Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Staat van Regeering, Godsdienst, Geleerdheid en Konsten in Groot - britanje, omtrent het einde van de agttiende Eeuw; door Dr. Gebh. Friedr. Aug. Wendeborn,Predikant te Londen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Campen, ter Drukkerye van J.A. de Chalmot, 1790. Eerste Deel, 323 bladz. behalven het Voorwerk. Tweede Deel, 332 bladz. in gr. 8vo.Spreek van my zo als ik benGa naar voetnoot(*), is de Zinspreuk, welke de Heer wendeborn op het Titelblad van zyn Werk heeft geplaatst; eene Zinspreuk, welke ieder, die de gesteldheid van eenig Land, het character en de zeden van deszelfs Inwoonderen, of van eenige byzondere Persoonen wil beschryven, tot de zyne behoorde te neemen, en altoos voor oogen te houden Met groote Letteren op de muuren van des Schryvers Boekvertrek geplaatst, zoude zy daar vooral geen minder aanzienlyke, en ten minsten eene ruim zo menschlievende, vertooning maaken, als het geen de laatstoverleden Koning van Pruissen in goud wilde geschreven hebben op de Comptoiren der Oorlogs-IntendantenGa naar voetnoot(†). Nationale hoogmoed, vooroordeelen, vleizucht, eigenbaat, bitterheid, en zelfs de edeler aandoeningen van vaderlandsliefde, dankbaarheid en erkentenisse, beneemen menigen Schryver, zonder dat hy zelve zich des bewust zy, de vereischte onpartydigheid, of doen ze hem ten minsten dikwyls uit het gezicht verliezen. Dan tot roem van den Heere wendeborn moet men erkennen, dat hy, in het doorgaande beloop van zyn Werk, niet min doorslaande blyken geeft van onzydigheid en eenen onbevooroordeelden geest, dan van bedrevenheid en kunde, en dus allezins toont bevoegd te weezen tot het uitvoeren der moeilyke taak, welke hy op zich heeft genomen. Terwyl hy den Engelschen den lof | |
[pagina 71]
| |
niet onthoudt, welken zy verdienen, is hy ook geenzins blind voor de gebreken dier Natie, noch schroomt zyne gedachten rondborstig voor te draagen. In de Voorreden, aan het hoofd des Eersten Deels geplaatst, belooft hy niet alleen eene onzydige behandeling van zaaken; dit zoude ieder Schryver doen, zonder dat men zich altoos op die beloften zoude kunnen verlaaten; maar de herhaalde leezing van het Werk zelve overtuigt ons, dat hy zyn woord zo getrouwlyk gehouden hebbe, als men billyk mogt verwachten. Dit ons getuigenis wordt bevestigd door het oordeel van zeer bevoegde Rechteren, welken men ten minsten niet van vooringenomenheid tot nadeel der Britten, of tot voordeel van eenen Vreemdeling, gelyk de Heer wendeborn in Engeland is, zal verdacht houden, de Schryveren van het Monthly Review. ‘Het penceel van den Heer wendeborn,’ merkt de Nederduitsche Vertaaler te recht aan in zyn Berigt voor het eerste Deel, ‘is boven alle verdenking van vleiery; en, dit niettegenstaande, vellen de Schryvers van een der geagtste en beste Tydschriften, welken te Londen uitkomen, een meer voordeelig oordeel over deszelfs arbeid, dan aan de meeste, ook voorname, Werken, die in den kring hunnes letterkundigen rechtsdwangs komen, te beurt valtGa naar voetnoot(*).’ Hy brengt vervolgens een gedeelte by van het geen de gemelde Engelsche Schryvers in hun Maandwerk zeggen, en het geen zo wel den Heere wendeborn, als hunner eigene onpartydigheid, tot eer verstrekt. Het Werk zelve is niet geschikt om 'er een geregeld en aaneengeschakeld Uittreksel van te geeven, zonder zich in te laaten tot eene uitvoerigheid, welke ons meerdere ruimte zoude wechneemen, dan wy gevoegelyk daartoe kunnen be- | |
[pagina 72]
| |
