Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Nagelaten Werken van Frederik den II,Koning van Pruissen. Uit het Fransch. Derde Deel. Te Amsterdam, Dordrecht en Leyden, by J. Yntema, de Erven P. Meijer en G. Warnars, P. Blusse en L. Herdingh, 1790. Behalven het Voorwerk, 429 bladz. In gr. octavo.Beschouwden wy de twee voorige Deelen deezer verzamelinge, van de Werken des Koninglyken Schryvers, als ten uiterste nuttig, voor hun die zig op het Geschied- Staaten Krygskundige toeleggen, wy vinden geen minder reden, om dit derde Deel in dat leerryk gezigtpunt te plaatzen. Het zelve behelst den aanvang van 's Vorsten berigt, (dat voorts vervolgd staat te worden,) nopens den zevenjaarigen Oorlog in Duitschland; die, terwyl hy uit een zamenloop veeler omstandigheden, boven andere Oorlogen, by uitstek aanmerklyk was, eenen uitgebreiden invloed op de Geschiedenis van genoegzaam geheel Europa had; waardoor de Staatkundigen aan alle Hoven onledig gehouden, en tot het vormen van weloverdagte maatregelen aangezet werden; terwyl opmerkzaame Krygslieden, geduurende denzelven, onophoudelyk, herhaalde lessen van een schrander Oorlogsbeleid, zo in voor- als tegenspoed, ontvingen. De ontvouwing van het diestyds voorgevallene, en wel op zulk eene wyze, dat het den Nakomeling, in 't een en 't ander der gemelde opzigten, van nut kunne zyn, is de pennevrugt van den beroemden frederik; welke ten dien einde, op het afloopen van ieder Veldtogt, als hem het gebeurde nog ten leevendigste voor den geest was, zyn geschiedverhaal deswegens opstelde; met nevensgaande Aanmerkingen over de wel of kwaalyk genomen en uitgevoerde raadslagen; mitsgaders de oorzaaken, welken rechtstreeks of zydlings een gunstigen of ongunstigen invloed op de maatregels der wederzydsche Partyen hadden. Om deeze zo gewigtige gebeurtenis in het duidelykste licht te plaatzen, gaat vooraf eene beknopte melding van des Konings voorziening ter bevorderinge van 's Lands welzyn, na 't sluiten der Dresdensche Vrede in 't Jaar 1745; terwyl hy teffens bovenal bedagt was, om zyn Leger en 't verdere vereischte, indien 'er een nieuwe Oorlog mogte ontstaan, wel te bezorgen, en zig in een ontzaglyken staat van tegenweer te stellen. Te gelyk wordt ons hier berigt, hoe 'er aan de Oostenryksche zyde geene mindere oplettendheid plaats had, om zig tot een gedugten Oorlog met Pruissen te berei- | |
[pagina 19]
| |
den. Hieraan is verknogt een onderscheiden berigt van den toestand der zaaken van Staat en Oorlog, van 't Jaar 1746 tot op het Jaar 1756. In het zelve wordt ons het voortzetten van den Oorlog tusschen Oostenryk en Frankryk, tot op de Akensche Vrede in 't Jaar 1748, beschreeven; en verder de toenmaalige gesteldheid der voornaamste Hoven van Europa onder 't oog gebragt; met invlegtinge van den invloed, die het een en ander op het Pruissische Hof had. Na dit algemeene komt onze Koninglyke Schryver bepaalder ter zaake, met opzigt tot de omstandigheden, waaruit de zevenjaarige Oorlog ontstond. Reeds in den Jaare 1755, hadden de oneenigheden tusschen Engeland en Frankryk de gemoederen dermaate verbitterd, dat 'er, in 't Jaar 1756, een Oorlog te wege gebragt werd, waarin ook andere Mogenheden deelden. Men was den Koning van Pruissen wederzyds aan geweest, en ten laatste had hy zig voor de zyde van Engeland verklaard. Het by die gelegenheid geslooten Verdrag nam Frankryk zeer euvel op; en 'er volgde wel dra het aangaan van een Verbond, tusschen de Hoven van Weenen en van Versailles, waarop ook dat van Petersburg zig met het Weener Hof vereenigde. 