Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1789
(1789)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 607]
| |
Natuurlyke historie van de rotgans, en ringelgans.(Volgens den Heer de buffon.)
De Rotgans, in 't Latyn Bernicla, in 't Italiaansch Ceson, in 't Engelsch Brent-goose geheeten, wordt in 't Fransch Cane de Mer of Cravant genoemd. Deeze laatste benaaming wil, volgens gesner niets anders zeggen, dan Graauw Eend. De kleur van de Rotgans is, met de daad, een graauw of zwartagtig bruin, zich bykans eenpaarig over de geheele Pluimadie uitstrekkende; doch, in houding en gedaante, komt deeze Vogel de Gans veel nader, dan den Endvogel. Hy draagt den Kop hoog, en heeft, in alle evenredigheden, de gestalte van een Gans op een kleinder schaal, zynde ook min dik van Lyf, en vlugger: de Bek is niet breed, en vry kort, de Kop klein, en de Hals lang en dun; deeze twee deelen, als mede het bovenste van de Borst, zyn donker bruin, uitgenomen een zeer smalle witte band, die om den Hals een halven Halsband maakt. Een kenmerk, waar op belon het denkbeeld grondt, dat men by aristophanes een naam aantreft, op deezen Vogel toepasselykGa naar voetnoot(*). Alle de Vleugels, als mede de Staart en deszelfs Dekpennen, zyn ook donker bruin, maar de Zydveeren, en alle onder den Staart, zyn wit. De Pluimadie des Lyfs is aschgraauw op den rug, aan de zyden en onder de vleugelen; doch gestippeld graauw onder den buik, waar de meeste pennen met wit geboord zyn. De Iris van het Oog is donkergeel; de Pooten, als ook de Vliezen, die de Vingers vereenigen, zyn zwart; deeze kleur heeft ook de Bek, in welken men zeer groote neusgaten vindt, die 'er een gat in maaken. Langen tyd heeft men de Rotgans vermengd met de Ringelgans, en, van deeze twee Vogelen, slegts ééne soort gemaakt. Willughby erkent, dat hy de Ringel- en Rotgans voorheen gehouden hadt voor Mannetje en WyfjeGa naar voetnoot(†), | |
[pagina 608]
| |
doch, naderhand, ontdekte hy, aan verscheide kenmerken, dat deeze Vogels weezenlykheid twee onderscheide soorten uitmaaktenGa naar voetnoot(*). Belon, die de Rotgans beschryft onder den naam van Cane de mer à collier, duidt elders de Ringelgans aan onder den naam van CravantGa naar voetnoot(†), en de Bewoonders onzer Fransche Zeekusten begaan denzelfden misslag. De groote gelykvormigheid, zo in de Pluimadie als in de Gestalte, tusschen deeze beide Vogelen, heeft 'er aanleiding toe gegeeven: desniettegenstaande is de Pluimadie van de Ringelgans volstrekt zwart, en in de Rotgans veeleer donker bruin, dan zwart. Behalven dit onderscheid, onthoud zich de Rotgans op de Kusten, in gemaatigde lugtstreeken, terwyl de Ringelgans zich alleen op Noordlyker kusten laat zien: 't welk genoegzaam is om ons te doen gelooven, dat ze, indedaad, twee van elkander onderscheiden soorten zyn. Het geschreeuw van de Rotgans is een dof en heesch geluid, wy hebben het menigmaal gehoord, en zouden het kunnen uitdrukken door ouan, ouan; dikwyl slaat hy dit geluidGa naar voetnoot(‡); ook maakt de Rotgans, wanneer ze vervolgd of genaderd wordt, een geblaas, gelyk aan dat der Ganzen. De Rotgans kan in den gevangen staat leeven: een Heer, in de nabuurschap van den Heer de querhoënt, heeft 'er twee jaaren een gehad; in 't eerste voorjaar was die Vogel omtrent den broedtyd zeer ziek, in het tweede stierf hy, een Ey gelegd hebbende; verscheide maanden heb ik 'er een gehouden; zyn voedzel bestondt in graan, zemel of geweekt brood. Steeds betoonde deeze Rotgans een vreesagtigen en wilden aart, en weigerde alle gemeenzaamheid; by ander watergevogelte opgeslooten, hieldt hy | |