steeden. Wy zullen ons daarom vergenoegen, met den inhoud der Hoofdstukken te melden, en vervolgens hier en daar iets uitkppen, om den Leezer tot het beoordeelen van des Schryvers denkwyze en stylGa naar voetnoot(*) in staat te stellen. Het Eerste Deel bestaat uit Twaalf Hoofdstukken, welke handelen van de Staatsgesteldheid. - Van den Koning. - Van het Hoogerhuis des Parlements, van den Adel, en van de Ridderorden. - Van het Volk en van het Lagerhuis des Parlements. - Aanmerkingen over de Engelsche Staatsgesteldheid. - Van de Land- en Zeemagt. - Van de openbare Belastingen en Schulden der Natie. - Over het onderhoud van de Armen. - Over de Volkrykheid van Engeland. - Koophandel. - Van de Manufaktuuren en Fabrieken. - Over den Sluikhandel op de Engelsche Kusten. In het Tweede Deel zyn zeven Hoofdstukken, en derzelver Opschriften deeze. - Van de Engelsche Regten, Geregtshoven en Regtsplegingen. - Over de wyze van Gerigt te houden. - Londen. - Aanmerkingen over Londen. - Van de merkwaardigheden in Londen en deszelfs omtrek. - Over het Karakter der Engelschen. - Onderrigting voor Vreemdelingen. Uit deeze opgaave ziet men terstond, dat deeze twee Deelen geene volledige beschryving behelzen van het geen op den Titel gemeld wordt. Ook blykt, zo uit de Voorrede des Schryvers, als uit het Berigt des Vertaalers, dat in het oorspronglyke het Werk bestaat uit vier Deelen, betreffende het derde den Godsdienst, en handelende het vierde of laatste over Geleerdheid en Konst. De vertaaling deezer twee Deelen zien wy met verlangen te gemoet. Indien de Vertaaler dezelve inrichte op dien voet, als hy in deeze twee Deelen gedaan heeft, en in zyn Berigt ons belooft, waaraan wy niet twyffelen, zal hy de rechtmaatigste aanspraak hebben op de dankbaarheid van alle Nederduitsche Leezeren, welken wenschen eene meer dan oppervlakkige kennis te bekomen van een der magtigfte en zonderlingste Volken der Waereld, het geen in het byzonder altoos zo grooten invloed gehad heeft, en nog heden heeft op de gesteldheid en den toestand van den Staat der Vereenigde Nederlanden. | |
[pagina 73]
| |
Wy zullen nu eenige staaltjes geeven van des Heeren wendeborn's schryfwyze, en dezelve zodanig trachten te schikken, dat de Leezer tevens in staat geraake om over deszelfs wyze van denken eenigzins te oordeelen. Van de voorrechten des Konings spreekende, zegt hyGa naar voetnoot(*). ‘Indien iemand hier door zyns gelyken met een rechtsgeding.... besprongen wordt, en de Aanlegger het geding verliest, moet deeze alle de kosten betalen, ten einde den Gedaagden schadeloos te houden; maar de Koning.... betaalt, schoon de zaak tegen hem gewezen wordt, geene onkosten, en is tot geenerlei vergoeding gehouden.... Indien in één of ander kerspel een ontvanger van de schattingen, die door de Kroon zelve aangesteld wordt, den bedrieger speelt, en niet betalen kan, is zulk een kerspel verpligt het geld ten tweedenmale op te brengen, en den Koning alles te vergoeden. Indien iemand oordeelt, dat hy ten aanzien van zyn eigendom van wege de Kroon onderdrukking lydt, moet hy by de Koninglyke Kanzelary een verzoekschrift inleveren, en wanneer hem regt wedervaart, moet hy hetzelve niet als iets dat hem toekwam aanmerken, maar als een bewezen gunstGa naar voetnoot(†). De Duitschers, welken een hooghartig Engelschman gewoon is als rampzalige slaven te beschouwen, hebben in dit opzicht meerder vryheid, enz.’ Gewigtig zyn ook de Aanmerkingen, welke, op bl. 64., en elders, over des Konings gezach en invloed op de beide Huizen van het Parlement en derzelver Leden, gemaakt worden. Van den hoogen Engelschen Adel erkent de Schryver te rechtGa naar voetnoot(§), ‘dat velen onder hen zig als geleerden, als schryvers, en als begunstigers der Musen beroemd gemaakt hebben,’ maar voegt 'er by: ‘Dan de tyden zyn veranderd, en de Geleerden, zo wel als de Mecenaten, zyn onder den hedendaagschen Adel zeer zeldzaam geworden. De opvoeding van de jeugd is thans onder hen misschien kostbarer.... maar Geniën en groote Geesten komen niet te voorschyn, enz.’ Daar de Schryver van de Land- en Zeemagt spreekt, vindt men natuurlyk ook een bericht van het pressen der | |
[pagina 74]
| |
