Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschied- en Oudheidkundige Verhandeling over den oorsprong, benaamingen, plechtigheden, enz. der Zon- en Feestdagen, in verscheiden Christen-Kerken gebruiklyk, door C.PH. Sander,Leeraar der Luthersche Gemeente te Groningen; honorair Medelid van 't Genootschap te Helmstad, enz. Tweede Deel. Te Groningen by L. Huysingh 1790. Behalven het Voorwerk en Register, 260 bladz. in gr. Octavo.Het geen wy, nopens het bedoelde van den Eerwaerden Sander, in 't opstellen van dit Werkje, en het nuttige leerzame gebruik, dat men 'er van maken kan, by de afgifte van het eerste Deel gezegd hebbenGa naar voetnoot(*), slaet ook volkomen op dit tweede Deel, als waerin hy zyne toen aengevangen naspeuringen, op de eigenste wyze, vervolgt en voltrekt. - In 't eerste Deel, naemlyk, bragt hy, na ene voorafgaende algemene beschouwing, zyn onderzoek, volgens de inrichting van het Kerklyk Jaer, beginnende met den zogenoemden Advent, tot op het invallende Paesche: dit doet hem nu, met het vieren van 't Paeschfeest aenvangende, voortgaen met zyne verklaring van 't geen den Kerkdienst, op de overige Zondagen, mits- | |
[pagina 7]
| |
gaders op den Hemelvaertsdag en het Pinksterfeest betreft, tot op het afloopen van 't Kerklyk Jaer. - Voorts verleent hy ons ene soortgelyke ontvouwing van 't geen, in de ene Kerk min en de andere meer, gebruikelyk is, met opzicht tot de Dagen den Apostelen gewyd, en andere Feest- of Heilige Dagen. - Hiernevens voegt hy, daer hy in 't eerste Deel gehandeld had over de Euangelien, of het gebruik van Euangeliesche teksten, zyne navorschingen over dat der Epistelen: waerin hy ons aentoont, welk een gebruik men, van tyd tot tyd, in vele Kerken, gemaekt heeft, van ene verzameling en rangschikking van Teksten, die men Epistelen noemde, om dat ze groodyks ontleend zyn uit de Apostolische Brieven, hoewel 'er ook enigen uit de Schriften der Propheeten, de Handelingen der Apostelen, en de Openbaring van Joannes, onder voorkomen. - Wyders deelt hy ons, als ene nalezing, nog mede, etlyke Byvoegzels, gaende over enige byzonderheden, die alvoorens niet gade geslagen waren; of welken aen het voorgestelde, nopens een en ander onderwerp, een nader licht byzetten. Onder dezelven is, voor het meerondeel onzer Lezeren, bovenal opmerkelyk, het geen zyn Eerwaerde bybrengt wegens een voorslag ter verschikkinge van het Paeschfeest in 't jaer 1724, en later; het welk ons beweegt om enigermate stil te staen op het geen onze Autheur daeromtrent, al by den aenvang, gemeld, en in deze Byvoegzelen voorts aengewezen heeft. De Eerwaerde Sander, in zyne ontvouwing van 't vieren van 't Paeschfeest, een bericht gegeven hebbende van de vroegere verschillen den Christenen, over den juisten tyd dier Feestvieringe, tekende verder, met betrekking tot den lateren tyd, aen, dat de Duitsche Protestanten, niet genegen zynde om de bevelen van den Roomschen Paus te eerbiedigen, de verbeterde jaerrekening van Paus Gregorius den XIII, (in 't jaer 1582, op deszelfs gezag, onder de Catholyken ingevoerd,) weigerden aen te nemen. Zy hielden zich des aen de gebruikelyke Juliaensche Jaerrekening, en bleven daerby, tot dat zy, in 't jaer 1699, op den Ryksdag, te Regensburg, ene verbetering van den Almanach vaststelden, en daerby wel byzonder bepaelden, dat men voortaen den tyd van Paesche niet naer den Gregoriaenschen Tydwyzer, door de Epacten, maer, volgens de Rudolphinische Tafelen, zo lang 'er gene nauwkeuriger uitgevonden wierden, Sterrekundig zou berekenen. Terwyl intusschen de Catholyken, en ook hier en daer, in andere | |
[pagina 8]
| |