[pagina 609]
| |
zich steeds verwyderd; en gaf zulk een betoon van een vreesagtigen aart, dat een Winter-Taling, waar mede zy de meeste gemeenschap gehouden hadt, haar op de vlugt dreef. Men merkte op, dat zy 's nagts zo veel en misschien meer at, dan over dag. Zy vondt veel genoegen in zich te baaden, en schudde, uit het water komende, het water af. Versch water is het eigen element der Rotganzen niet: alle, die wy op onze kusten zien, komen van over Zee. De Heer baillon heeft 'er ons het volgende van medegedeeld. ‘De Rotganzen waren op onze kusten van Picardie, vóór den Winter des Jaars MDCCXL, bykans niet bekend; de Noorde wind voerde 'er toen een groote menigte aan: de zee was 'er mede bedekt, alle de moerassen waren digt bevrooren, zy verspreidden zich op 't land, en deeden groote schade met de graanen, die niet onder de sneeuw bedekt waren, op te eeten. Zy verslonden ze tot den wortel toe. De Boeren, tegen die plaag in woede ontstooken, verklaarden ze een algemeenen oorlog: in de eerste dagen konden zy ze zeer naby komen, en zy doodden 'er veele met steenen en stokken; maar zy scheenen te herleeven; telkens kwamen 'er nieuwe benden uit zee, en streeken weder op de velden, waar zy de Planten, die de vorst overgelaaten had, vernielden. In den Jaare MDCCLXV verscheenen zy weder, de zeekant was vol van dit Gevogelte; doch de Noorde wind, die dezelve aangevoerd had, ophoudende, verspreidden zy zich niet verder over 't land, en vertrokken, naa het verblyf van weinige dagen. Naa dien tyd heeft men de Rotganzen alle winters gezien, wanneer de Noorde wind twaalf of vyftien dagen aanhield. Met den aanvang des Jaars MDCCLXXVI daagden zy in grooten getale op; doch, de aarde met sneeuw bedekt zynde, bleeven ze meest aan den zeekant, anderen die de rivieren opgezwommen waren of zich aan de oevers verspreid hadden, op eenigen afstand van de Zeekust, vonden zich, door het dryfys der Rivieren, genoodzaakt weder te keeren. Voorts heeft de jacht op deeze vogelen ze zo schuw doen worden, als ander gevogelte.’ De ringelgans, (wy geeven 'er deezen naam aan, ter onderscheiding van Rotgans, schoon beide deeze Vogels by ons in 't algemeen onder den laatsten naam be- | |
[pagina 610]
| |
kend zyn,) heet in 't Fransch Bernache, in 't Engelsch Bernacle of Scotch - goose, in 't Schotsch Claiks, Clakguse, Claikgees, in 't Hoogduitsch Baumgans, in 't Noorweegsch Rantgans, in 't Yslandsch Helsingen, in 't Deensch Raygaas, in 't Poolsch Ges of Haczka drzewna geheeten. Op de Orcadische Eilanden noemt men haar Rodgans, en op Hitland Rodgees. Onder de valsche wonderen, welke de onkunde, altoos ligtgeloovig, zints langen tyd, in stede van de waare en indedaad verwonderlyke werken der Natuure geplaatst heeft, is misschien een der ongerymdste, en ondertusschen een der berugtste, de vermeende voortbrenging der Ringganzen in zekere Schulp, bekend onder den naam van Concha Anatisera of Ganzen - baarende Schulp, ook Ganzen - mossel geheeten; of dat zy voortkomen van zekere Boomen op de kusten van Schotland en de Orkadische Eilanden, en zelfs uit het verrot hout van oude Schepen. Eenige Schryvers hebben vermeld, dat zekere Vrugten, welker gedaante reeds by voorraad de beginzels van een Gevogelte vertoonden, in zee gevallen, daar in Vogelen veranderden. MunsterGa naar voetnoot(*), saxo grammaticusGa naar voetnoot(†), verzekeren zulks: Fulgosius zegt zelfs, dat de Boomen, die deeze