Matroozen tot bemanning der Vloot. Na het zelve beschreven te hebben, vervolgt hy met deeze gepaste aanmerkingenGa naar voetnoot(*). ‘Ik weet niet hoe dit Matroozen pressenGa naar voetnoot(†) op eenigerhande wyze met de zo hooggeroemde Engelsche vryheid overeengebragt kan worden. Niets schynt my harder en gruwelyker te zyn, dan op dien trant de Vlooten te bemannen. Indien alleen straatslypers en lediglopers dus opgeligt wierden, om zig ten nutte des Vaderlands, zo als 't zeggen is, te laten doodschieten, zoude men nog iets ter verschooning van deze inbreuk op de regten der vryheid zeggen kunnen: maar wanneer men, gelyk zeer dikwyls, zo ten platten Lande als in de Steden, gebeurt, Vaders van een Huisgezin uit de armen hunner Vrouwen en Kinderen, die zy door hunnen arbeid onderhielden, ziet wegrukken, en een Vrouw met drie of vier Kinderen tot den bedelzak verwyzen; zo kan iemand, die eenig gevoel van menschlykheid bezit, niet anders dan verstomd staan, en zig verwonderen, hoe een Volk, onder 't welke toneelen van die natuur daaglyks in oorlogstyd vertoond worden, zig nog immer durft verhovaardigen op vryheidsvoortegten, waarin, op deezen toon roemt men, ook de geringste ingezetenen deelen. Men hoort de onderdrukten schreeuwen, de patriotten luide klaagen, en de menschenvrienden voorslagen doen om dit kwaad uit den weg te ruimen: doch niettegenstaande dit alles, blyft het voortduuren.’ Zeer leezenswaardig is het zevende Hoofdstuk des Eersten Deels over de openbare Belastingen en Schulden der Natie; doch de vry uitgestrekte en zamengestelde berekeningen, welke in hetzelve voorkomen, maaken het onvatbaar voor eenig uittreksel, dan het geen voor ons bericht te uitvoerig zoude worden. Ook verdient het geheel in het Werk zelve geleezen te worden. Met één woord zullen wy melden, dat de schuld der Natie by het einde van den Amerikaanschen Oorlog gestegen was tot de verbaazende som van 235 millioenen ponden sterling, zynde, door dien zo onstaatkundigen, als onrechtvaardigen, en naar verdienste ongelukkig uitgevallen, Oorlog, vermeerderd met | |
[pagina 75]
| |
110,625,519Ga naar voetnoot(*) ponden. De Schryver is met den Heere hume van gevoelen, dat het tydstip eener algemeene bankbreuk voor Engeland niet ver af kan zyn. Of zyne gedachten daaromtrent juist zyn, moet de tyd leeren. Hy beschouwt zulk eene gebeurtenis als gelukkig voor dat Ryk. Doch men leeze hierover de billyke aanmerking van den Vertaaler op bladz. 139. - Van de kunstgreepen, door welke men, by eene nieuwe geldleening, de verlangde som weet ingetekend te krygen geeft de Schryver een staaltje, het geen reeds voor eenigen tyd in ons Mengelwerk is overgenomenGa naar voetnoot(†). Hoe zwaare belastingen de Engelsche Natie, buiten byzondere liefdaadige Gestichten, tot onderhouding der Armen opbrenge, zelfs tot drie millioenen ponden sterling toe, en hoe weinig nogthans deeze verbaazende som toereikende zy tot het bedoelde oogmerk, wordt in het achtste Hoofdstuk voorgedragen. Het geen van de Volkrykheid des Lands, van den Koophandel, van de Manufakturen en Fabrieken, en van den Sluikhandel, gezegd wordt, lydt genoegzaam geene verkorting of uittreksel, schoon het veele, der aandacht van den weetgierigen Leezer waardige zaaken, behelze. Doch wy mogen onderstellen, dat de Nederduitsche Leezer wel begeerig zal zyn om te weeten, hoe iemand, die zo veele jaaren onder de Engelschen verkeerd heeft, over het character van deeze onze Buuren en Bondgenooten oordeele. Over dit stuk handelt de Heer wendeborn, behalven verscheidene afzonderlyke aanmerkingen, welke hierendaar door het Werk verspreid zyn, opzetlyk in het zesde Hoofdstuk des Tweeden Deels. Wy zullen trachten hiervan een zo beknopt en volledig verslag te geeven als ons doenlyk is. Na eenige voorafgaande aanmerkingen over de bezwaarlykheid van het character eens Volks te schetzen, en over de misslagen van Vreemdelingen, welken zich eenen, dikwyls vry korten, tyd, te Londen opgehouden hebbende, uit de zeden der Hoofdstad een voorbaarig besluit, tot de zeden des geheelen Lands opmaakten, zegt de SchryverGa naar voetnoot(§) ‘Dit schynt my als | |
