Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Philadelphus aan zynen Broeder, den Wel Eerwaardigen Heere N. Predikant te T.... in V. Ter verantwoording zyner Leere, aangaande de Godlyke Verbonden, de Kerk en den Kinderdoop, tegen de Brieven van den Heer Alethophilus.Alom te bekomen. Behalven de Voorreden, 330 bladz. In gr. octavo.Achtervolgens de bepaling van 't verschil, tusschen deze twee Schryvers, door Alethophilus opgegeven, is de vraeg niet, ‘of 'er eene algemeene aanbieding van het verbond plaats grype?’ maer, ‘of alle verbondelingen zyn en blyven, die het verbond instemmen, 't zy ze zulks oprecht doen of niet, en 't zy ze zulks bevestigen of niet?’ Alethophilus ontkent dit, tegen Philadelphus, die deze stelling beweert, zo als hy het geschilstuk voordraegtGa naar voetnoot(*). Dan hier tegen merkt Philadelphus in dit Geschrift aen, ‘dat Alethophilus noch den staat des geschils, noch zijn waar gevoelen voorstelt, gelijk het een en ander wezenlijk is.’ Hy tracht des die voorstelling te verbeteren, en zegt. ‘De vraag tusschen den Heer A. en my is: Of het ooit gebeurd zij, en of het nog gebeure, dat God zijne genadige handelwijs verbondsmatig uitvoere, alleen met menschen, die allen tot zaligheid uitverkoren, en kragtdadig wedergeboren waren, of nog dadelijk zijn? Dan wel; Of die verbondsmatige handelwijs oudtijds betroffen hebbe alle besneden Israëliten, en tegenwoordig alle gedoopte Christenen? Dat is, met andere woorden, die bij mij volmaakt hetzelfde betekenen: Heeft God eertijds zijn Oud Verbond, en tegenwoordig zijn Nieuw Verbond, alleen, met tot zaligheid uitverkoren en kragt- | |
[pagina 11]
| |
dadig wedergeboren menschen opgerigt; Of heeft hij dat gedaan, eertijds met alle besneden Israëliten, en tegenwoordig met alle Gedoopte Christenen? - Ik heb mij hierop rondelijk verklaard. Ik heb de eerste dezer vragen ontkend, en de tweede beweerd, en zoo blijf ik nog doen?’ - Zyn Ed. stelt dit zyn gevoelen in een duidelyk daglicht, met ene zo krachtige beantwoording der bedenkingen van Alethophilus, voor, dat zy, die dit twistgeding onpartydig beschouwen, (als oordeelende, dat die Leer der Verbonden niet tot den Bybel, maer tot de Systematische Godgeleerdheid, behoort,) t' over rede zullen vinden, om nieuwsgierig te vernemen, of Alethophilus nog lust zal hebben, om het twistgeding op nieuw te hervatten; terwyl Philadelphus aenduid van oogmerk te zyn, het hier by te laten berusten. - Wy maken in dezen, (terwyl wy het verder onderzoek van dit geschil den Liefhebberen overlaten,) te eerder gewag van het Systematische, om dat Philadelphus in zyne Voorreden uitdruklyk genoeg te kennen geeft, dat hy het Systematische hier meer in 't oog gehouden hebbe, dan hy op zichzelven wel genegen geweest zou zyn, om enige toegevenheid jegens zyne Tydgenooten te gebruiken. Philadelphus zelf toch is niet voor het Systematische; zulks heeft hy in een voorigen Brief al te kennen gegeven, en wel zo, dat Alethophilus hem deswegens berispte; hetwelk hem aenleiding geeft, om zich deswegens, in deze zyne Voorreden, nader te verklaren; welke opheldering wy niet ondienstig agten den Lezer ter dezer gelegenheid mede te deelen. ‘De Heer A. neemt, zegt hy, uit mijn geschrijf, wegens de Systemaas en de Systematische Godgeleerdheid af, dat de Systemata, naar mijn oordeel, eer schadelijk dan voordeelig zijn. Dit nu heeft hij wel gevat; en dat hij daarin van mij verschilt, geloof ik gemakkelijk genoeg, na zijne Brieven te hebben gelezen. Alle wetenschappen (schryft hy) worden immers best in verband en samenhang beschouwd; daarom is 'er geene wetenschap, of men heeft 'er Systemata van, om Leeraar en Leerling in het onderwijs te hulp te komen. Waarom mag de Godgeleerdheid ook dit niet hebben?’ ‘Dit alles stem ik volkomen toe. Maar ik houde ook voor toegestaan, dat de Systemata van alle wetenschappen moeten gebouwd zijn op Beginsels, tot die wetenschappen behoorende; en niet op zulke postulata of assumtiën, niet op zulke stellingen of regels, wel- | |
[pagina 12]
| |