Vrugten draagen, naar Wilgeboomen gelyken, en dat, aan 't einde van derzelver takken, kleine opgezette ballen komen, het vrugtbeginzel behelzende van een Eend, die aan den bekenden tak hangt, en wanneer hetzelve ryp en gevormd is, in zee valt, en weg vliegtGa naar voetnoot(‡). Vincent de beauvais wil ze liever aan den stam hangen, en aan den bast, waaruit zy voedzel zuigen, tot dat ze, groot geworden, en geheel met vederen overdekt, zich daar van los maaken. L'eslaeusGa naar voetnoot(§), majolusGa naar voetnoot(**), odericGa naar voetnoot(††), torquemadaGa naar voetnoot(§§), chavasseurGa naar voetnoot(§§§), de Bisschop olausGa naar voetnoot(***), | |
[pagina 611]
| |
en een geleerd CardinaalGa naar voetnoot(*), getuigen allen van deeze zeldzaame voortbrenging, en 't is, om ons deeze te binnen te brengen, dat die Vogel, in de Noordsche Taalen, den naam draagt van Boomgans; en wordt op een der Orcadische Eilanden, waar die wondere voortbrenging geschiedt, Pomonia geheeten. Dit zo zeer belachlyk denkbeeld is nog niet wonderbaar genoeg verzonnen voor een cambdenGa naar voetnoot(†), boetiusGa naar voetnoot(‡) en turnebeGa naar voetnoot(§): want, volgens hun gevoelen, vormen zich in oude masten, en andere brokken van verongelukte, en in 't water verrotte, schepen, eerst kleine Champignons, of groote wormen, die allengskens poddevederen, en vervolgens pluimen, krygende, hunne gedaantverwisseling voltrekken, met in een vogel te veranderenGa naar voetnoot(**). Pierre danisiGa naar voetnoot(††), dentatusGa naar voetnoot(‡‡), wormiusGa naar voetnoot(§§), duchesneGa naar voetnoot(*), zyn de Voortzetters van dit ongerymd wonder, waar van rondelet, ondanks zyn kunde en goed verstand, overtuigd scheen. Eindelyk, by cardanusGa naar voetnoot(**), gyraldusGa naar voetnoot(††), en maier, die een opzettelyke Verhandeling geschreeven heeft over deezen Vogel, zonder Vader en zonder MoederGa naar voetnoot(†††), zyn het geen Vrugten, geen Wormen, maar | |
[pagina 612]
| |
Schulpen, die deeze Vogels baaren; en, 't geen nog vreemder klinkt, dan het Wonder zelve, is, dat maier honderd van deeze Ganzen-baarende Mosselen geopend heeft, en het hem nooit miste, in allen het vrugtbeginzel te zien van een geheel gevormden VogelGa naar voetnoot(*). Zie hier, buiten tegenspraak, een aantal van dwaalingen, en zelfs harssenschimmen, wegens den oorsprong der Ringganzen: maar, dewyl deeze verdichtzels veel naams verkreegen hebben, en door veele Schryvers geloofd zynGa naar voetnoot(‡), oordeelden wy dezelve te moeten ophaalen, om te toonen tot welk een hoogte een dwaaling in kundigheden kan opgevoerd worden, en hoe zeer de bekooring van het wonderbaare de geesten kan betooveren. 't Ontbrak onder onze oude Natuurkundigen niet aan verscheidene, die deeze vertelzeltjes verwierpenGa naar voetnoot(†). Belon, altoos oordeelkundig en verstandig, spotte 'er medeGa naar voetnoot(§). clusiusGa naar voetnoot(**), deusingius (††), albertus grand, geloofden 'er niets aan. Bartholinus hield staande, dat de gewaande Ganzenbaarende-Schulpen niets anders in | |
[pagina 613]
| |
