Kamer. De eene Koopman begon den knaap te pryzen, en zeide: ô Welk een aartige en schoone knaap! De andere Koopman streelde den Kater en zweeg stil; en de Kater bromde. Ras daarop stonden beide Kooplieden op, namen afscheid en gingen van daar. De Griek begeleidde hen tot aan de huisdeur, kwam in de Kamer terug, en vondt zynen Zoon in gedachten zitten, waarop tusschen Vader en Zoon het volgend gesprek plaats hadt.
Vader. Wat denkt ge Jacobjen?
Zoon. Papa, ben ik schoon?
Vader. Wat denkt gy 'er van?
Zoon. Ik denk zoo wat.
Vader. Waar in dan?
Zoon. Ik bid Papa, zeg my, ben ik schoon?
Vader. Ik vraag u, wat gy daar van denkt?
Zoon. De gasten zeiden, dat ik schoon ben.
Vader. Waarom zyt gy schoon?
Zoon. Waarom .... dat weet ik waarlyk niet.
Vader. Schoon noemt men iemand, wanneer hy eene gezonde, blanke en blozende kleur, levendige oogen, een niet al te grooten noch te klemen neus, en een niet al te grooten noch te kleinen mond heeft; wanneer zyn kruin niet te diep met hairen bedekt, maar ook niet al te zeer van hairen ontbloot is; wanneer hy niet al te groot, maar ook niet al te klem is, wanneer het ligchaam welgevormd, en ieder lid zonder gebrek is, wanneer hy vrymoedig uit de oogen ziet, en geen stuursch of donker uitzigt heeft, niet bestendig glimlacht, geene grimassen maakt, en daar by bescheiden en vriendelyk is, zyt gy zoo?
Zoon. Niet volkomen.
Vader. En zonder dat alles kan men niet aardig of schoon zyn.
Zoon. Waarom zeggen dan de lieden, dat ik schoon ben?
Vader. Hebt gy niet dikwyls gehoord, dat men van een Mensch of een zaak gezegd heeft, dat hy of zy schoon is?
Zoon. Ja Papa.
Vader. Hebt gy misschien zelf niet wel eens iets zonder grond geprezen? De Menschen pryzen bywylen uit loutere gewoonte, zoon als de gast den Kater streelde.
Zoon. Waaröm pryzen dan de lieden uit enkele gewoonte?
Vader. Zy denken daar door hunne wellevendheid aan den dag te leggen. Maar zulk een lof beduidt immers niets; verstandige Kinderen slaan 'er geen acht op, en beschouwen het als ydele onbeduidende woorden.
Hier na gingen Vader en Zoon buiten de poort, zetteden zich in een Kalesch, namen den Kater by zich, en reisden naar Kiew.’
Onder de Verzameling van Russische Spreekwoorden, welke in dit Boek voorkomen, zyn 'er eenige zeer zonderling en aartig. Anderen komen met onze gewoone hier en daar overeen, en eenige weinige zyn onverstaanbaar, op het eerste gezicht. Dus zyn: Maremiane de Kloostervrouw zorgt voor de gansche Gemeente - en, de Kat is trotsch geworden, zy wil van den oven niet