gezanten der wijsheid en der deugd uitgaven?
Voegen wij hier bij dat zijn gantsch leven meer belang en eerbied inboezemt, dan dat van Zoroaster en Mahomet. Het is geen staetkundig Geestdrijver, die brandt om aen zijne Wetten of zijnen Vorst, of zijne Medeburgers, te onderwerpen; die, alles aen zijne vermetelheid opofferende, weinig beducht is, om een Rijk te vernielen, mits hij zijnen naem vermaerd maekt, en zijne denkbeelden doet zegenpraelen. Het is een vreedzaem Wijsgeer, wien de liefde voor zijne gelijken ontvonkt, die niet dan tot hun welzijn ambten en waerdigheden zoekt; wien het ongeluk verlicht zonder ter neder te slaen, en aen wien alles, wat hem omringt, alle de gebeurtenissen, door welken zijn loopbaen bezet is, dierbaere lessen voor de menschelijkheid opleveren. Heeft men hem, even als de Wetgeever der Persen, zich met schande zien overlaeden op het einde zijns leevens, door naer de uitzinnigheid der wraek te luisteren, en een land te doen verwoesten, om dat de Vorst