[pagina 76]
| |
een uitgemaakte zaak aangemerkt te mogen worden, dat de Engelschen onder alle Volkeren meest Menschen zyn.’ Wat hierdoor bedoeld worde, kan men zien uit de bykans onmiddelyk volgende woorden. ‘De opvoeding vormt hier, zo wel als in andere landen, den mensch; en die, welke hier in gebruik is, verschilt veel van die in andere landen wordt aangetroffen. Het schynt my toe, dat 'er vry veel overeenstemming is, tusschen den smaak der Engelschen in 't aanleggen van hoven en in 't opvoeden van kinderen. Men bemint de natuur, men komt dezelve hier en daar met een helpende hand te gemoet, maar men ziet ongaarne, dat de konst haar eenigermate benadeelt: en juist hierin ligt de oorzaak, waarom de Engelschen de waardigheid en bestemming des menschen het meeste naderenGa naar voetnoot(*).... Gelyk de mensch van natuur vry is, zo wordt de vryheid door de oorspronglyke Staatsgesteldheid van Engeland begunstigd. De boeren jonge gevoelt, en hem wordt ingescherpt, dat hy een vry man is. Met de kruipende eerbied voor rang en middelen, wordt het hart der kinderen hier niet dermate vervuld als in andere landen.... Over het geheel genomen, groeien de kinderen van beiderlei kunne onder groote toegevendheid opGa naar voetnoot(†).... Eene toegevende opvoeding is wel de bron van verscheiden nadeelen, maar geeft tevens aanleiding tot veel goeds. Ik heb menigmaal gelegenheid gehad om op te merken, dat een Engelsch Jongeling, onder den uiterlyken schyn van woestheid en onbeschaafdheid, wanneer hy zyn vyf en twintigste jaar begint te bereiken, tot bedaardheid komt, en zig met eene vrymoedigheid en welvoeglykheid weet te gedragen, hoedanigen men onder andere volkeren op die jaren dikwerf te vergeefs zoude zoekenGa naar voetnoot(§). De weinige dwang, die in de Engelsche opvoeding | |
[pagina 77]
| |
plaats heeft, is ongetwyffeld een hoofdoorzaak der vrye denk- en handel-wyze, en van dat gezond verstand, of bon sens, welken men onder de Engelschen meer dan ergens elders aantreft. Ouders en Leermeesters verdragen hier tegenspraak, als dezelve den schyn heeft van gegrond te zyn, en men praat hier niet zo dikwyls als in andere landen op een beslissenden toon.... Hieruit volgt evenwel in geenen deele, dat ieder hier werklyk denkt, veel minder, dat ieder hier juist denkt, of, gelyk bielfeld zig uitdrukt, dat England het land der Philosophen is. Men vindt in de Kollegien te Oxford en te Cambridge aartspedanten, onder de Geestelykheid der groote Kerk aartsorthodoxen, onder de Methodisten aartsdweepers, en onder de Tories lief hebbers en bevorderaars van het willekeurig gezag, enz.Ga naar voetnoot(*). Hierop iets van de Huwelyken tusschen Persoonen van ongelyken rang, welke in Engeland minder zeldzaam zyn dan elders, gezegd hebbende, vervolgt de SchryverGa naar voetnoot(†): ‘Na deze algemeene aanmerkingen te hebben vooraf gezonden, zal ik wat nader komen by het onderzoek van der Engelschen karakter. Men treft onder dezelve nog hedendaags de zigtbaarste spooren aan, van de zeden der aloude Romeinen en Saxers. De regeringsvorm, de vryheid, en de grondslagen waarop deze rust, zyn afkomstig van de oude Duitschers. Onze Voorvaderen, die wy Barbaaren noemen, kenden de regten des Menschdoms beter dan hunne verlichte Nakomelingen.... Ik sta dikwyls verwonderd over de gelykvormigheid, die in vele opzigten tusschen de Romeinsche en Engelsche geschiedenissen is op te merken, en wenschte maar alleen, niet gedrongen te zyn, om 'er by te voegen, dat het karakter der Romeinen, zo als het zig ten tyde der Driemanschappen vertoonde, zig het best op dat der hedendaagsche Engelschen laat toepassen. Voor lang reeds heeft men aangemerkt, dat het Engelsche Volk de geneigdheid tot alle soorten van schouwspelen van de Romeinen overgeërfd heeft: en .... men moet erkennen, dat die dagen, op welken de misdadigers te Tyburn gehangen worden, voor het Londensche gemeen eene soort van feestdagen zyn, enz. De beschryving, die juvenalis van Rome maakt, is, buiten kyf, toepasselyk op vele groote Steden, maar met | |