'Er verliep maar weinig tyds, of de Russen en de Oostenrykers maakten, aan de eene en andere zyde, zodanige Legerschikkingen, en verdere Oorlogstoebereidzelen, dat hunne maatregels, gelyk ook die van den Keurvorst van Saxen, den Pruissischen Vorst verdagt moesten voorkomen; en hy ontdekte wel dra, dat men 't op zyne Staaten gemunt had, doch de vyandlykheden tot het volgende Jaar wilde uitstellen. Op deeze ontdekking nam de Koning in beraad, wat beter ware, de vyandlykheden af te wagten, of die voor te komen; en tot het laatste besluitende, gaf hy zulks aan het Weener Hof te kennen; terwyl hy tevens zyne Legermagt inrigtte, om zig van Saxen meester te maaken, en in Bohemen in te rukken, dat ook spoedig werklyk geschiedde. Van dien tyd af behelst dit Deel een agtervolgend verhaal van de onderscheiden Veldtogten, geduurende de Jaaren 1756, 1757, 1758 en 1759, tot op het begin van 1760. Men ontmoet in dit verhaal een naauwkeurig verslag van beraamde en in 't werk gestelde Staatkundige raadslagen, waardoor men ter wederzyde elkanders oogmerken tragtte te dwarsboomen en te verydelen: van herhaalde krygsverrigtingen, zo in 't beleggen, als ontzetten, het inneemen en verlaaten van Steden of andere gevestigde plaatzen; het slag leveren en 't ontwyken van denzelven; het | |
[pagina 20]
| |
opzetlyk of toevallig verrassen van de eene of andere party, en wat meer van dien aart, in zodanige Veldtogten, plaats hebbe, met de gevolgen, die uit het wel slaagen of mislukken natuurlyk voortvloeien. Het wisselvallige van den Oorlogskans, de weifelende uitslag der Staatkunde, en het bedriegelyke der Staats- en Krygslisten, vertoont zig hier van alle zyden; en men ontdekt meermaals, dat de groote Frederik, hoe schrander en doorzigtig, in zyn Oorlogsbeleid te kort schoot; als mede dat niet alleen onbezonnen, maar ook doorkneede Staatkundigen en welgeoefende Krygsbevelhebbers, aan de andere zyde, hun doel misten. Van dit alles, zo gelukkige als ongelukkige onderneemingen, geeft de Koninglyke Schryver, eene oordeelkundige ontvouwing, met eene leerzaame onderwyzing nopens de oorzaaken, die zulks te wege bragten of medewerkten; naar maate dat de overmagt, of het beleid, os de misleiding, enz. aan de eene of andere zyde grooter ware, en zomtyds een toevallige zamenloop van omstandigheden deeze of geene party min of meer begunstigde. Verscheiden staalen van die natuur zouden wy hier kunnen bybrengen; maar, om niet uit te weiden, zullen wy ons bepaalen, tot een treffend voorbeeld, in zyn verhaal van den slag by Kunersdorf, in den omtrek van Frankfort aan den Oder gelegen; waarin hy, onder andere opmerkingen van dien aart, toont, niet te ontveinzen, hoe party hem wel eens in benarde omstandigheden bragt, en dat hy zyne herstelling aan derzelver wanbeleid dank moest weeten. ‘Het Pruissische Leger, (dus luidt het verhaal,) sloeg den weg van ReppenGa naar voetnoot(*) in, en schaarde zich in het bosch naby de PechstangeGa naar voetnoot(†), in vyf linien, welker eerste drie bestonden uit Voetvolk, en de twee laatste uit Ruiterye. Geduurende deezen tyd, deed de Heer van FinckGa naar voetnoot(§) zyne batteryen met alle magt speelen; de vertooning maakende, als of hy de dyken, welke hy voor zich had, wilde langs trekken. Hierdoor werd de aandacht des Heeren van Soltikow zo wel op dien kant gevestigd, dat des Konings Leger den zoom van het bosch bereikte, zonder dat hy het bespeurde. Terstond maakte men groote | |
[pagina 21]
| |