Gewesten, enige Protestanten zich van de Gregoriaensche rekenwyze bleven bedienen, moest dit noodwendig ten gevolge hebben, een verschil in de bepaling van den Paeschdag; 't welk reeds tweemael in deze Eeuw plaets gehad heeft, te weten, in de jaren 1724 en 1744; waarby ook ene andere bedenkelykheid kwam, in de jaren 1771 en 1778; waeromtrent zyn Eerwaerde het volgende bybrengt. ‘In de twee Jaaren, namentlyk 1724 en 1744, was het, naar de juiste Sterrekundige Berekening, op Zaturdag den 8sten April 1724, en op Zaturdag den 28sten Maart 1744, doch naar den Gregoriaanschen Tydwyzer, den 9den April en den 29sten Maart, Volle Maan. Hieruit ontstond eene verschillendheid van Tyd, op welken het Paaschfeest moest gevierd worden, en vervolgens van alle de beweeglyke Feesten, die van 't vieren van het Paaschfeest afhingen, in het Duitsche Ryk, tusschen de Protestanten en de Roomsch-Catholyke Christenen. Dit moest natuurlyk ook veele onaangenaamheden, tusschen die beide verschillende Geloofsbelyders, veroorzaaken, dewyl het Paaschfeest, door de Protestanten, acht dagen vroeger wierd gevierd, dan zulks by de Roomsch-Catholyken geschiedde. En, hoewel op den Ryksdag te Regensburg, den 23sten January 1723, en den 26sten January 1743, op den Ryksdag te Frankfort, een Besluit daaromtrend onder de Protestantsche Ryksstenden was genomen, ook de Keizer zelf zich in het eerste geval 'er mede bemoeid-had, en daarvan aan de Vorsten van het Ryk behoorlyk was kennis gegeeven, met verzoek het zelve aan te neemen, wierd nochtans dit Besluit, door de Roomsch-Catholyke Ryksleden, in hunne Staaten en Landen, tegengesproken, en de uitvoering daarvan verboden. In het Jaar 1743, schreeven de Protestantsche Ryksstenden, in dien tyd te Frankfort vergaderd, een Brief, gedagtekend den 26sten January, aan H.H.M. de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, (het welk ook in het Jaar 1723 was geschied,) als ook aan de Protestantsche Cantons in Switzerland, om het Paaschfeest in hunne Landen, in het Jaar 1744, op den 29sten Maart te laaten vieren. - Doch, in de Landen der eerstgenoemde Mogendheden, is hierin, in beide die Jaaren, geene verandering gemaakt, maar, den Gregoriaanschen Tydwyzer volgende, door geheel Nederland, op den 5den April van het Jaar 1744, Paaschen gevierd. De laatste integendeel, de Switzersche Cantons, hebben het Ryksbesluit der Protestanten aangenomen, en op den 29sten Maart van het Jaar 1744, het Paaschfeest gehouden. - | |
[pagina 9]
| |
Dus vierde men het zelve in de Vereenigde Nederlanden, in het Jaar 1744, acht dagen laater, dan het in de Switzersche Cantons, en in andere Protestantsche Gemeentens, wierd gevierd. In het Jaar 1771, was het op den 29sten Maart, zynde Zaturdag, des Namiddags, ten 4u. 18m., Volle Maan, en dewyl alsdan het Christelyk Paaschfeest met het Paaschfeest der Jooden, op éénen dag zoude moeten gevierd worden, is hierover wederom eenige bedenking by de Vergadering op den Ryksdag geweest, en voorgesteld, om het zelve acht dagen uit te stellen, naar de Kerkvergadering te Nicaea gehoudenGa naar voetnoot(*). Doch dit was van geen verder gevolg, en in het Jaar 1771, wierd het Paaschfeest, overal, op den 30sten Maart gevierd. In het Jaar 1778, moest het Paaschfeest der Christenen, met dat der Jooden, op éénen dag invallende, gelyktydig met dezelve gevierd worden, het geen nochtans tegen het Besluit der Kerkvergadering van Nicaea zoude aanloopen, en het zelfde is ook in het Jaar 1798, te verwachten; doch hierin was reeds door de Vergadering der Ryksstenden, in het begin van deze Eeuw gehouden, voorzien en vastgesteld, dat in die Jaaren het Paaschfeest der Christenen, acht dagen laater, zoude gevierd worden. Men vindt in de Acta Historico-Ecclesiastica nostri temporis, T. XII. p. 486, het Conclusum corporis Euangelicorum d.d. 16 Aug. 1775, betreffende het vieren van het Paaschfeest, in het Jaar 1778Ga naar voetnoot(†).’ |
|