zich beslooten dan een Schulpvisch van eene byzondere soort.Ga naar voetnoot(*) En uit de beschryvingen door wormiusGa naar voetnoot(†), lobelGa naar voetnoot(‡), en andere van die Ganzenbaarende Schulpen gegeeven, als mede uit de afbeeldingen, die aldrovandus en gesner daar van opleveren (hoe gebrekkig ze ook zyn mogen) valt ligt op te maaken, hoe de Schulpen, aan onze kusten van Bretagne, bekend onder den naam van Pousse-pieds, door derzelver gehegtheid aan een algemeenen stam, en door een soort van ruige sprieten, welke zy aan het einde uitsteeken, aan een zeer vooringenomene verbeeldingskragt konden voorkomen, vrugtbeginzels te zyn van Vogelen aan takken gehegt, en 'er van afhangende; doch die zeker even min, als op onze Kusten, in de Noordlyke Zeeën, Vogels voortbragtenGa naar voetnoot(§). Zo verhaalt aeneas sylvius, dat hy, zich in Schotland bevindende, 'er sterk op aandrong, om gebragt te worden ter plaatze, waar de wonderbaare voortbrenging der Ringelganzen geschiedde: hy kreeg ten antwoord, dat hy, om des ooggetuigen te weezen, veel verder en na de Hebrides of Orcadische Eilanden moest gaan; waar op hy niet onaartig zegt, dat een wonderwerk zich verwydert, naar gelange men het zoekt te naderenGa naar voetnoot(**). Naardemaal de Ringelganzen niet, dan in hoog noordlyk gelegene streeken nestelen, heeft niemand langen tyd kunnen zeggen derzelver Voortteeling waargenomen, of zelfs de Nesten gezien, te hebben. De Hollanders, tot den 80 graad Noorder Breedte vaarende, waren de eersten, die ze vondenGa naar voetnoot(††). - Ondertusschen moeten de | |
[pagina 614]
| |
Ringelganzen ook in Noorwegen nestelen, indien 't waar is. 't geen pontoppidans schryft, dat men ze aldaar den geheelen Zomer zietGa naar voetnoot(*). Niet, dan in den Herfst en in den Winter vertoonen zy zich op de kusten van York en Lancaster, in Engeland; waar ze zich in Netten laaten vangen, zander iets van het wantrouwen en de slimheid, anders aan Vogelen van hunne soort eigen, te laaten blykenGa naar voetnoot(†). Zy begeeven zich ook na Ierland; byzonder in de Baay van Lough - foyle by Londonderri; waar men ze by aanhoudenheid in 't water ziet duiken, om de wortels te eeten van zwaare rietplanten, welker zagt merg hun ten voedzel dient, en het vleesch een zeer lekkeren smaak geeftGa naar voetnoot(‡). Zeldzaam komen zy tot in Frankryk, niet te min heeft men 'er één in Bourgogne gedood, die door storm, in een kouden winter, derwaards was heen gevoerd. Men bragt denzelven te Dyon, by den Heer hebert, van wien ik dit berigt ontvangen heb. Ongetwyfeld behoort de Ringelgans tot het Geslacht der Ganzen. Aldrovandus gispt, derhalven, met reden, gesner, die dezelve tot de Endvogelen bragt. Indedaad, de Ringelgans is veel kleinder en dunner van Lyf en Hals, en heeft den Bek veel korter, en de Pooten langer dan de Gans; doch zy heeft 'er de gedaante en houding van. De Pluimaadie van de Ringelgans is aartig afgedeeld in groote plekken, wit en zwart, en daarom geeft | |
[pagina 615]
| |
belon 'er den naam aan, van de Nonnette of Religieuse. Van vooren is de Kop wit, twee kleine zwarte streepen loopen van 't oog na de neusgaten, een zwarte mantel bedekt den Hals, en valt zich rondplooijende neder boven op den rug en op de borst; deeze geheele mantel is golfswyze met graauw en zwart bezet, en heeft een witte franje: 't geheele Onderlyf is schoon gemoord wit. Eenige SchryversGa naar voetnoot(*) gewaagen van eene tweede soort van Ringelgans, welke zy, als geheel gelyk aan de voorgaande, beschryven, uitgenomen dat ze een weinig kleinder is: maar, dit onderscheid, in grootte, is van te luttel beduidenis, om 'er twee soorten van te maaken, en wy stemmen volkomen in met klein, die, deeze twee Ringelganzen met elkander vergeleeken hebbende, besluit, dat de Vogelbeschryvers hier van twee soorten spreeken, zonder eenigen anderen grond, dan de beschryving van enkele verscheidenhedenGa naar voetnoot(†). |
|