batteryen op twee heuveltjes, welke den rechter vleugel der RussenGa naar voetnoot(*) bestreeken. Dit gedeelte hunner verschansinge werd door de Pruissische batteryen zo wel omvangen en omsingeld, als een veelhoek in eene geregelde belegeringe kan zyn. Alles nu in gereedheid zynde, rukte de Heer van Schenkendorf, onder de bescherming van zestig vuurmonden, voorwaards tegen de schans, en veroverde dezelve bykans in den eersten aanval. Het Leger volgde hem. De beide takken der verschansinge, welke op dit punt uitkwamen, in de zyde aangegreepen zynde, was het niet anders dan eene verschrikkelyke slachting onder het Russisch Voetvolk, tot aan het Kerkhof van Kunersdorf, het geen de linker vleugel der Pruissischen met eenige moeite veroverde. De Heer van Finck, welken men nu in den aanval reeds was voorbygetrokken, ruimde zyne dyken op, en voegde zich by de overige benden. Reeds had men zeven redouten, het kerkhof, en honderdentachtig stukken geschut veroverd; de vyand was in eene groote verwarringe, en had een verbaazend aantal volks verloren. De Prins van Wurtemberg, die ongeduldig werd over de werkeloosheid der Ruiterye, viel ondertusschen, te onpas, op het Russische Voetvolk aan, het geen binnen de verschansinge op het Jooden-Kerkhof was. Hy werd, het is waar, te rug geslagen, maar ter gelyker tyd verlieten de vyanden eene groote battery, welke zy naby dit Kerkhof hadden. Het Pruissische Voetvolk, dat 'er niet meer dan achthonderd schreden van verwyderd was, deed eene uiterste pooging om 'er zich meester van te maaken (men zie wat eene overwinning beslisse,) het was 'er nog slechts honderdenvyftig schreden af, wanneer de Heer Laudon, den misslag bespeurende, welken de Russen begingen met deeze battery te verlaaten, 'er met zyne waarborgs-benden heen rukte, en de Pruissischen eenige minuten voorkwam. Hy deed terstond dit geschut met schroot laaden, en op de Pruissischen losbranden. Dit vuur bragt dezelven in wanorde. Schoon | |
[pagina 22]
| |
men de aanvallen verscheide maalen herhaalde, het was onmogelyk deeze battery te veroveren, welke deezen geheelen grond beheerschte. De Heer Laudon bemerkende, dat de houding der aanvalleren minder stout en verzekerd was, liet van de rechter en van de linker zyde hoopen Ruiterye op hun los. Dit maakte de verwarring algemeen onder deeze benden; zy vluchtten in onorde. De Koning dekte den aftocht door eene battery, welke door het regiment van Lestwitz ondersteund werd. Hy ontving hier eene kneuzing. Het regiment graaversGa naar voetnoot(*) werd achter hem gevangen genomen. Verder was het Voetvolk reeds de dyken weder overgetrokken, en in de legerplaats gekomen, welke het 's daags te vooren beslagen had. Hierop week de Koning de laatste, en zoude door de vyanden zyn gevangen genomen, indien de Heer van Prittwitz hen niet met honderd Hussaaren had aangegrepen, om den Koning tyd te geeven tot het doortrekken der engte. Het gros der Ruiterye week te rug langs denzelfden wech, langs welken het des morgens gekomen was. In dit eerste oogenblik was de verslagenheid der benden zo groot, dat het Voetvolk, het geen men op de plaats zyner voorige legeringe in orde geschaard had, op het enkele gerucht van Kosakken, meer dan duizend schreden ver vluchtte, eer men het konde stuiten. De Russen wonnen, wel is waar, deezen veldslag; maar die winst kwam hun duur te staan. Zy verlooren 'er, volgens hunne eigene erkentenis, vierëntwintigduizend man; zy hernamen al hun geschut, en daarenboven noch tachtig stukken van de Pruissischen, en maakten drieduizend krygsgevangenen. Des Konings Leger verloor in dit gevecht tienduizend man, zo dooden, als gevangenen en gekwetsten. De Koning, die zich gevleid had de overwinning te behaalen, had den Heere van Wunsch gelast, geduurende den slag, Frankfort te bezetten, om den vyand den hertocht af te snyden. Deeze dappere Officier had 'er zich meester van gemaakt, en vierhonderd krygsgevangenen bekomen: maar de ongelukkige uitslag van het gevecht noodzaakte hem de stad te verlaaten, en na Reitwein te keeren, alwaar het Leger zich nedersloeg, na weder over den Oder getrokken te zyn. Des avonds na het gevecht, had men nog naauwelyks tienduizend man byeen vergaderd. Indien de Russen van | |
[pagina 23]
| |
