| |
| |
| |
Reize door Syrie en Egypte, in de Jaaren 1783, 1784 en 1785, gedaan door den Heer C.F. Volney.Uit het Fransch vertaald door J.D. Pasteur.Eerste Deel. Met Kaarten en Plaaten. Te Leyden by A. en J. Honcoop, 1789. Behalven het Voorwerk, 400 bladz. In gr. octavo.
Dit Geschrift levert ons eene met veel oordeelkunde en naauwkeurigheid opgestelde Beschryving van het van oudsher beroemde Syrie en Egypte, dat de Heer Volney met opmerkzaamheid doorgereisd heeft, het welk hem in staat stelde, om verscheiden byzonderheden, nopens deeze Gewesten, in een klaarer licht te plaatzen, dan vóór zyne navorschingen geschied was. Met dit oogmerk schryvende, om zulks te wege te brengen, heeft hy zig niet opgehouden met het vervaardigen eener eigenlyk gezegde Reisbeschryvinge; maar zyne in het doortrekken, en geduurende zyn verblyf in deeze en geene Landstreeken, gemaakte Waarneemingen byeen te verzamelen, die onder geschikte hoofden te brengen, en dezelven door Oudheid-, Natuur-, en Menschkundige Aanmerkingen, op te helderen; 't welk dit Geschrift eene weezenlyke waarde byzet. - Volgens deeze inrigting vindt men hier, eerst ten opzigte van Egypte, en vervolgens van Syrie, eene Natuur-, en Staatkundige Beschryving van die Landstreeken; welk een en ander, in de voornaamste byzonderheden ontvouwd en beredeneerd wordt, met een nevensgaand verslag van de verscheidenheid der Bewoonderen deezer Gewesten, alsmede van de verschillende voortbrengzelen aan veele Oorden, en den Koophandel welke aldaar gedreeven wordt, waarvan de Hoofdstad Kairo het middelpunt is. - Hiervan gewag maakende, komt het ons niet ongevallig voor, den Leezer, tot een staal, uit deeze Verzameling, het hoofdzaakelyke van het Berigt des Autheurs deswegen, (zynde het geheele verslag te breedvoerig,) hier mede te deelen. Het geen hy ons van Kairo, als Stad beschouwd, meldt, is min gunstig, dan men mogelyk van de Hoofdstad van Egypte verwagt.
‘Het ligt, (zegt hy) op den Oostlijken Oever van den Nijl, op een vierde mijls asstand van dien Vloed, het geen haar van een groot voordeel berooft. Het Kanaal, door het welk zij met denzelven gemeenschap heeft, kan zulks niet vergoeden, nadien 'er geen loopend Water in
| |
| |
is, dan geduurende de overstrooming. Als men hoort wat van groot Kairo gezegd wordt, zou men meenen, dat het ten minsten eene Hoofdstad als de onze zijn moest; maar als men in aanmerking neemt, dat men, zelfs bij ons, de Steden eerst zedert honderd Jaaren is begonnen te versieren, zal men wel begrijpen, dat in een land, waarin alles nog in de tiende Eeuw te rug is, zij ook in de algemeene barbaarschheid deelen moeten. Ook heeft Kairo geene van die groote of openbaare bijzondere gebouwen, noch die regelmaatig omgebouwde Pleinen, noch die regte Straaten, in welke de Bouwkunst haare schoonheden ten toon spreidt. In den omtrek ziet men niet dan stoffige Heuvels, opgeworpen door de puin, welke men alle dagen daarop werpt; en daarbij beledigen de menigte Grafsteden, en de stank der Vilplaats, en het gezigt en den reuk. In de Stad zijn de Straaten eng en kronkelend, en, naardien zij niet bestraat zijn, doet de menigte Menschen, Kameelen, Ezels en Honden, die elkander in dezelve verdringen, een lastig stof in de lugt opvliegen: somtijds besproeijen bijzondere Persoonen de Straat voor hunne Huizen, en dan heeft men, in plaats van stof, slijk en stinkende uitwaassemingen. De Huizen zijn, tegens de gewoonte, in het Oosten, van twee of drie verdiepingen, met een met steenen of klei bevloerd plat boven op: de meeste zijn van aarde en slegt gebakken tigchelsteenen gebouwd; de overige van zagte steenen van eene fijne korrel, die men uit den nabuurigen Berg Mokattam haalt: alle deeze Huizen gelijken Gevangenissen, om dat zij geene Vensters aan straat hebben; scheppende de Kamers haar licht van de Binnenplaatsen.’ - Volgens dit berigt heeft Kairo gansch geen bevallig voorkomen; doch de Egyptische Koophandel geeft haar des te meer aanziens; als af te neemen is, uit het geen de Heer Volney hieromtrent meldt.