ken men van elders aanneemt, en vordert, dat die zullen worden toegestaan, om daaruit in eene wetenschap te redeneeren, welke met die stellingen niets gemeens heeft, of waarin zij geen gezag van gevolg kunnen hebben. In de Metaphysica en Natuurlijke Godgeleerdheid is de gezonde Rede, buiten twijfel, en het geen daar toe behoort, het beginsel, waaruit men alle wettig afgeleide gevolgen erkennen moet. Maar de geopenbaarde Godgeleerdheid, dat is, die wetenschap, welke ons leert, welken weg God van den beginne aan gehouden heeft, nog houdt, en door ons dadelijk gevolgd wil hebben, opdat de zondige mensch hier wijs worde tot zaligheid, en namaals eeuwig gelukkig, deze heeft haar eigen, en éénig beginsel, en dat is de bijbel. Niet dat ik deze twee wetenschappen in tegenstelling beschouw; dat zij verre! Ik weet zeer wel, dat zij niet alleen behooren t'samen te gaan, en nooit tegen elkander strijden kunnen, maar ook dat de eerste in de laatste ondersteld wordt. Dog dit belet niet, dat de wegen, die God vrijwillig en naar zijne wijsheid heeft ingeslagen, om de menschen van tijd tot tijd te onderwijzen, te beschaven, gelukkig en zalig te maken, eene afzonderlijke geschiedenis uitmaken, en alleen afhangelijk zijn van Gods welbehagen, en niet van ons oordeel, zeden en gebruikelijkheden. Waaruit ik besluit, dat het geheel buiten 't spoor is, wanneer men elkander in de kennis van deze Wegen, Handelwijzen of Huishoudingen Gods, wil onderwijzen, 't zij uit de Regtsgeleerdheid, 't zij uit eenig ander beginsel, dan uit de H. Schriften, tot dien tijd behoorende, van welken wij spreken. Ik ben ook op de Akademie geweest; ik heb ook een vrij groot getal van Corpora Theologioe, Systemata, Compendia, Doctrinoe, Medulloe, Ideoe, Aphorismi, enz. geraadpleegd, dog door den tijd bevonden, dat men op dezen Regel juist dien aandagt niet gevestigd gehouden heeft, dien dezelve verdiende. Waar tog is een Systema Theologioe Revelatoe te vinden, dat in de leerstukken, die eigenlijk, dat is, tot de kennis van Gods genadigen wil en weg omtrent den armen zondaar behooren, stipt en alleen bij Gods Woord blijft, zonder eenig inmengsel van redeneeringen, uit vreemde en willekeurig aangenomen beginsels ontleend? Zie daar de reden, waarom ik de Systemaas eer schadelijk dan voordeelig agte. Deze handelwijs strijdt tegen | |
[pagina 13]
| |
de eerste beginsels van het Protestantendom. Hebben mijne aanmerkingen daarover ten gevolge gehad, dat velen het Systema aan een zijde werpen, dit zal hun weinig schaden, maar hen tegen vele misvattingen behoeden, mits zij den Bijbel des te naarstiger bestudeeren, en bedaard nagaan, welke wegen God van tijd tot tijd in zijn Heiligdom gehouden heeft, en welke gevolgen men daaruit, voor ons en den tegenwoordigen tijd, wettig kan en moet afleiden. “Ik zou nooit geloofd hebben, dat een kundig en geleerd Godgeleerde mij, in dezen tijd, hierover ter verantwoording zou geroepen hebben, zoo vast verbeeldde ik mij dat alle kundigen, zoo al niet in de praktijk, ten minsten in de theorie, hierin eensgevoelend waren, indien de Heer A mij nu het tegendeel niet deed ondervinden; het schijnt mij egter toe, dat hij dit stuk niet zeer naauwkeurig heeft ingedagt, want anders ware het onmogelijk geweest, dat hij, die zegt, geen Systematicus te zijn, en geen Systema te kennen, wanneer net op onderzoeken aankomt, al evenwel over Gods vrije Genadewegen, uit den aart van een menschelijk Verbond, zou willen geredeneerd, en de Waarheid naar characterizeerende Leerstukken verklaard hebben.” - Eenstemmig met deze tael in de Voorreden, is ook 's Mans ernstige betuiging vervolgens in 't Geschrft zelve, by gelegenheid dat Alethophilus hem daer toe aenleiding gave. Het is, (voert hy hem te gemoet,) Het is in de daad zoo. Ik verzet mij openlijk tegen de Systematische denkbeelden, die men buiten de H. Schrift verzonnen en ingevoerd heeft; en ik heb geen ander oogmerk, dan mijne Medebroeders, in onzen eenigen Heer en Meester, daarvan te ontheffen, gelijk ik mijzelven, onder Zijnen zegen, daarvan ontheven heb, en bereid ben, zo 'er van dit oude zuurdeeg nog iets overgebleven is, het uit te zuiveren, zoo dra het mij wordt aangewezen.’ |
|