[pagina 78]
| |
dat alles begryp ik, dat dezelve op Londen beter sluit, dan op anderen. Ook verbeeldt zig de Engelschman een gansch karel te zyn, als hy by de begeving van één of ander Ampt, of by de verkiezing van een lid van 't Parlement, of vrywillig zyn stem geeft, of zig die laat aftroggelen of afkopen: even gelyk de hooghartige Burgers van Rome zig zelven als de heeren hunner heeren beschouwden, wanneer zy zig door vleiery of met geld lieten overhalen, om denzelven hunne stemmen tot het Burgemeesterschap, of tot andere bedieningen, te gevenGa naar voetnoot(*). De plaats van lucanus, waar hy den Romeinen verwyt, dat zy alle Jaren by de verkiezing van Burgemeesters hunne vryheid verkogten, past ten minsten alle zeven Jaren, by de Parlements-verkiezingen, even zeer op het Engelsche volk. Hine rapti pretio farces, ssectorque favoris
Ipse sui populus; letalisque ambitus urbi,
Annua venali referens certamina campoGa naar voetnoot(†).’
Onder de meer byzonder nationaale charactertrekken, wordt door den Schryver, als ‘een der voornaamen, en die in der daad als algemeen beschouwd mag worden,’ gesteld, ‘de eigenliefde van het volk, of de nationale hoogmoedGa naar voetnoot(§).’ Hy erkent, ondertusschenGa naar voetnoot(‡), dat men ‘den Engelschen het regt moet doen van te zeggen, dat zy hunne eigene personen niet zo zeer om zig zelven, als wel, om dat zy geboren Britten zyn, hoogagten..... Een wel opgevoed Engelschman spreekt van zig zelven, van zyne verdiensten en van zynen rang, met bescheidenheid, van zyne geboorteland met lofredenen en vervoering.... Uit die zelfde eigenliefde, mag men de verkleefdheid der Engelschen, aan zekere oude gewoonten, afleiden, nadien zy van kinsbeen af niet anders hooren, dan dat 'er, buiten Old Engeland, niets volmaakt te vinden is. | |
[pagina 79]
| |
Van hier is het dat de meesten hunne burgerlyke inrigting, die, met veel goeds, toch zeer in 't oog lopende gebreken heeft, voor onverbeterlyk houden. Van hier, gelooft de groote hoop, dat 'er op den aardbodem zulke voortreffelyke dingen niet zyn, als een groot lomp stuk half gaar gebraden Rundvleesch, en een Podding van tien pond gewigt, enz. Uit de Engelsche eigenliesde ontstaat de veragting voor Vreemdelingen, welke mede eene der plooien in het Britsche nationaal karakter uitmaakt, die zig niet eerst van heden of gisteren geopenbaard heeft. Men herinnere zig de bovenaangehaalde plaats uit horatiusGa naar voetnoot(*), en voege 'er by het gene rapinGa naar voetnoot(†) van longchamp, den gunsteling van richard den eersten, verhaalt, dat namelyk de Engelschen denzelven niet konden dulden, zo om dat hy zelve een Norman was, als om dat hy de Buitenlanders begunstigde.... Toen ik voor eenige Jaaren te Oxford was.... bewees men my veel beleefdheid en vriendelykheid: doch met dat alles moest ik dikwyls misgelden een Vreemdeling te zyn. In een gezelschap van geleerde lieden, maakte een zeer geschikt en bedaard man my, na een lang en vertrouwelyk gesprek, het volgende kompliment: Gy ziet 'er uit en denkt als een Engelschman, het is jammer dat gy niet onder ons gebooren zyt..... Men zoude ook weinig dank behalen, indien men, in een gezelschap van egte Engelschen, in twyfsel wilde trekken, dat hun Volk het geleerdste, het dapperste, het grootmoedigsteGa naar voetnoot(§) van allen, en hun Eiland, gelyk zy zelven zig uitdrukken, de Koningin des Aardbols is.’ (Het Vervolg hierna.) |
|