hunnen voorspoed hadden weeten gebruik te maaken, indien zy deeze moedelooze benden vervolgd hadden, ware het met de Pruissischen gedaan geweestGa naar voetnoot(*). Maar zy gaven den Koning tyd, om zyn geleden verlies te herstellen. Des anderendaags was het Leger achttienduizend man sterk; en weinige dagen daarna beliep het getal achtentwintigduizend koppen. Men haalde geschut uit de vestingen, men deed het volk, dat tot nog toe de Zweeden aan den oever der Peene had opgehouden, tot zich komen. Bykans alle Generaals waren gekwetst, of hadden kneuzingen bekomen; met één woord, het zoude van de vyanden alleen hebben afgehangen, den oorlog ten einde te brengen; zy behoefden slechts den genadeslag te geeven. Maar zy hielden zich stil, en in plaatze van met kracht te werken, gelyk de gelegenheid vorderde, juichten zy over hunnen voorspoed, en zegenden hun goed gelukGa naar voetnoot(†). Met één woord, de Koning konde weder adem haalen, en men liet hem tyd om te voorzien in de meest dringende behoeften van zyn Leger. Evenwel, om niet onrechtvaardig te zyn in onze beslissingen, achten wy ons verplicht te verhaalen, wat de Heer | |
[pagina 24]
| |
van Soltikow bybragt, om zyner werkeloosheid eene kleur to geeven. Wanneer de Maarschalk Daun hem drong om zyne krygsverrichtingen met nadruk door te zetten, antwoordde hy: “Ik hebbe voor dit jaar genoeg gedaan, Myn Heer; ik hebbe twee veldslagen gewonnen, welke Rusland zevenentwintigduizend man kosten: eer ik my op nieuw aan het werk begeeve, zal ik wachten, tot dat gy op uwe beurt ook twee overwinningen zult behaald hebben. Het is niet billyk, dat het krygsvolk myner Vorstinne alleen het werk verrichteGa naar voetnoot(*).” De Oostenrykschen verwierven niet dan met moeite van hem, dat hy te Frankfort den Oder overtrok, en dit geschiedde nog onder voorwaarde, dat de Heer van Haddick in zynen post by Mulrose zoude blyven. Deeze beweeging der Russen deed den Koning van stand veranderen; hy trok eerst na Madelitz, en vervolgens na Fuistenwalde, alwaar hy meester was van den overtocht over de Spree. Dit was, in de tegenwoordige omstandigheden, eene zaak van gewicht. De Kreitstroepen hadden Torgau en Wittenberg ingenomen; men had te vreezen, dat zy eene onderneeming op Berlyn zouden beproeven, en men duchtte hetzelfde van den Heere van Haddick. Deeze behoefde slechts de Spree langs te trekken, welke hem tot dekking van zynen tocht konde dienen, terwyl de Heer van Solukow des Konings Leger in bedwang konde houden door voorwaards te trekken, en hetzelve te naderen. De zaaken der Pruissischen stonden zo wanhoopig, dat men, in het geval, waarm men zich bevond, wel verlegen zoude geweest zyn, om eene verstandige, en met de regels der kunst strookende, party te kiezen. Evenwel, daar men gereed moest zyn tegen alle gebeurtenissen, stelde de Koning, die vast besloten had liever den laatsten man op te | |
[pagina 25]
| |
offeren, dan te gedoogen, dat de vyand zich ongestraft van Berlyn meester maakte, zich voor, den eersten, die daar naby zoude komen, op het lyf te vallen, als willende liever met de wapens in de vuist sterven, dan met een klein vunz verbrand worden. De verlegenheid, in welke de Koning zich bevond, werd nog vermeerderd door de aannadering van den Maarschalk Daun. Deeze was zich by Triebel komen nederslaan, en had te Guben een mondgesprek gehad met den Heere van Soltikow. Prins Hendrik konde de vereeniging der Oostenrykschen met de Russen niet beletten, en nog minder de afzonderlyke hoopen volks stuiten, welke zy tegen den Koning mogten willen uitzenden: en welke van deeze twee partyen de Maarschalk Daun ook mogt kiezen, beide waren even doodelyk. Evenwel namen de zaaken een meer gunstigen keer, dan men konde hoopen; dewyl al het kwaad, dat men voorziet, even weinig gebeurt, als al het goede, dat men verwacht.’ |
|