Wilde vertrapt een Insect, en denkt 'er niet meer aan; de Wysgeer zet het ter zyde, en laat het leeven.
De Wyze en Gelukkige Man kent noch Staat- noch Geldzugt. Wat betekenen by hem de belachlyke belangstellingen in Rang, of de kinderlyke grootheid op Eertytelen? Kon hy toornig worden, 't zou zyn tegen den Domkop, die de waarde van een Mensch afmeet naar zyne Bezittingen of Eerampten; doch niets is magtig zyne Zielsbedaardheid te stooren. De pylen van Versmaading snorren over zyn hoofd, zonder hem te wonden; hy treedt naast den Trotsaart, en merkt hem niet op: hy leeft te midden van de verderf berokkenende kunstenaaryen, en wordt in dien draaykolk niet ingezwolgen; hy ziet de Hovelingen kruipen om gunstbejag, terwyl de daadlyke Gunstelingen boven op het tuimelend rad zitten. Hy ontleent, uit alles, stoffe om zich te vermaaken, en vermydt wat hem smert zou kunnen baaren. Hy ontmoet geene Mededingers op zynen weg: dewyl hy na niets dingt. Overal zyn de Menschen zyne Vrienden: vermids hy niets van hunne hand vraagt. Wat zou hy wenschen? Rykdom of Eere? Hy oordeelt de reis deezes leevens te kort, om zich met alle die zorgen te belaaden, en wandelt door de Maatschappy heen als een Pelgrim met zyn staf, gereed om te vertrekken.
Genoeg van de Wereld hebbende, vindt hy zyn rust in de Eenzaamheid. Daar omringd van zyne Boeken, verkeert hy met de beroemde Dooden, van alle Eeuwen. Wat gezelschap kan het hunne evenaaren? Hoe weinig beduidend komen hem de Menschen voor; als hy hun gezelschap voor dat der uitgeleezene Vernuften in zyn Boekvertrek verwisselt! Met welk eene deerenis hoort hy de boerteryen der gewaande Geestigen, de Gesprekken waarin de dwaasheid den boventoon heeft, of de begogelde Zelfsliefde, het hoogste woord voert! Zyne verkeering met de Zanggodinnen, (veroorlof my deeze uitdrukking,) beveiligen hem voor de verleidingen der Liefde; doch hy opent zyn hart voor de bekoorelykheden der Vriendschap. - Vriendschap, de balzem des levens, - Vriendschap die de tyd verstrekt, die het ongeluk zuivert, die boven onheil en drift verheeven is. Wat al vindt hy niet in de vertroostingen van een Vriend? De Liefde verkoelt; Wellust heeft zyn bepaald tydperk; Rykdom maakt zich vleugelen; Roem verdonkert; en, als de jaaren klimmen, verlaat men ons gezelschap; wy worden, ongevoelig, vreemdelingen in de Wereld; de Maatschappy voelt ons verlies niet; Jeugd en Bevalligheid hebben iets algemeen aantreklyks: tot ons zelven, of liever tot onze ruïnen, bepaald, der eenzaamheid moede, met droefgeestigheid by wylen overstelpt, zoeken wy eene schuilplaats, om de verdrietlykheden des Ouderdoms te ontwyken, en vinden deeze in de Vriendschap. Wy mengelen onze laatste traanen met de meewaarig vloeijende der Vriendschap, aan wier tederheid wy het overlaaten, om roozen op ons Graf te strooijen.