‘Twee voornaame oorzaaken maaken Kairo, (zegt hy) tot de stapelplaats van eenen grooten handel. De eerste is, de ophooping van alle de levensmiddelen van Egypte, in den omtrek dier Stad. Alle de groote Landeigenaars, dat is, de Mamelukken, en lieden van de Wet, zijn daar vergaderd, en trekken daar hunne inkomsten, zonder het Land, dat dezelve oplevert, iets weder te geeven. De tweede oorzaak is, de ligging der Stad, waardoor zij tot een doortogt dient, en het middenpunt wordt van vertier; welks takken zig door de Roode Zee in Arabie en Indie, door den Nijl in Abyssinie, en in het binnenste van Afri- | |
| |
ka, en door de Middellandsche Zee in Europa en het Turksche Rijk, uitstrekken. Elk Jaar koomt 'er te Kairo, langs den Nijl, eene caravane van Abijssinie, die van duizend tot twaalf honderd zwarte Slaaven, Olijphanstanden, Stofgoud, Struisvederen, Gommen, Papegaaien en Aapen, aanbrengt. Eene andere caravane, aan het uiterste van Marokko verzameld en naar Mekka bestemd, lokt de Bedevaartgangers tot van de Oevers van de Rivier van Senegal. Zij trekt langs de Kusten der Middellandsche Zee, neemt onderweg die van Algiers, Tripoli en Tunis, enz. mede, en koomt door de Woestijn tot Alexandrie, drie of vier duizend Kameelen sterk. Van daar gaat zij naar Kairo, daar zij zig bij de caravane van Egijpte voegt. Vervolgens trekken beiden gezamentlyk naar Mekka, van waar zij honderd dagen daarna wederkoomen. Maar de Bedevaartgangers van Marokko, die nog zeshonderd mijlen af te leggen hebben, koomen eerst, na eene afweezigheid van meer dan een Jaar,
weêr t'Huis. De laading deezer caravanen bestaat in Indische stoffen, Châles, Gommen, Reukwerken, Paerlen en vooral in Koffy van Yemen. Deeze zelfde Koopmanschappen koomen langs een anderen weg te Suez, daar de Zuiden-winden, in de Maand Meij, zes- of agt- en- twintig Zeilen, uit de Haven van Djedda, henen voert. Kairo behoudt alle deeze Koopwaaren niet; maar, behalven het gedeelte, dat daar verbruikt wordt, trekt die Stad nog het voordeel van de regten voor den doortogt, en van de verteeringen der Bedevaartgangeren. Daar koomen ook nog van tijd tot tijd kleine caravanen van Damaskus, die Zijden- en Katoenen-stoffen, Olie en drooge Vrugten, medebrengen. In het goede jaargetijde liggen 'er op de Ree van Damiate altijd eenige Vaartuigen, die de Rooktabak van Latakîé ontscheepen. Het vertier van deeze Waare is ontzachelijk groot in Egypte. Deeze Vaartuigen neemen daarentegen Rijst in, terwijl anderen onophoudelijk af en aan vaaren te Alexandrie, en van Constantinopolen Kleederen, Wapenen, Bontwerken, Reizigers en Kramerijen, aanbrengen. Ook komen 'er van Marseille, Livorno en Venetie, met Lakenen, Cochenille, Lyonsche Stoffen en Galonnen, Specerijen, Papier, IJzer, Lood, Venetiaansche Sequinen en Duitsche Dalers. Alle deeze Koopwaaren worden ter Zee naar Rosette gevoerd, daar ontscheept, vervolgens weder op den Nijl in Vaartuigen gelaaden, en zoo naar Kairo gebragt. Volgens dit tafereel is het niet te verwonderen, dat de Koophandel een treffend aanzien hebbe
| |
| |
in deeze Hoofdstad, en men zal, zonder moeite, aan het berigt, van den algemeenen opzigter over de Tollen, geloof slaan, die in het Jaar 1783 beweerde, dat deeze Stad voor bijna honderd en vijftig millioenen livres Koophandel dreef. Maar als men onderzoekt, in welke Kanaalen die schatten vloeijen, als men in aanmerking neemt, dat een groot gedeelte der Indische koopwaaren, en van de Koffy, naar buitens lands gaat, dat dezelve betaald worden met Koopwaaren uit Europa en Turkije, dat het vertier binnen 's lands bijna geheel bestaat uit dingen van pragt en weelde, waaraan de laatste hand reeds gelegd is; dat, eindelijk, de voortbrengzelen, welke daartegen gegeeven worden, grootendeels in onbewerkte Stoffen bestaan, dan zal men begrijpen kunnen, dat deeze geheele handel geschiedt, zonder dat 'er veel voordeel uitspruit voor den rijkdom van Egijpte en den welvaart des Volks.’
Wat wyders nu nog aangaat de volkrykheid zo van Kairo, als van geheel Egypte; naar 't oordeel van den Heer Volney heeft men dezelve veel al te sterk vergroot. Het is, by mangel van behoorlyke sterflysten, enz. gelyk hy aanduidt, niet mogelyk, eene gegronde berekening daarvan op te geeven; maar het een en ander nagaande, schat hy Kairo met hooger dan op tweehonderd-en-vyftigduizend zielen: en de geheele bevolking van Egypte zal, zyns oordeels, het getal van twee millioenen, en drie-honderd-duizend, zielen niet te boven gaan. |
|